Operation Manual
148
4.4 Programmadeel-aanduiding
Instructie TOEWIJZING $..
Met de instructie TOEWIJZING wordt de volgende bewerking aan de
opgegeven sledes toegewezen. Indien er meer sledes zijn vermeld,
worden de NC-regels op de opgegeven slede uitgevoerd.
Is er bovendien een slede-aanduiding vermeld, dan gelden de onder
"$.." vermelde sledes.
Programmadeel SUBPROGRAMMA
Wanneer u in een NC-programma (in hetzelfde bestand) een
subprogramma vastlegt, wordt dit aangeduid met SUBPROGRAMMA
gevolgd door de naam van het subprogramma (max. 8 tekens).
Aanduiding RETURN
Met de aanduiding RETURN wordt het subprogramma afgesloten.
Aanduiding CONST
In het programmadeel CONST legt u constanten vast. Constanten
worden gebruikt voor de definitie:
van een waarde
van een #-variabele
van een V-variabele
U voert de waarde direct in of berekent deze. Wanneer er bij de
berekening constanten worden gebruikt, moeten deze vooraf
vastgelegd zijn.
De lengte van de constantenaam mag maximaal 16 tekens zijn.
Parameters
Slede Sledenummer(s)
Voorbeeld: "CONST"
CONST
[_nvr: nulpuntverschuiving]
[_noz: nulpuntoffset]
[_nws: verschuiving]
_nvr = 0
_noz = PARA(1,1164,0)
_nws = _noz-_nvr
_lg_roht = 1 [variabele "#1"]
_posbeginn = 178 [variabele "V178"]
. . .
CONTOUR Q4 X0 Z_nws V2
ONBEWERKT WERKSTUK
N 3 #_lg_roht=270
N 1 G20 X120 Z#_lg_roht K2
. . .
BEWERKING
. . .
N 6 G0 X{V_posbeginn}
. . .