Operation Manual
HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 123
4.2 Informatie over de programmering
Gereedschapsprogrammering
De aanduiding van de gereedschapsplaatsen wordt door de
machinefabrikant vastgelegd. Daarbij krijgt iedere
gereedschapsopname een uniek T-nummer.
In de "T-functie" (programmadeel: BEWERKING) wordt de
gereedschapsopname geprogrammeerd en daarmee ook de
zwenkpositie van de gereedschapshouder. De CNC PILOT kent de
toewijzing van het gereedschap aan de zwenkpositie uit het
programmadeel REVOLVER of uit de "gereedschapstabel", wanneer
het T-nummer in het programmadeel REVOLVER niet vastgelegd is.
Multigereedschappen: Een gereedschap met meer snijkanten wordt
multigereedschap genoemd. Bij de T-oproep wordt het T-nummer
gevolgd door een "S" om de snijkant te markeren.
T-nummer.S (S=0..4)
Met S=0 wordt de hoofdsnijkant aangeduid. Deze hoeft niet te
worden geprogrammeerd. In het programmadeel REVOLVER wordt
alleen de "hoofdsnijkant" vastgelegd.
Als een snijkant van het multigereedschap is "verbruikt", markeert de
standtijdbewaking van het gereedschap alle snijkanten als "verbruikt".
Voorbeelden:
"T3" of "T3.0": zwenkpositie 3; hoofdsnijkant
"T12.2": zwenkpositie 12; snijkant 2
Vervangend gereedschap: Wanneer u gebruikmaakt van de
standtijdbewaking van het gereedschap, legt u een
"gereedschapsgroep" vast. Zodra er een gereedschap is verbruikt,
spant de CNC PILOT het "zustergereedschap" in. Pas als het laatste
gereedschap uit de gereedschapsgroep is verbruikt, stopt de CNC
PILOT de programma-afloop.
In het programmadeel REVOLVER en in de T-oproepen programmeert
u het "eerste gereedschap" van de gereedschapsgroep. De CNC
PILOT spant automatisch het zustergereedschap in. Als onderdeel van
de variabelenprogrammering (toegang tot gereedschapscorrecties of
gereedschapsdiagnosebits) adresseert u ook het "eerste
gereedschap" in de reeks. De CNC PILOT adresseert automatisch het
"actieve gereedschap".
Vervangend gereedschap legt u bij "Instellen" vast.