Operation Manual

HEIDENHAIN CNC PILOT 4290 329
4.36 Subprogramma's
4.36 Subprogramma's
Subprogramma-oproep: L"xx" V1
De subprogramma-oproep bevat de volgende elementen:
L: letteraanduiding voor oproep van subprogramma
"xx": naam van het subprogramma – bij externe subprogramma's
bestandsnaam (max. 8 cijfers of letters)
V1: code voor extern subprogramma – vervalt bij lokale
subprogramma's
Instructies voor het werken met subprogramma's:
Externe subprogramma's staan in een apart bestand. Ze kunnen
door willekeurige hoofdprogramma's, andere subprogramma's en
door TURN PLUS worden opgeroepen.
Lokale subprogramma's staan in het hoofdprogrammabestand. Ze
kunnen uitsluitend vanuit het hoofdprogramma worden
opgeroepen.
Subprogramma’s kunnen maximaal 6 keer worden "genest". Met
"nesten" wordt bedoeld dat in een subprogramma een ander
subprogramma wordt opgeroepen.
Recursies moeten worden vermeden.
U kunt bij een subprogramma-oproep maximaal 20
"overdrachtswaarden" programmeren.
Benamingen: LA t/m LF, LH, I, J, K, O, P, R, S, U, W, X, Y, Z
Code in het subprogramma: „#__..“ gevolgd door de
parameteraanduiding in kleine letters (bijvoorbeeld: #__la).
U kunt deze overdrachtswaarden bij de programmering van
variabelen in het subprogramma gebruiken.
De variabelen #256 – #285 zijn in elk subprogramma als lokale
variabelen beschikbaar.
Als een subprogramma meermaals moet worden uitgevoerd, kunt u
de herhalingsfactor opgeven in de parameter "Aantal herhalingen Q".
Een subprogramma wordt afgesloten met RETURN.
De parameter "LN" is gereserveerd voor de overdracht van
regelnummers. Deze parameter kan bij hernummering
van het NC-programma een nieuwe waarde krijgen.