Gebruikershandboek CNC PILOT 640 NC-software 688946-03 688947-03 Nederlands (nl) 3/2015
Bedieningselementen van de CNC PILOT Bedieningselementen op het beeldscherm Toets Functie Schakelt tussen de helpschermen voor bewerking van de buiten- en binnenkant (alleen tijdens cyclusprogrammering) Numerieke toetsen Toets 0 9 Functieblok Nummertoetsen 0-9: Invoer van getallen Menubediening Decimale punt Geen functie Softkeys: functie op het beeldscherm selecteren /+ Escape-toets, afbreken in dialogen en omhoog in het menu Schakelt in het softkeymenu naar links/rechts Schakelt in het PLC-me
Bedieningspaneel van de CNC PILOT
CNC PILOT 640, software en functies In dit handboek worden de functies beschreven die in de CNC PILOT met NC-softwarenummer 688946-03 of 688947-03 beschikbaar zijn. De smart.Turn- en DIN PLUS-programmering worden niet in dit handboek beschreven. Deze functies worden nader toegelicht in het gebruikershandboek "smart.Turn- en DIN PLUS-programmering" (ID 685556-xx). Neem contact op met HEIDENHAIN, wanneer u dit handboek nodig hebt.
Nieuwe functies van de software 688945-02 Bij de simulatie kan de actuele contourbeschrijving (onbewerkt en bewerkt werkstuk) worden gespiegeld en opgeslagen. In smart.
Met de optie Spilsynchronisatie G720 kunt u de toerentallen van twee of meer spillen hoeksynchroon, met een overbrengingsverhouding of met een gedefinieerde offset synchroniseren (zie gebruikershandboek smart.Turn en DIN-programmering) Voor het frezen van buitenvertandingen en profielen is in combinatie met de synchronisatie (G720) van hoofd- en gereedschapsspil de nieuwe cyclus "Afwikkelfrezen" (G808) beschikbaar (zie gebruikershandboek smart.
Nieuwe functies van de software 688945-03 en 68894x-01 In de werkstand Organisatie kunt u nu de toegang tot de besturing toestaan of blokkeren met de softkey "Externe toegang" (zie ook "Werkstand Organisatie" op pagina 544) De calculator kan nu in elke toepassing worden geactiveerd en blijft ook actief na omschakeling naar een andere werkstand.
Met de nieuwe functie TURN PLUS worden aan de hand van een vastgelegde bewerkingsvolgorde automatisch NC-programma's voor draai- en freesbewerkingen gemaakt (zie gebruikershandboek smart.Turn en DIN-programmering). Met de functie G940 is het mogelijk de gereedschapslengtes in de definitiepositie van de B-as te laten berekenen (zie gebruikershandboek smart.Turn en DIN-programmering).
Nieuwe functies van de software 68894x-02 In de ICP is de extra functie "Nulpunt verschuiven" ingevoerd (zie ook "Nulpunt verschuiven" op pagina 392) In ICP-contouren kunnen nu via een invoerformulier pasmaten en binnendraad worden berekend (zie ook "Passingen en binnendraad" op pagina 387) In de ICP zijn de extra functies "Dupliceren lineair, rond en spiegelen" ingevoerd (zie ook "Contourgedeelte lineair dupliceren" op pagina 392) De systeemtijd kan nu via een invoerformulier worden ingesteld (zie
Nieuwe functies van de software 68894x-03 In de subwerkstand Inleren zijn de cycli Figuur axiaal, Figuur radiaal, ICP-contour axiaal en ICP-contour radiaal uitgebreid met de parameter RB (zie "Freescycli" op pagina 319) In de subwerkstand Inleren zijn alle cycli voor schroefdraad tappen uitgebreid met de parameters SP en SI (zie "Boorcycli" op pagina 301) In de subwerkstand Simulatie is de 3D-weergave uitgebreid (zie "3Dweergave" op pagina 493) In de werkstand Gereedschaps-editor is een gereedschaps
De functies G0, G1, G12/G13, G101, G102/G103, G110, G111, G112/G113, G170, G171, G172/G173, G180, G181 en G182/G183 zijn uitgebreid met parameters die een vergaande compatibiliteit met de ICP-contourbeschrijving waarborgen (zie gebruikershandboek smart.Turn en DIN-programmering) De functie G808 is uitgebreid met de parameter C (zie gebruikershandboek smart.Turn en DIN-programmering) De functies G810 en G820 zijn uitgebreid met de parameter U (zie gebruikershandboek smart.
Over dit handboek Over dit handboek Hieronder vindt u een lijst met de in dit handboek gebruikte aanwijzingssymbolen Dit symbool geeft aan dat u voor de beschreven functie speciale aanwijzingen moet opvolgen.
Over dit handboek
Inhoud 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Inleiding en basisprincipes Bedieningsinstructies Werkstand Machine Teach-in-modus ICP-programmering Grafische simulatie Gereedschaps- en technologie-database Werkstand Organisatie Tabellen en overzichten Overzicht van de cycli HEIDENHAIN CNC PILOT 640 15
1 Inleiding en basisprincipes ..... 35 1.1 De CNC PILOT ..... 36 1.2 Configuratie ..... 37 Sledepositie ..... 37 Gereedschapshoudersystemen ..... 37 De C-as ..... 37 De Y-as ..... 38 Complete bewerking ..... 39 1.3 Karakteristieken ..... 40 Configuratie ..... 40 Werkstanden ..... 40 1.4 Gegevensbeveiliging ..... 42 1.5 Begripsverklaring ..... 43 1.6 Opbouw van de CNC PILOT ..... 44 1.7 Basisprincipes ..... 45 Lengte- en hoekmeetsystemen en referentiemerken ..... 45 Asaanduidingen .....
2 Bedieningsinstructies ..... 51 2.1 Algemene bedieningsinstructies ..... 52 Bedienen ..... 52 Instellen ..... 52 Programmeren - werkstand Teach-in ..... 52 Programmeren - smart.Turn ..... 52 2.2 Het beeldscherm van de CNC PILOT ..... 53 2.3 Bediening, gegevensinvoer ..... 54 Werkstanden ..... 54 Menukeuze ..... 55 Softkeys ..... 55 Gegevensinvoer ..... 56 smart.Turn-dialogen ..... 56 Lijstverwerking ..... 57 Lettertoetsenbord ..... 57 2.4 De calculator ..... 58 Functies van de calculator .....
3 Werkstand Machine ..... 73 3.1 De werkstand Machine ..... 74 3.2 In- en uitschakelen ..... 75 Inschakelen ..... 75 Bewaking van de EnDat-impulsgevers ..... 75 Referentieprocedure ..... 76 Uitschakelen ..... 77 3.3 Machinegegevens ..... 78 Invoer van machinegegevens ..... 78 Weergave van machinegegevens ..... 80 Cyclusstatus ..... 84 Asvoeding ..... 84 Spil ..... 85 3.4 Gereedschapstabel instellen ..... 86 Machine met revolver ..... 86 Machine met Multifix .....
3.8 Teach-in-modus (werkstand Inleren) ..... 111 Werkstand Inleren ..... 111 Teach-in-cycli programmeren ..... 112 3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" ..... 113 Programma laden ..... 113 Gereedschapslijst vergelijken ..... 114 Vóór de programma-uitvoering ..... 114 Zoeken naar startregel ..... 115 Programma-uitvoering ..... 116 Correcties tijdens de uitvoering van het programma. ..... 117 Programma-uitvoering in de werkstand "Dry Run". ..... 120 3.10 Belastingsbewaking (optie) .....
4 Teach-in-modus ..... 135 4.1 Met cycli werken ..... 136 Cyclusstartpunt ..... 136 Helpschermen ..... 137 DIN-macro's ..... 137 Grafische test (simulatie) ..... 137 Contourcorrectie bij Inleren ..... 138 Cyclustoetsen ..... 138 Schakelfuncties (M-functies) ..... 139 Commentaar ..... 139 Cyclusmenu ..... 140 In veel cycli gebruikte adressen ..... 142 4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk ..... 143 Onbewerkt werkstuk - staf/pijp ..... 144 Contour onbewerkt werkstuk ICP ..... 145 4.3 Cycli aparte snijgangen .....
4.4 Verspaningscycli ..... 160 Gereedschapspositie ..... 161 Verspanen overlangs ..... 163 Verspanen overdwars ..... 165 Verspanen overlangs - uitgebreid ..... 167 Verspanen overdwars - uitgebreid ..... 169 Verspanen afwerken overlangs ..... 171 Verspanen afwerken overdwars ..... 172 Verspanen afwerken overlangs - uitgebreid ..... 173 Verspanen afwerken overdwars - uitgebreid ..... 175 Verspanen, insteken overlangs ..... 177 Verspanen, insteken overdwars .....
4.5 Steekcycli ..... 214 Verspanings- en aanzetrichting voor steekcycli ..... 214 Draaduitlooppositie ..... 215 Contourvormen ..... 215 Insteken radiaal ..... 216 Insteken axiaal ..... 218 Insteken radiaal - uitgebreid ..... 220 Insteken axiaal - uitgebreid ..... 222 Insteken radiaal afwerken ..... 224 Insteken axiaal afwerken ..... 226 Insteken radiaal afwerken - uitgebreid ..... 228 Insteken axiaal afwerken - uitgebreid ..... 230 ICP-insteekcycli radiaal ..... 232 ICP-insteekcycli axiaal .....
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli ..... 273 Schroefdraadpositie, draaduitlooppositie ..... 273 Handwiel-override ..... 274 Aanzethoek, schroefdraaddiepte, snede-opdeling ..... 275 Schroefdraadaanloop/-uitloop ..... 275 Laatste snede ..... 276 Schroefdraadcyclus (overlangs) ..... 277 Schroefdraadcyclus (overlangs) – uitgebreid ..... 279 Conische draad ..... 281 API-draad ..... 283 Schroefdraad nasnijden (overlangs) ..... 285 Schroefdraad nasnijden uitgebreid (overlangs) .....
4.9 Boor- en freespatroon ..... 352 Lineair boorpatroon axiaal ..... 353 Lineair freespatroon axiaal ..... 355 Rond boorpatroon axiaal ..... 357 Rond freespatroon axiaal ..... 359 Lineair boorpatroon radiaal ..... 361 Lineair freespatroon radiaal ..... 363 Rond boorpatroon radiaal ..... 365 Rond freespatroon radiaal ..... 367 Voorbeelden van bewerking van patronen ..... 369 4.10 DIN-cycli ..... 372 DIN-cyclus .....
5 ICP-programmering ..... 375 5.1 ICP-contouren ..... 376 Contouren overnemen ..... 376 Vormelementen ..... 377 Bewerkingsattributen ..... 377 Geometrische berekeningen ..... 378 5.2 ICP-editor in cyclusbedrijf ..... 379 Contouren voor cycli bewerken ..... 380 Bestandsorganisatie met de ICP-editor ..... 381 5.3 ICP-editor in smart.Turn ..... 382 Contour in smart.Turn bewerken ..... 383 5.4 ICP-contouren maken ..... 385 ICP-contour invoeren ..... 385 Absolute of incrementele dimensionering .....
5.9 Contourelementen voorkant ..... 415 Startpunt contour aan voorkant ..... 415 Verticale lijnen kopvlak ..... 416 Horizontale lijnen kopvlak ..... 417 Lijn met hoek kopvlak ..... 418 Cirkelboog kopvlak ..... 419 Afkanting/afronding kopvlak ..... 420 5.10 Contourelementen mantelvlak ..... 421 Startpunt mantelvlakcontour ..... 421 Verticale lijnen mantelvlak ..... 423 Horizontale lijnen mantelvlak ..... 423 Lijn met hoek mantelvlak ..... 424 Cirkelboog mantelvlak ..... 425 Afkanting/afronding mantelvlak ...
5.14 Contouren van het XY-vlak ..... 449 Referentiegegevens XY-vlak ..... 449 Startpunt contour XY-vlak ..... 450 Verticale lijnen XY-vlak ..... 450 Horizontale lijnen XY-vlak ..... 451 Lijn onder een hoek XY-vlak ..... 452 Cirkelboog XY-vlak ..... 453 Afkanting/afronding XY-vlak ..... 454 Cirkel XY-vlak ..... 455 Rechthoek YZ-vlak ..... 456 Regelm. n-hoek kop ..... 457 Lin. groef kopvlak ..... 458 Ronde sleuf XY-vlak ..... 459 Boring XY-vlak ..... 460 Lineair patroon XY-vlak .....
6 Grafische simulatie ..... 485 6.1 De werkstand Simulatie ..... 486 Bediening van de simulatie ..... 487 De additionele functies ..... 488 6.2 Simulatievenster ..... 489 Aanzichten instellen ..... 489 Weergave van één venster ..... 490 Weergave van meerdere vensters ..... 490 6.3 Aanzichten ..... 491 Baanweergave ..... 491 Gereedschapsweergave ..... 492 Weergave van veeggrafiek ..... 492 3D-weergave ..... 493 6.4 De loep ..... 495 Beeldschermdetail aanpassen ..... 495 6.5 Simulatie met startregel .....
7 Gereedschaps- en technologie-database ..... 501 7.1 Gereedschapsdatabase ..... 502 Gereedschapstypen ..... 502 Multigereedschappen ..... 503 Standtijdbeheer gereedschappen ..... 503 7.2 Gereedschapseditor ..... 504 Gereedschapslijst sorteren en filteren ..... 504 Gereedschapsgegevens bewerken ..... 506 Gereedschapscontrolegrafiek ..... 507 Gereedschapsteksten ..... 508 Multigereedschap bewerken ..... 509 Standtijdgegevens gereedschap bewerken ..... 511 Handwisselsystemen ..... 513 7.
8 Werkstand Organisatie ..... 543 8.1 Werkstand Organisatie ..... 544 8.2 Parameters ..... 545 Parameter-editor ..... 545 Lijst van user parameters ..... 547 Toelichting op de belangrijkste bewerkingsparameters (processing) ..... 563 Algemene instellingen ..... 563 Draadsnijden ..... 578 8.3 Transfer ..... 583 Gegevensbeveiliging ..... 583 Gegevensuitwisseling met TNCremo ..... 583 Externe toegang ..... 583 Verbindingen ..... 584 Ethernet-interface CNC PILOT 620 ..... 585 Ethernet-interface CNC PILOT 640 ..
9 Tabellen en overzichten ..... 609 9.1 Spoed ..... 610 Schroefdraadparameters ..... 610 Spoed ..... 611 9.2 Draaduitloopparameters ..... 617 DIN 76 – draaduitloopparameters ..... 617 DIN 509 E – draaduitloopparameters ..... 619 DIN 509 F – draaduitloopparameters ..... 619 9.3 Technische informatie ..... 620 9.4 Compatibiliteit van DIN-programma's ..... 629 Syntaxiselementen van de CNC PILOT 640 .....
10 Overzicht van de cycli ..... 643 10.1 Cycli van onbewerkt werkstuk, enkelvoudige snedecycli ..... 644 10.2 Verspaningscycli ..... 645 10.3 Steek- en steekdraaicycli ..... 646 10.4 Schroefdraadcycli ..... 647 10.5 Boorcycli ..... 648 10.6 Freescycli .....
Inleiding en basisprincipes HEIDENHAIN CNC PILOT 640 35
1.1 De CNC PILOT 1.1 De CNC PILOT De CNC PILOT is ontworpen voor CNC-draaibanken. Hij is geschikt voor horizontale en verticale draaibanken. De CNC PILOT ondersteunt machines met een gereedschapsrevolver, waarbij de gereedschapshouder zich bij horizontale draaibanken vóór of achter de hartlijn kan bevinden. De CNC PILOT ondersteunt draaibanken met een hoofdspil, slede (Xen Z-as), C-as of positioneerbare spil en aangedreven gereedschap alsmede machines met een Y-as.
1.2 Configuratie 1.2 Configuratie In de standaarduitvoering is de besturing uitgerust met de assen X en Z alsmede met een hoofdspil. Optioneel kunnen een C-as, een Y-as en een aangedreven gereedschap geconfigureerd zijn.
1.2 Configuratie De Y-as Met de Y-as kunt u boor- en freesbewerkingen aan de voorkant en op het mantelvlak uitvoeren. Bij toepassing van de Y-as interpoleren twee assen lineair of cirkelvormig in het vooraf ingestelde bewerkingsvlak, terwijl de derde as lineair interpoleert. Hiermee kunt u bijvoorbeeld sleuven of kamers met platte basisvlakken en verticale sleufranden maken. Door het vooraf ingeven van de spilhoek bepaalt u zelf de positie van de te frezen contour op het werkstuk.
1.2 Configuratie Complete bewerking Met functies zoals hoeksynchrone overdracht van werkstukken bij draaiende spil, verplaatsen naar een vaste aanslag, gecontroleerd afsteken en coördinatentransformatie is een complete bewerking in een zo kort mogelijke tijd en een eenvoudige programmering gewaarborgd. De CNC PILOT ondersteunt de complete bewerking voor alle gangbare machineconcepten.
1.3 Karakteristieken 1.3 Karakteristieken Configuratie Basisuitvoering X- en Z-as, hoofdspil Positioneerbare spil en aangedreven gereedschap C-as en aangedreven gereedschap Y-as en aangedreven gereedschap B-as voor bewerkingen in het gezwenkte vlak Digitale stroom- en toerenregeling Werkstanden Handbediening Handmatige sledebewegingen via jogtoetsen of elektronische handwielen.
1.3 Karakteristieken Grafische simulatie Grafische weergave van de afloop van de smart.Turn- of DINplusprogramma's en grafische weergave van een Teach-in-cyclus of Teach-in-programma.
1.4 Gegevensbeveiliging 1.4 Gegevensbeveiliging HEIDENHAIN adviseert u regelmatig op een pc een back-up te maken van nieuwe programma's en bestanden. Hiervoor stelt HEIDENHAIN een back-upfunctie in de dataoverdrachtsoftware TNCremoNT beschikbaar. Neem eventueel contact op met uw machinefabrikant. Bovendien hebt u een gegevensdrager nodig waarop alle machinespecifieke gegevens (PLC-programma, machineparameters enz.) zijn opgeslagen. U kunt hiervoor contact opnemen met uw machinefabrikant.
1.5 Begripsverklaring 1.5 Begripsverklaring Cursor: in lijsten of bij de gegevensinvoer is een element in de lijst, een invoerveld of een teken gemarkeerd. Deze "markering" wordt cursor genoemd. Het invoeren van gegevens of handelingen als kopiëren, wissen, een nieuw element invoegen etc. zijn gerelateerd aan de cursorpositie. Cursortoetsen: met de "pijltoetsen" en de toetsen "PgUp/PgDn" verplaatst u de cursor.
1.6 Opbouw van de CNC PILOT 1.6 Opbouw van de CNC PILOT De communicatie tussen machine-operator en besturing vindt plaats via: Beeldscherm Softkeys Toetsenbord voor gegevensinvoer Machinebedieningspaneel De uitlezingen en de controle van de gegevensinvoer vinden plaats via het beeldscherm. Met de softkeys onder het beeldscherm worden functies geselecteerd, positiewaarden overgenomen, ingevoerde gegevens bevestigd en nog veel meer. Met de ERR-toets kunt u fout- en PLC-informatie opvragen.
1.7 Basisprincipes 1.7 Basisprincipes Lengte- en hoekmeetsystemen en referentiemerken Op de machine-assen bevinden zich lengte- en hoekmeetsystemen, die de posities van de slede resp. het gereedschap registreren. Wanneer een machine-as wordt verplaatst, genereert het bijbehorende lengte- en hoekmeetsysteem een elektrisch signaal, waaruit de besturing de exacte actuele positie van de machine-as bepaalt.
1.7 Basisprincipes Coördinatensysteem De betekenis van de coördinaten X, Y, Z, C zijn in DIN 66 217 vastgelegd. De coördinaatgegevens van de hoofdassen X, Y en Z zijn gerelateerd aan het werkstuknulpunt. De hoekmaten voor de rondas C zijn aan het "nulpunt van de C-as" gerelateerd. Met de aanduidingen X en Z worden posities in een tweedimensionaal coördinatensysteem beschreven.
1.7 Basisprincipes Incrementele coördinaten Incrementele coördinaten zijn gerelateerd aan de laatst geprogrammeerde positie. Met incrementele coördinaten wordt de maat tussen de laatste en de daaropvolgende positie aangegeven. Elke positie van een werkstuk wordt door middel van incrementele coördinaten duidelijk vastgelegd (zie afbeelding). Poolcoördinaten Positie-aanduidingen op het kop- of mantelvlak kunt u met behulp van cartesiaanse coördinaten of poolcoördinaten invoeren.
1.7 Basisprincipes Werkstuknulpunt Voor de bewerking van een werkstuk is het eenvoudiger het referentiepunt in overeenstemming met de maatvoering op de tekening op het werkstuk te positioneren. Dit punt wordt werkstuknulpunt genoemd. De letteraanduiding is "W" (zie afbeelding). Maateenheden U kunt de CNC PILOT "metrisch" of in "inches" programmeren. Voor de invoer en weergave gelden de in de tabel vermelde maateenheden.
1.8 Gereedschapsmaten 1.8 Gereedschapsmaten De CNC PILOT heeft gereedschapsgegevens nodig voor de aspositionering, voor de berekening van de snijkantradiuscompensatie, voor de berekening van de snedeopdeling bij cycli etc. Gereedschapslengtematen Alle geprogrammeerde en aangegeven positiewaarden zijn gerelateerd aan de afstand tussen gereedschapspunt en werkstuknulpunt. Het systeem zelf kent echter uitsluitend de absolute positie van de gereedschapshouder (slede).
1.8 Gereedschapsmaten Snijkantradiuscompensatie (SRC) Draaigereedschap is afgerond aan de gereedschapspunt. Hierdoor ontstaan onnauwkeurigheden bij de bewerking van kegels, afkantingen en radiussen die de CNC PILOT met behulp van de snijkantradiuscompensatie compenseert. Geprogrammeerde verplaatsingen zijn gerelateerd aan de theoretische gereedschapspunt S. Bij niet-asparallelle contouren ontstaan hierdoor onnauwkeurigheden.
Bedieningsinstructies HEIDENHAIN CNC PILOT 640 51
2.1 Algemene bedieningsinstructies 2.1 Algemene bedieningsinstructies Bedienen Kies de gewenste werkstand met de desbetreffende werkstandtoets. Binnen de werkstand kunt u via de softkeys van werkstand veranderen. Met het numerieke toetsenblok kiest u de functie binnen de menu's. Dialogen kunnen uit meerdere pagina's bestaan. Dialogen kunnen behalve via de softkeys met "INS" positief of met "ESC" negatief worden afgesloten. Wijzigingen in lijsten zijn onmiddellijk actief.
2.2 Het beeldscherm van de CNC PILOT 2.2 Het beeldscherm van de CNC PILOT De CNC PILOT geeft de te tonen informatie in vensters weer. Enkele vensters verschijnen alleen wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld tijdens het invoeren van gegevens. Bovendien bevinden zich de werkstandregel, de softkey-weergave en de PLC-softkey-weergave op het beeldscherm. De velden van de softkey-weergave corresponderen met het onder het beeldscherm aangebrachte softkeys.
2.3 Bediening, gegevensinvoer 2.3 Bediening, gegevensinvoer Werkstanden De actieve werkstand wordt aangegeven doordat het tabblad Werkstanden oplicht. De CNC PILOT onderscheidt de volgende werkstanden: Machine – met de subwerkstanden: Handbediening (weergave: "Machine") Inleren (Teach-in-modus) Programma-verloop Programmeren – met de subwerkstanden: smart.
2.3 Bediening, gegevensinvoer Menukeuze De numerieke toetsen gebruikt u zowel voor de menukeuze als voor het invoeren van gegevens. De weergave is afhankelijk van de werkstand: Bij het instellen, de Teach-in-modus, etc. worden de functies in een veld van 3 * 3, het menuvenster, weergegeven. De voetregel toont de betekenis van het geselecteerde menu-item. In andere werkstanden staat het symbool van het veld van 3 * 3 met een gemarkeerde positie vóór de functie (zie afbeelding).
2.3 Bediening, gegevensinvoer Gegevensinvoer In het invoervenster staan meerdere invoervelden. Met de toetsen pijl omhoog/pijl omlaag kunt u met de cursor naar het gewenste invoerveld gaan. In de voetregel van het venster of direct voor het invoerveld toont de CNC PILOT de betekenis van het geselecteerde veld. Plaats de cursor op het gewenste invoerveld om gegevens in te voeren. Bestaande gegevens worden overschreven.
2.3 Bediening, gegevensinvoer Lijstverwerking Cyclusprogramma's, DIN-programma's, gereedschapslijsten etc. worden in een lijst weergegeven. U kunt met de cursortoetsen in de tabel "navigeren", om de gegevens te bekijken of elementen voor handelingen zoals wissen, kopiëren, wijzigen, etc. te selecteren. Lettertoetsenbord Letters en speciale tekens kunt u invoeren via het beeldschermtoetsenbord of (indien aanwezig) met behulp van een via de USB-aansluiting aangesloten pc-toetsenbord.
2.4 De calculator 2.4 De calculator Functies van de calculator De calculator kan alleen bij geopende dialogen in de cyclus- of smart.Turn-programmering worden geselecteerd. U kunt de calculator in de volgende drie aanzichten gebruiken (zie afbeeldingen rechts): Wetenschappelijk Standaard Formule-editor. Hier kunt u meerdere berekeningen direct na elkaar invoeren (voorbeeld: 17*3+5/9). De calculator blijft ook na omschakeling naar een andere werkstand actief.
Verkort commando (softkey) Arc-cosinus ARC Sinus SIN Cosinus COS Tangens TAN Waarden machtsverheffen X^Y Vierkantswortel trekken SQRT Inversefunctie 1/x PI (3.
2.
De CNC PILOT kent de volgende programma's/contouren: Programmatype Teach-in-programma's (cyclusprogramma's) worden in de werkstand "Inleren" gebruikt. smart.Turn- en DIN-hoofdprogramma's worden in de werkstand "smart.Turn" geschreven. DIN-subprogramma's worden in de werkstand "smart.Turn" geschreven en in cyclusprogramma's en smart.Turnhoofdprogramma's gebruikt. ICP-contouren worden tijdens de Teach-in-modus in werkstand "Inleren" of in de "Handbediening" gegenereerd.
2.6 De foutmeldingen 2.6 De foutmeldingen Fouten tonen De CNC PILOT toont fouten bij onder andere: verkeerde invoer logische fouten in het programma niet-uitvoerbare contourelementen Een opgetreden fout wordt in de kopregel rood weergegeven. Daarbij worden lange en meerregelige foutmeldingen verkort weergegeven. Wanneer er een fout optreedt in de werkstand op de achtergrond, wordt deze fout door middel van het foutsymbool op het werkstandtabblad weergegeven.
2.6 De foutmeldingen Uitgebreide foutmeldingen De CNC PILOT toont mogelijke foutoorzaken en hoe de fout eventueel kan worden gecorrigeerd: Informatie over de oorzaak en het corrigeren van fouten: Foutvenster openen Cursor op de foutmelding positioneren en op de softkey drukken. De CNC PILOT opent een venster met informatie over de foutoorzaak en het corrigeren van fouten.
2.6 De foutmeldingen Fout wissen Fout buiten het foutvenster wissen: Foutvenster openen In de kopregel weergegeven fout/aanwijzing wissen: CE-toets indrukken In sommige werkstanden (voorbeeld: Editor) kunt u de CEtoets niet gebruiken voor het wissen van fouten, omdat de toets voor andere functies wordt gebruikt. Meerdere fouten wissen: Foutvenster openen Afzonderlijke fouten wissen: Cursor op de foutmelding positioneren en op de softkey drukken.
2.6 De foutmeldingen Toetsen-logbestand De CNC PILOT slaat toetsinvoeren en belangrijke gebeurtenissen (bijv. systeemstart) op in het toetsen-logbestand. Het toetsenlogbestand heeft een beperkte capaciteit. Als het logbestand vol is, wordt naar het volgende logbestand omgeschakeld etc. Als ook het laatste logbestand vol is, wordt het eerste logbestand gewist en opnieuw beschreven etc. Schakel eventueel het logbestand om, om de historie te bekijken. Er zijn 10 logbestanden beschikbaar.
2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide 2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide Toepassing Voordat u de TURNguide kunt gebruiken, moet u de helpbestanden van de HEIDENHAIN-homepage downloaden (zie "Actuele helpbestanden downloaden" op pagina 71). Het contextgevoelige helpsysteem TURNguide bevat de gebruikersdocumentatie in HTML-formaat.
2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide Werken met de TURNguide TURNguide oproepen U kunt de TURNguide op diverse manieren starten: Toets "Info" indrukken wanneer de besturing niet precies op dat moment een foutmelding aangeeft Door met de muisknop op softkeys te klikken, wanneer u eerst hebt geklikt op het helpsymbool dat rechtsonder op het beeldscherm wordt getoond Wanneer er een of meer foutmeldingen actief zijn, toont de besturing de directe help bij de foutmeldingen.
2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide In de TURNguide navigeren Het gemakkelijkst is om met de muis in de TURNguide te navigeren. Aan de linkerkant ziet u de inhoudsopgave. U kunt door te klikken op het naar rechts wijzende driehoekje de daaronder geplaatste hoofdstukken laten weergeven of door direct op het desbetreffende item te klikken de corresponderende pagina laten weergeven. De bediening is hetzelfde als bij de Windows Explorer.
2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide Functie Softkey Inhoudsopgave links is actief: tab omschakelen tussen weergave van de inhoudsopgave, het trefwoordenregister en van de functie voor het doorzoeken van de de complete tekst en omschakelen naar de rechterzijde van het beeldscherm Tekstvenster rechts is actief: sprong terug naar het linkervenster Inhoudsopgave links is actief: het daaronder resp.
2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide Trefwoordenregister De belangrijkste trefwoorden zijn in het trefwoordenregister (tabblad Index) opgenomen en kunnen met een muisklik of met de cursortoetsen direct worden geselecteerd. Het linkervenster is actief. Tabblad Index selecteren Invoerveld Sleutelwoord activeren Het woord invoeren dat u zoekt.
2.7 Contextgevoelig helpsysteem TURNguide Actuele helpbestanden downloaden De helpbestanden die bij uw besturingssoftware behoren, vindt u op de HEIDENHAIN-homepage www.heidenhain.de.U vindt de helpbestanden voor de meeste dialoogtalen onder: Services en documentatie Software Helpsysteem CNC PILOT Nummer van de NC-software van uw besturing, bijv. 34056x-02 Gewenste taal kiezen, bijv.
2.
Werkstand Machine HEIDENHAIN CNC PILOT 640 73
3.1 De werkstand Machine 3.1 De werkstand Machine De werkstand "Machine" omvat functies voor het instellen, het bewerken van werkstukken en voor het maken van Teach-inprogramma's.
3.2 In- en uitschakelen 3.2 In- en uitschakelen Inschakelen De CNC PILOT toont de startup-status. Nadat alle tests en de initialisaties zijn uitgevoerd, schakelt het systeem naar de werkstand "Machine". In het gereedschapsdisplay verschijnt het laatst gebruikte gereedschap. Fouten tijdens het opstarten van het systeem worden door het foutsymbool aangegeven. Zodra het systeem bedrijfsklaar is, kunt u deze foutmeldingen controleren (zie "De foutmeldingen" op pagina 62).
3.2 In- en uitschakelen Referentieprocedure Of een referentieprocedure nodig is, hangt af van het type meetsysteem: EnDat-impulsgever: referentieprocedure is niet nodig. Afstandsgecodeerde impulsgever: de positie van de assen is na een korte referentieprocedure bepaald. Standaard impulsgever: de assen verplaatsen naar bekende machinevaste punten. Tijdens het benaderen van het referentiepunt wordt een signaal aan de besturing gegeven.
3.2 In- en uitschakelen Uitschakelen De correcte uitschakeling wordt in het fouten-logbestand vermeld. UITSCHAKELEN Hoofdscherm van de werkstand "Machine" instellen Foutvenster activeren Softkey Additionele functies indrukken Softkey OFF indrukken De CNC PILOT vraagt voor de zekerheid of het bedrijf moet worden beëindigd. Enter-toets of softkey JA indrukken – bedrijf wordt beëindigd Wacht totdat de CNC PILOT u vraagt de machine uit te schakelen.
3.3 Machinegegevens 3.3 Machinegegevens Invoer van machinegegevens In de werkstand Handbediening voert u de informatie voor gereedschap, spiltoerental en voeding/snijsnelheid in de TSF-dialoog in (invoervenster T, S, F instellen). In Teach-in- en smart.Turnprogramma's zijn de gereedschapsinformatie en de technologiegegevens onderdeel van de cyclusparameters resp. het NC-programma.
GEREEDSCHAPS- EN TECHNOLOGIEGEGEVENS INVOEREN TSF instellen selecteren (kan alleen bij handbediening worden geselecteerd) Parameters invoeren Gegevensinvoer afsluiten Softkeys bij "T, S, F instellen" Zie "Gereedschapscorrecties" op pagina 108. Zie "Aanraken" op pagina 105. Gereedschapslijst oproepen. Overnemen van T-nummer uit de gereedschapslijst: Zie "Gereedschapstabel instellen" op pagina 86. Overnemen van snijsnelheid en voeding uit de technologiegegevens.
3.3 Machinegegevens Werkstukspil selecteren (machine-afhankelijk) Als uw machine met een tegenspil is uitgevoerd, wordt in het TSFformulier de parameter WP getoond. Via de parameter WP kunt u selecteren met welke werkstukspil de bewerking bij het inleren en MDI moet worden uitgevoerd.
3.3 Machinegegevens Elementen van de weergave van machinegegevens Weergave van het sledenummer en C-asnummer: een cijfer naast het positievenster van de as geeft het toegewezen nummer van de slede of C-as aan. Het cijfer wordt alleen weergegeven als een as meermaals is geconfigureerd, bijv. tweede C-as als tegenspil. Restwegweergave X, Y, Z, W: verschil tussen de actuele positie en de eindpositie van het actieve verplaatsingscommando.
3.
3.3 Machinegegevens Elementen van de weergave van machinegegevens Spilweergave met spilnummer, versnellingenreeks en spilstatus Bovenste veld: geprogrammeerd toerental Onderste veld: actuele toerental resp. spilpositie Spilweergave met spilnummer, versnellingenreeks en spilstatus Bovenste veld: instelling van de override-regelaar Middelste veld: geprogrammeerd toerental Onderste veld: actuele toerental resp.
3.3 Machinegegevens Elementen van de weergave van machinegegevens Weergave B-as: afhankelijk van de instelling van de machineparameters wordt verschillende informatie over de status van het gezwenkte vlak weergegeven. Geprogrammeerde hoekwaarde van de B-as Weergave van de actuele waarden I, K, U en W I: vlakreferentie in X K: vlakreferentie in Z U: verschuiving in X W: verschuiving in Z De weergave van machinegegevens kan door de machinefabrikant worden geconfigureerd.
3.3 Machinegegevens Spil S (Engels: Speed) is de letteraanduiding voor spilgegevens. Afhankelijk van de stand van de softkey Constant toerental vindt de invoer plaats in: omwentelingen per minuut (constant toerental) meter per minuut (constante snijsnelheid) Het toerental wordt door het maximale spiltoerental begrensd. U definieert de toerentalbegrenzing in het invoervenster TSF-dialoog of in de DIN-programmering met de functie G26.
3.4 Gereedschapstabel instellen 3.4 Gereedschapstabel instellen Machine met revolver De gebruikte gereedschappen worden in de revolvertabel bijgehouden. Aan elke gereedschapsopname in de revolver wordt het ID-nummer van het gemonteerde gereedschap toegewezen. In de Teach-in-cyclus programmeert u de revolverpositie als T-nummer. Het gereedschap-ID-nummer wordt dan automatisch onder "ID" ingevoerd. De revolvertabel kan via het TSF-menu of direct uit de cyclusdialogen in de werkstand Teach-inworden ingesteld.
3.4 Gereedschapstabel instellen Gereedschappen in verschillende kwadranten Voorbeeld: De hoofdgereedschapshouder van uw draaibank is voor de hartlijn geplaatst (standaardkwadrant). Achter de hartlijn is een extra gereedschapsopname aangebracht. Bij de configuratie van de CNC PILOT wordt voor elke gereedschapsopname vastgelegd of de X-maten en de draairichting bij cirkelbogen moeten worden gespiegeld. In het gegeven voorbeeld krijgt de extra gereedschapsopname het attribuut "spiegelen".
3.4 Gereedschapstabel instellen Revolvertabel invullen vanuit de database In de revolvertabel wordt de actuele bezetting van de gereedschapshouder aangegeven. De revolvertabel kan via het TSFmenu of direct uit de cyclusdialogen in de werkstand Teach-in worden ingesteld. Vraag de gegevens in de gereedschapsdatabase op om deze in de revolverbezetting over te nemen. De CNC PILOT toont de databasegegevens onder in het beeldscherm. De cursortoetsen zijn in deze lijst actief.
3.4 Gereedschapstabel instellen Revolvertabel invullen In de revolverbezetting wordt de actuele bezetting van de gereedschapshouder aangegeven. Bij het instellen van de revolvertabel voert u de ID-nummers van de gereedschappen in. De revolverlijst kan via het TSF-menu of direct uit de cyclusdialogen in de werkstand Inleren worden ingesteld. De selectie van de gewenste revolverplaats gebeurt via de cursortoetsen.
3.4 Gereedschapstabel instellen Gereedschapsoproep T (Engels tool) is de letteraanduiding voor gereedschapsopname. ID geeft het ID-nummer van het gereedschap aan. Het gereedschap wordt via "T" (revolverplaatsnummer) opgeroepen. Het identificatienummer "ID" wordt in de dialogen meegenomen en automatisch ingevuld. Er wordt een revolvertabel bijgehouden. Multigereedschappen worden met alle snijkanten in de revolvertabel aangegeven. In de werkstand Handbediening voert u het T-nummer in de TSFdialoog in.
3.4 Gereedschapstabel instellen Bewaking van gereedschapsstandtijd Indien gewenst, bewaakt de CNC PILOT de standtijd van het gereedschap of het aantal werkstukken dat met het gereedschap is vervaardigd. De bewaking van de gereedschapsstandtijd telt de tijden op dat een gereedschap "met voedingssnelheid" wordt gebruikt. De bewaking van het aantal stuks telt het aantal geproduceerde werkstukken. Deze waarden worden vergeleken met de gereedschapsgegevens.
3.
3.5 Machine instellen 3.5 Machine instellen U moet de machine "voorbereiden", ongeacht of u het werkstuk handmatig of automatisch bewerkt. In de werkstand Handbediening beschikt u via het menu-item Instellen over de volgende functies: Aswaarden instellen (werkstuknulpunt definiëren) Machine-refer.
3.5 Machine instellen Werkstuknulpunt definiëren In de dialoog wordt de afstand machinenulpunt – werkstuknulpunt (ook wel "verstelling" genoemd) als XN en ZN weergegeven. Wanneer het werkstuknulpunt verandert, verschijnt er een nieuwe weergavewaarde. U kunt het werkstuknulpunt in de C-as ook met een tastsysteem bepalen. De besturing controleert bij het vastleggen van het nulpunt welk gereedschapstype op dat moment actief is.
3.5 Machine instellen Offsets definiëren Voordat u de verschuivingen G53, G54 en G55 gebruikt, moet u de offset-waarden in het instelbedrijf definiëren. OFFSET INSTELLEN Instellen selecteren Aswaarden instellen selecteren Softkey Verschuivingen selecteren Offset-waarde invoeren Softkey G53 indrukken Softkey G54 indrukken Softkey G55 indrukken Softkey Opslaan indrukken De CNC PILOT slaat de waarden in een tabel op, zodat u de offsets met de desbetreffende G-functies in het programma kunt activeren.
3.5 Machine instellen Referentieprocedure van de assen Voor assen waarvan het referentiepunt al is vastgelegd, kan de referentieprocedure opnieuw worden uitgevoerd. Daarbij kunnen afzonderlijke assen of alle assen tegelijk worden geselecteerd. REFERENTIEPROCEDURE Instellen selecteren Aswaarden instellen selecteren Softkey Machine-refer.
3.5 Machine instellen Veiligheidszone instellen Wanneer de veiligheidszonebewaking is ingeschakeld, controleert de CNC PILOT bij iedere verplaatsing of de veiligheidszone in –Zrichting wordt overschreden. Als dit het geval is, wordt de beweging gestopt en een fout gemeld. De insteldialoog "Veiligheidszone instellen" geeft de afstand aan tussen machinenulpunt en veiligheidszone in –ZS.
3.5 Machine instellen Gereedschapswisselpositie instellen Bij de cyclus Gereedschapswisselpositie benaderen of bij de DINfunctie G14 verplaatst de slede zich naar de "gereedschapswisselpositie". Deze positie moet zo ver van de revolver verwijderd zijn, dat de revolver zonder botsing kan draaien, resp. dat u de gereedschappen zonder problemen kunt wisselen.
3.
3.5 Machine instellen Machinemaat instellen Met de functie "Machinemaat instellen" kunt u willekeurige posities opslaan, om ze in NC-programma's te gebruiken.
3.5 Machine instellen Tafeltastsysteem kalibreren Met de functie "Tafeltastsysteem kalibreren" kunt u de nauwkeurige positiewaarden van het tafeltastsysteem bepalen. TASTSYSTEEM-POSITIE BEPALEN Nauwkeurig opgemeten gereedschap of referentiegereedschap inspannen Instellen selecteren Tastsysteem selecteren Tafeltastsysteem selecteren Gereedschap voor eerste meetrichting voorpositioneren. Positieve of negatieve verplaatsingsrichting instellen.
3.5 Machine instellen Bedrijfstijden tonen In het menu "Service" kunt u verschillende bedrijfstijden laten weergeven: Bedrijfstijd Betekenis Besturing aan Bedrijfstijd van de besturing sinds de inbedrijfstelling Machine aan Bedrijfstijd van de machine sinds de inbedrijfstelling Programma-afloop Bedrijfstijd voor gestuurd bedrijf sinds de inbedrijfstelling De machinefabrikant kan nog andere tijden laten weergeven.
3.5 Machine instellen Systeemtijd instellen Met de functie "Systeemtijd instellen" kunt u de tijd op uw besturing instellen. Om in het invoerformulier Systeemtijd instellen te kunnen navigeren, hebt u een muis nodig. Met de softkeys Maand en Jaar kunt u de desbetreffende instelling stapsgewijs voor- of achteruit zetten. Wanneer u de tijd via een NTP-server wilt instellen, moet u eerst een server uit de serverlijst selecteren.
3.6 Gereedschappen opmeten 3.6 Gereedschappen opmeten De CNC PILOT ondersteunt het opmeten van de gereedschappen door aanraken. Hierbij worden de instelmaten met betrekking tot een opgemeten gereedschap bepaald. via meettaster (vaststaand of in werkruimte zwenkbaar; wordt door machinefabrikant geïnstalleerd) via meetoptiek (wordt door machinefabrikant geïnstalleerd) Het opmeten door aanraken is altijd beschikbaar.
3.6 Gereedschappen opmeten Aanraken Bij "aanraken" worden de maten vastgesteld ten opzichte van een opgemeten gereedschap. GEREEDSCHAPSMATEN DOOR AANRAKEN BEPALEN Het op te meten gereedschap in de gereedschapstabel invoeren. Een opgemeten gereedschap gebruiken en Tnummer in de TSF-dialoog invoeren. Het eindvlak draaien en deze positie als werkstuknulpunt definiëren. Terug naar TSF-dialoog, het op te meten gereedschap inspannen. Gereedsch meten activeren Eindvlak aanraken.
3.6 Gereedschappen opmeten Tastsysteem (tafeltastsysteem) GEREEDSCHAPSMATEN MET HET TASTSYSTEEM BEPALEN Het op te meten gereedschap in de gereedschapstabel invoeren. Gereedschap plaatsen en T-nummer in de TSFdialoog invoeren. Gereedsch meten activeren Tastsysteem activeren Gereedschap voor eerste meetrichting voorpositioneren. Positieve of negatieve verplaatsingsrichting instellen. Softkey overeenkomstig de meetrichting indrukken (voorbeeld –Z-richting). Druk op cyclusstart.
3.6 Gereedschappen opmeten Meetoptiek GEREEDSCHAPSMATEN MET MEETOPTIEK BEPALEN Het op te meten gereedschap in de gereedschapstabel invoeren. Gereedschap plaatsen en T-nummer in de TSFdialoog invoeren. Gereedsch meten activeren Meetoptiek activeren Gereedschap via jogtoetsen resp. handwiel in draadkruis van meetoptiek positioneren Gereedschapsmaat Z opslaan Gereedschapsmaat X opslaan Bij draaigereedschap snijkantradius invoeren en in gereedschapstabel overnemen.
3.6 Gereedschappen opmeten Gereedschapscorrecties De gereedschapscorrecties in X en Z alsmede de "speciale correctie" bij steekbeitels of halfronde snijbeitels compenseren de slijtage van de snijkant van het gereedschap. Een correctiewaarde mag +/–10 mm niet overschrijden. GEREEDSCHAPSCORRECTIE INVOEREN TSF instellen selecteren (kan alleen bij handbediening worden geselecteerd) Softkey Gereedsch correctie indrukken Softkey X–corr. gereeds. (of Z-corr.
3.7 Werkstand "Handbediening" 3.7 Werkstand "Handbediening" Bij de handmatige werkstukbewerking verplaatst u de assen met de handwielen of jogtoetsen. U kunt ook Teach-in-cycli gebruiken om complexere bewerkingen uit te voeren (halfautomatische bediening). De verplaatsingen en cycli worden echter niet opgeslagen. Na inschakeling en de referentieprocedure bevindt de CNC PILOT zich in de werkstand "Handbediening". Deze werkstand blijft behouden totdat u Inleren of Programma-verloop selecteert.
3.7 Werkstand "Handbediening" Jogtoetsen Met de jogtoetsen verplaatst u de assen met voedingssnelheid of spoedgang. De voedingssnelheid voert u in de TSF-dialoog in.
3.8 Teach-in-modus (werkstand Inleren) 3.8 Teach-in-modus (werkstand Inleren) Werkstand Inleren In de werkstand Inleren voert u de werkstukbewerking stapsgewijs uit met behulp van de Teach-in-cycli. De CNC PILOT "leert" deze werkstukbewerking en slaat de vereiste bewerkingsstappen op in een cyclusprogramma dat telkens opnieuw kan worden gebruikt. Inleren wordt met een softkey ingeschakeld en in de kopregel aangegeven. Elk Teach-in-programma heeft een naam en een korte aanduiding.
3.8 Teach-in-modus (werkstand Inleren) Teach-in-cycli programmeren Wanneer u een nieuw Teach-in-programma maakt, gebeurt dat bij elke cyclus volgens de procedure "Invoeren - Simulatie - Uitvoeren Opslaan". De afzonderlijke cycli die achtereenvolgens worden uitgevoerd, vormen samen het cyclusprogramma. U kunt bestaande Teach-in-programma's wijzigen door het wijzigen van de cyclusparameters, door het wissen van de aanwezige cycli en door het toevoegen van nieuwe cycli.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" 3.9 Werkstand "Programmauitvoering" Programma laden In het programma-verloop gebruikt u Teach-in- of DIN-programma's voor de productie van werkstukken. In dit gedeelte kunnen programma's niet worden gewijzigd. U beschikt echter met de grafische simulatie over een controlemogelijkheid vóór de programma-uitvoering. Bovendien ondersteunt de CNC PILOT het "starten" van een werkstukbewerking via de werkstanden Aparte regel en Continu verloop. smart.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" Gereedschapslijst vergelijken Tijdens het laden van een programma vergelijkt de CNC PILOT de actuele revolverbezetting met de gereedschapslijst van het programma. Als er in het programma gereedschappen worden gebruikt die niet in de actuele revolvertabel staan of die zich op een andere plaats bevinden, dan verschijnt er een foutmelding. Na bevestiging van de foutmelding verschijnt ter controle de programma-afhankelijke gereedschapslijst.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" Zoeken naar startregel De CNC PILOT moet door de machinefabrikant voor het zoeken van de startregel zijn voorbereid (PLC) Zoeken naar startregel is de binnenkomst in een NC-programma op een geselecteerde regel. In smart.Turn-programma's kunt u op elke NC-regel van het programma starten. De CNC PILOT start de programma-uitvoering vanaf de cursorpositie. De startpositie wordt niet veranderd door tussentijdse simulatie.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" Programma-uitvoering Het geladen Teach-in-/DIN-programma wordt uitgevoerd, wanneer u op Cyclusstart drukt. Cyclusstop stopt op ieder moment de bewerking. Tijdens het programma-verloop staat de cursor op de cyclus of DINregel die op dat moment wordt uitgevoerd. Bij Teach-in-programma's ziet u de parameters van de lopende cyclus in het invoervenster U kunt het programma-verloop met de in de tabel opgenomen softkeys beïnvloeden.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" Correcties tijdens de uitvoering van het programma.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" Additieve correcties De CNC PILOT beheert 16 additieve correctiewaarden. U kunt de correcties bewerken in de werkstand "Programma-verloop" en activeren via G149 in een smart.Turn-programma of in ICP-cycli Nabewerken.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" ADDITIEVE CORRECTIES WISSEN "Additieve correctie" activeren Het nummer van de additieve correctie invoeren Softkey Wissen indrukken – de waarden van deze correctie worden gewist Softkey Alles wissen indrukken – alle correctiewaarden worden gewist Ingevoerde waarden worden bij de bestaande correctiewaarden opgeteld, zijn in de weergave onmiddellijk actief en worden met de volgende verplaatsingsregel uitgestuurd.
3.9 Werkstand "Programma-uitvoering" Programma-uitvoering in de werkstand "Dry Run". De werkstand "Dry Run" wordt gebruikt voor een snelle programmabewerking tot een nieuw beginpunt. De voorwaarden voor "Dry Run" zijn: De CNC PILOT moet door de machinefabrikant voor "Dry Run" voorbereid zijn. (In de regel wordt de functie met een sleutelschakelaar of toets geactiveerd.) De werkstand Programma-verloop moet geactiveerd zijn.
3.10 Belastingsbewaking (optie) 3.10 Belastingsbewaking (optie) De besturing moet door de machinefabrikant voor de belastingsbewaking (optie: Load Monitoring) voorbereid zijn. Voordat u in de subwerkstand Programma-verloop met de belastingsbewaking kunt werken, moet u: de desbetreffende machineparameters in het programmadeel "Systeem" definiëren (zie "Lijst van user parameters", pagina 547) in de werkstand smart.
3.10 Belastingsbewaking (optie) Houd er bij vlakdraaien met constante snijsnelheid rekening mee dat de belastingsbewaking de spil tot maximaal 15% van de in de machineparameters gedefinieerde nominale versnelling bewaakt. Omdat de versnelling door het gewijzigde toerental wordt vergroot, wordt alleen de fase na de aansnijding bewaakt! De belastingsbewaking vergelijkt de huidige belastingswaarden met de maximale grenswaarden.
3.10 Belastingsbewaking (optie) Referentiebewerking Tijdens de referentiebewerking bepaalt de besturing de maximale belasting en de totale belasting van elke bewakingszone. De bepaalde waarden gelden als referentiewaarden. De grenswaarden van een bewakingszone worden door de besturing berekend uit de vastgestelde referentiewaarden en de vooraf ingestelde factoren uit de machineparameters. Voer de referentiebewerking uit onder de geplande omstandigheden van de latere bewerking, bijv.
3.10 Belastingsbewaking (optie) Referentiewaarden controleren Na een geslaagde referentiebewerking moet u de vastgestelde referentiewaarden controleren. De belastingsbewaking vergelijkt de huidige belastingswaarden met grenswaarden. Om de vergelijking mogelijk te maken, mogen de referentiewaarden van de belasting niet te laag zijn. Controleer de vastgestelde waarden en verwijder, indien nodig, uit de zone de bewaakte assen waarvan de belasting kleiner dan 5% is.
3.
3.10 Belastingsbewaking (optie) Grenswaarden aanpassen Na een geslaagde referentiebewerking berekent de besturing de grenswaarden uit de referentiewaarden en de vooraf ingestelde factoren uit de machineparameters. De berekende grenswaarden kunt u voor de volgende productie naar behoefte aanpassen.
3.10 Belastingsbewaking (optie) Productie met belastingsbewaking Houd er rekening mee dat de grenswaarden tijdens een bewerking niet kunnen worden aangepast. Pas de grenswaarden vóór de bewerking aan! Bij het programma-verloop bewaakt de besturing in elke interpolatiecyclus de belasting en de totale belasting. Parallel aan de bewerking kunt u voor alle bewaakte assen van de actieve zone de actuele belastingswaarden in een diagram laten weergeven.
3.11 Grafische simulatie 3.11 Grafische simulatie Met de grafische simulatie controleert u vóór de verspaning de verspaningsbewerking, de snede-opdeling en de gerealiseerde contour. In de werkstanden Handbediening en Inleren controleert u het verloop van een afzonderlijke Teach-in-cyclus – in de werkstand Programma-verloop controleert u een compleet Teach-in- of DINprogramma. Een geprogrammeerd onbewerkt werkstuk wordt in de simulatie getoond.
3.12 Programmabeheer 3.12 Programmabeheer Programmakeuze "Programma-verloop" laadt automatisch het als laatste gebruikte programma. In de programmakeuze worden de in de besturing beschikbare programma's opgesomd. U kiest het gewenste programma of wisselt met ENTER naar het invoerveld Bestandsnaam. In dit invoerveld beperkt u de keuze of voert u de programmanaam direct in. Programmalijst openen. Gebruik de softkeys voor het selecteren en sorteren van de programma's (zie volgende tabellen).
3.12 Programmabeheer Softkeys Sortering Programma's sorteren op wijzigingsdatum Omdraaien van de sorteervolgorde Opent het programma voor de automatische start Terug naar de programmaselectiedialoog Bestandsmanager Met de bestandsbeheerfuncties kunt u bestanden kopiëren, wissen etc. Het programmatype (Teach-in- of smart.Turn- resp. DINprogramma's) selecteert u voordat u Organisatie oproept.
3.12 Programmabeheer Softkeys bestandsmanager Opent het Lettertoetsenbord (zie "Lettertoetsenbord" op pagina 57 ) Terug naar de programmaselectiedialoog Projectbeheer In het projectbeheer kunt u uw eigen projectmappen aanmaken, om bestanden die bij elkaar horen centraal te beheren. Als u een project aanmaakt, wordt in de directory "TNC:\\Project\\" een nieuwe map met de vereiste submappenstuctuur aangemaakt. In de submappen kunt u uw programma's, contouren en tekeningen opslaan.
3.13 DIN-conversie 3.13 DIN-conversie Met DIN-conversie wordt het omzetten van een Teach-in-programma naar een smart.Turn-programma met dezelfde functionaliteit bedoeld. U kunt een dergelijk smart.Turn-programma optimaliseren, uitbreiden, etc. Conversie uitvoeren DIN-CONVERSIE Softkey Cycl.prog --\> DIN indrukken (hoofdmenu) Het te converteren programma selecteren. Softkey Cycl.prog --\> DIN indrukken (programmakeuzemenu) Het gemaakte DIN-programma krijgt de programmanaam van het Teach-in-programma.
3.14 Maateenheden 3.14 Maateenheden U kunt de CNC PILOT gebruiken met de maateenheid "metrisch" of "inch". De in de tabellen vermelde eenheden en cijfers na de komma worden afhankelijk van de geselecteerde maateenheid gebruikt voor de weergaven en invoer.
3.
Teach-in-modus HEIDENHAIN CNC PILOT 640 135
4.1 Met cycli werken 4.1 Met cycli werken Voordat u met cycli gaat werken, moet u het werkstuknulpunt instellen en controleren of het gebruikte gereedschap is beschreven. De machinegegevens (gereedschap, voeding, spiltoerental) voert u samen met de overige cyclusparameters in de werkstand Inleren in. Tijdens handbediening worden de machinegegevens voorafgaand aan de cyclusoproep ingesteld. De snijgegevens kunnen met de softkey Voorstel Technologie uit de technologiedatabase worden overgenomen.
4.1 Met cycli werken Helpschermen De functies en parameters van de Teach-in-cycli worden in helpschermen verklaard. Deze tonen meestal een bewerking aan de buitenzijde. Met de ring-toets wisselt u tussen helpschermen voor de bewerking aan de buiten- en binnenkant.
4.1 Met cycli werken Contourcorrectie bij Inleren Bij de contourcorrectie wordt het oorspronkelijk gespecificeerde onbewerkte werkstuk geactualiseerd met elke bewerkingsstap. De draaicycli houden rekening met de actuele contour van het onbewerkte werkstuk voor de berekening van benaderings- en bewerkingsbanen. Hierdoor worden "lege snedes" voorkomen en benaderingsbanen geoptimaliseerd.
4.1 Met cycli werken Schakelfuncties (M-functies) De CNC PILOT genereert de schakelfuncties die voor de uitvoering van een cyclus noodzakelijk zijn. De spilrotatierichting wordt vooraf ingesteld in de gereedschapsparameters. De cycli genereren aan de hand van de gereedschapsparameters spilschakelfuncties (M3 of M4). Raadpleeg het machinehandboek voor informatie over schakelfuncties die automatisch kunnen worden uitgevoerd. Commentaar U kunt een bestaande Teach-in-cyclus van commentaar voorzien.
4.1 Met cycli werken Cyclusmenu Het hoofdmenu toont de cyclusgroepen (zie tabel hieronder). Nadat u een groep hebt geselecteerd, verschijnen de menutoetsen van de cycli. Voor complexe contouren gebruikt u ICP-cycli en voor technologisch moeilijke bewerkingen DIN-macro's. De namen van de ICP-contouren resp. DIN-macro's staan in het cyclusprogramma aan het regeleinde van de cyclus. Sommige cycli beschikken over optionele parameters.
4.1 Met cycli werken Softkeys in de cyclusprogrammering: afhankelijk van het type cyclus kunt u varianten van de cyclus via de softkey instellen (zie tabel hieronder).
4.1 Met cycli werken In veel cycli gebruikte adressen Veiligheidsafstand G47 Veiligheidsafstanden worden voor banen voor het benaderen en vrijzetten gebruikt. Wanneer de cyclus tijdens de uitvoering rekening houdt met een veiligheidsafstand, staat in de dialoog het adres "G47". Voorstelwaarde zie (Veiligheidsafstand G47) Pagina 547 Veiligheidsafstanden SCI en SCK Tijdens boor- en freescycli wordt bij banen voor het benaderen en vrijzetten rekening gehouden met de veiligheidsafstanden SCI en SCK.
Cycli van het onbewerkte werkstuk beschrijven het onbewerkte werkstuk en de spantoestand. U hebt geen invloed op de verspaning. De contouren van het onbewerkte werkstuk worden tijdens de simulatie van de bewerking getoond. Onbewerkt werkstuk Symboo l Onbew. wkst staf/pijp Standaard onbewerkt werkstuk definiëren ICP-contour onbewerkt werkstuk Vrije beschrijving van onbewerkt werkstuk met ICP HEIDENHAIN CNC PILOT 640 143 4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk 4.
4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk Onbewerkt werkstuk - staf/pijp Onbew. wkst definiëren selecteren Onbew. wkst staf/pijp selecteren De cyclus beschrijft het onbewerkte werkstuk en de spantoestand. Deze informatie wordt bij de simulatie verwerkt.
4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk Contour onbewerkt werkstuk ICP Onbew. wkst definiëren selecteren Contour onbewerkt werkstuk ICP selecteren De cyclus integreert het met ICP beschreven onbewerkte werkstuk en beschrijft de spantoestand. Deze informatie wordt bij de simulatie verwerkt.
4.3 Cycli aparte snijgangen 4.3 Cycli aparte snijgangen Met de cycli aparte snijgangen positioneert u in spoedgang, voert u enkelvoudige lineaire of cirkelvormige sneden uit, maakt u afkantingen of afrondingen en voert u M-functies in.
4.3 Cycli aparte snijgangen Positioneren spoedgang Aparte snijgangen selecteren Positioneren spoedgang selecteren Het gereedschap verplaatst zich in spoedgang van het startpunt naar het eindpunt. Cyclusparameters X, Z Startpunt X2, Z2 Eindpunt T Revolverplaatsnummer ID Gereedschaps-ID-nummer MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.3 Cycli aparte snijgangen Gereedschapswisselpositie benaderen Aparte snijgangen selecteren Positioneren spoedgang selecteren Softkey Ger. wiss. gaan inschakelen Het gereedschap verplaatst zich in spoedgang van de actuele positie naar de gereedschapswisselpositie (zie pagina 142). Na het bereiken van de gereedschapswisselpositie wordt er omgeschakeld naar "T" .
4.3 Cycli aparte snijgangen Lineaire bewerking overlangs Aparte snijgangen selecteren Lineaire bewerking overlangs selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug Lineaire bewerking overlangs Het gereedschap verplaatst zich van het startpunt met voedingssnelheid naar eindpunt Z2 en blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Cycli aparte snijgangen Lineaire bewerking overdwars Aparte snijgangen selecteren Lineaire bewerking overdwars selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug Lineaire bewerking overdwars Het gereedschap verplaatst zich van het startpunt met voedingssnelheid naar eindpunt X2en blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Cycli aparte snijgangen Lineaire bewerking onder een hoek Aparte snijgangen selecteren Lineaire bewerking onder een hoek selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug Lineaire bewerking onder een hoek De CNC PILOT berekent de eindpositie en beweegt lineair met voedingssnelheid van het startpunt naar de eindpositie. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Cycli aparte snijgangen Contour lineair hoek (met terugloop) De CNC PILOT berekent de eindpositie. Vervolgens nadert het gereedschap, voert de snijgang lineair uit en keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt (zie afbeeldingen). Er wordt rekening gehouden met de snijkantradiuscorrectie.
4.3 Cycli aparte snijgangen Circulaire bewerking Aparte snijgangen selecteren Circulaire bewerking (linksdraaiend) selecteren Circulaire bewerking (rechtsdraaiend) selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug Circulaire bewerking Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel van startpunt X, Z met voedingssnelheid naar eindpunt X2, Z2 en blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Cycli aparte snijgangen Contour rond (met terugloop) Het gereedschap nadert, voert de snijgang cirkelvormig uit en keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt (zie afbeeldingen). Er wordt rekening gehouden met de snijkantradiuscorrectie.
4.3 Cycli aparte snijgangen Afkanting Aparte snijgangen selecteren Afkanting selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug Afkanting De cyclus maakt een ten opzichte van de contourhoek gedimensioneerde afkanting. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Cycli aparte snijgangen Contour afkanting (met terugloop) Het gereedschap nadert, maakt de ten opzichte van de contourhoek gedimensioneerde afkanting en keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt. Er wordt rekening gehouden met de snijkantradiuscorrectie.
4.3 Cycli aparte snijgangen Afronding Aparte snijgangen selecteren Afronding selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug Afronding De cyclus maakt een ten opzichte van de contourhoek gedimensioneerde afronding. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Cycli aparte snijgangen Contour afronding (met terugloop) Het gereedschap nadert, maakt de ten opzichte van de contourhoek gedimensioneerde afronding en keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt. Er wordt rekening gehouden met de snijkantradiuscorrectie. Cyclusparameters X, Z Startpunt X1, Z1 Hoekpunt contour R Afrondingsradius J Elementpositie (default: 1) – het voorteken bepaalt de verspaningsrichting (zie helpscherm).
4.3 Cycli aparte snijgangen M-functies Machinefuncties (M-functies) worden pas uitgevoerd nadat Cyclusstart is gekozen. Met de softkey M-LIJST kunt u een overzicht van de beschikbare M-functies openen. De betekenis van de Mfunctie is te vinden in het machinehandboek.
4.4 Verspaningscycli 4.4 Verspaningscycli Met de verspaningscycli kunnen eenvoudige contouren in de normale werkstand en ingewikkelde contouren in de uitgebreide werkstand worden voor- en nabewerkt. Met de ICP-verspaningscycli worden met ICP beschreven contouren bewerkt zie "ICP-contouren" op pagina 376. Snede-opdeling: de CNC PILOT berekent een aanzet, die <=diepte-instellling P is. Een "nadraaisnede" is overbodig. Overmaten: met overmaten wordt rekening gehouden in de "uitgebreide werkstand".
4.4 Verspaningscycli Gereedschapspositie U moet rekening houden met de gereedschapspositie (startpunt X, Z), voordat u een cyclus van de uitgebreide verspaningscycli gaat uitvoeren. De regels zijn van toepassing op alle verspanings- en voedingsrichtingen en op voor- en nabewerking (zie voorbeelden voor cycli overlangs) Het startpunt mag zich niet in het gearceerde gebied bevinden. Het verspaningsgedeelte begint bij startpunt X, Z, wanneer het gereedschap zich "voor" het contourgedeelte bevindt.
4.
4.4 Verspaningscycli Verspanen overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overlangs selecteren Met de cyclus wordt de rechthoek voorbewerkt die wordt beschreven met startpunt en beginpunt X1/eindpunt Z2.
4.4 Verspaningscycli Bewerkingswijze voor toegang tot technologiedatabase: voorbewerken Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de snede-opdeling (aanzet) Zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede Beweegt met voedingssnelheid naar eindpunt Z2 Afhankelijk van de contourafronding H: wordt de contour vrijgezet. Keert terug en zet opnieuw aan Herhaalt 3...
4.4 Verspaningscycli Verspanen overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overdwars selecteren Met de cyclus wordt de rechthoek voorbewerkt die wordt beschreven met startpunt en beginpunt Z1/eindpunt X2.
4.4 Verspaningscycli Bewerkingswijze voor toegang tot technologiedatabase: voorbewerken Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de snede-opdeling (aanzet) Zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede Verplaatst met voedingssnelheid naar eindpunt X2 Afhankelijk van de contourafronding H: wordt de contour vrijgezet. Keert terug en zet opnieuw aan Herhaalt 3...
4.4 Verspaningscycli Verspanen overlangs - uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overlangs selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Met de cyclus wordt het gedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met startpunt en beginpunt X1/eindpunt Z2, waarbij houdt rekening wordt gehouden met de overmaten.
4.4 Verspaningscycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen overdwars - uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overdwars selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Met de cyclus wordt het gedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met startpunt en beginpunt Z1/eindpunt X2, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten.
4.4 Verspaningscycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen afwerken overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overlangs selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt X1 tot eindpunt Z2. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
4.4 Verspaningscycli Verspanen afwerken overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overdwars selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt Z1 tot eindpunt X2. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
4.4 Verspaningscycli Verspanen afwerken overlangs - uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overlangs selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt contour tot eindpunt contour. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.4 Verspaningscycli MFE WP M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen afwerken overdwars - uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Verspanen overdwars selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt contour tot eindpunt contour. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.4 Verspaningscycli MFE WP M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overlangs selecteren Met de cyclus wordt het gedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met beginpunt contour, eindpunt contour en insteekhoek. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de voeding gereduceerd (max. 50%).
4.4 Verspaningscycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Berekent de snede-opdeling (aanzet) Zet vanaf het startpunt asparallel aan voor de eerste snede. Steekt met gereduceerde voeding met insteekhoek A in Verplaatst met voedingssnelheid naar eindpunt Z2 of naar de met eindhoek W gedefinieerde afkanting Afhankelijk van de contourafronding H: wordt de contour vrijgezet. Keert terug en zet opnieuw aan voor de volgende snede Herhaalt 3...
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overdwars selecteren Met de cyclus wordt het gedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met beginpunt contour, eindpunt contour en insteekhoek. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de voeding gereduceerd (max. 50%).
4.4 Verspaningscycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Berekent de snede-opdeling (aanzet) Zet vanaf het startpunt asparallel aan voor de eerste snede. Steekt met gereduceerde voeding met insteekhoek A in Verplaatst met voedingssnelheid naar eindpunt X2 of naar de met eindhoek W gedefinieerde afkanting Afhankelijk van de contourafronding H: wordt de contour vrijgezet. Keert terug en zet opnieuw aan voor de volgende snede Herhaalt 3...
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken overlangs - uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overlangs selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Met de cyclus wordt het gedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met beginpunt contour, eindpunt contour en insteekhoek, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
4.4 Verspaningscycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken overdwars - uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overdwars selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Met de cyclus wordt het gedeelte voorbewerkt dat wordt beschreven met beginpunt contour, eindpunt contour en insteekhoek, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
4.4 Verspaningscycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken en afwerken overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overlangs selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt contour tot eindpunt contour. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
4.4 Verspaningscycli MFS MFE WP M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken afwerken overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overdwars selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt contour tot eindpunt contour. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
4.4 Verspaningscycli Cyclusparameters X, Z Startpunt X1, Z1 Beginpunt contour X2, Z2 Eindpunt contour A Insteekhoek (bereik: 0° <= A < 90°; default: 0°) W Eindhoek – afkanting aan einde van contour (bereik: 0° <= W < 90°) G47 Veiligheidsafstand (zie pagina 142) G14 Gereedschapswisselpositie (zie pagina 142) T Revolverplaatsnummer ID Gereedschaps-ID-nummer S Toerental/snijsnelheid F Voeding per omwenteling MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken afwerken overlangs uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overlangs selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt contour tot eindpunt contour. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
4.4 Verspaningscycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, insteken afwerken overdwars uitgebreid Versp.cycli overl./overdwars selecteren Insteken overdwars selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt van beginpunt contour tot eindpunt contour. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
4.4 Verspaningscycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, ICP-parallel aan contour overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-par.a.contour overlangs selecteren Met de cyclus wordt het gedefinieerde gedeelte parallel aan de contour voorbewerkt. Met de cyclus wordt parallel aan de contour voorbewerkt afhankelijk van overmaat onbewerkt werkstuk J en type snijlijnen H: J=0: het gedeelte dat wordt beschreven met "X, Z" en de ICP-contour, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten.
4.4 Verspaningscycli J HR SX, SZ G47 G14 T ID S F BP BF A W XA, ZA MT MFS MFE WP Overmaat onbew.
4.4 Verspaningscycli Uitvoeren van cyclus 1 Berekent de snede-opdeling (aanzet), waarbij rekening wordt gehouden met de overmaat onbew. werkstuk J en het type snijlijnen H J=0: er wordt rekening gehouden met de snijkantgeometrie. Daardoor kunnen in langs- en dwarsrichting verschillende aanzetten ontstaan. J\>0: in langs- en dwarsrichting wordt dezelfde aanzet toegepast. 2 3 4 5 6 7 Zet vanaf het startpunt asparallel aan voor de eerste snede.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, ICP-parallel aan contour overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-par.a.contour overdwars selecteren Met de cyclus wordt het gedefinieerde gedeelte parallel aan de contour voorbewerkt. Met de cyclus wordt parallel aan de contour voorbewerkt, afhankelijk van overmaat onbew. werkstuk J en type snijlijnen H: J=0: het gedeelte dat wordt beschreven met "X, Z" en de ICP-contour, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten.
BF XA, ZA A W MT MFS MFE WP 4.4 Verspaningscycli G47 G14 T ID S F BP Veiligheidsafstand (zie pagina 142) Gereedschapswisselpositie (zie pagina 142) Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid Voeding per omwenteling Pauzeduur: tijdsduur voor de onderbreking van de voedingsbeweging. Dankzij de onderbroken (intermitterende) voeding wordt de spaan gebroken. Voedingsduur: tijdsinterval totdat de volgende pauze plaatsvindt.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, ICP-parallel aan contour afwerken overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-par.a.contour overlangs selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
MFE WP 4.4 Verspaningscycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Verspanen, ICP-parallel aan contour afwerken overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-par.a.contour overdwars selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
MFE WP 4.4 Verspaningscycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli ICP-verspanen overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-verspanen overlangs selecteren De cyclus bewerkt het gedeelte voor dat wordt beschreven door het startpunt en de ICP-contour en houdt daarbij rekening met de overmaten. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de voeding gereduceerd (max. 50%).
MT MFS MFE WP 4.4 Verspaningscycli XA, ZA Beginpunt onbewerkt werkstuk (alleen actief als geen onbewerkt werkstuk is geprogrammeerd): XA, ZA niet geprogrammeerd: de contour van het onbewerkte werkstuk wordt berekend uit de gereedschapspositie en ICP-contour. XA, ZA geprogrammeerd: definitie van het hoekpunt van de contour van het onbewerkte werkstuk. M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli ICP-verspanen overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-verspanen overdwars selecteren De cyclus bewerkt het gedeelte voor dat wordt beschreven door het startpunt en de ICP-contour en houdt daarbij rekening met de overmaten. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de voeding gereduceerd (max. 50%).
A W MT MFS MFE WP 4.4 Verspaningscycli XA, ZA Beginpunt onbewerkt werkstuk (alleen actief als geen onbewerkt werkstuk is geprogrammeerd): XA, ZA niet geprogrammeerd: de contour van het onbewerkte werkstuk wordt berekend uit de gereedschapspositie en ICP-contour. XA, ZA geprogrammeerd: definitie van het hoekpunt van de contour van het onbewerkte werkstuk.
4.4 Verspaningscycli ICP-verspanen afwerken overlangs Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-verspanen overlangs selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
MFE WP 4.4 Verspaningscycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli ICP-verspanen afwerken overdwars Versp.cycli overl./overdwars selecteren ICP-verspanen overdwars selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Het gereedschap steekt met de maximaal mogelijke hoek in, het restmateriaal blijft staan.
MFE WP 4.4 Verspaningscycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.4 Verspaningscycli Voorbeelden van verspaningscycli Voor- en nabewerken van een buitencontour Het gemarkeerde gedeelte van AP (beginpunt contour) tot EP (eindpunt contour) wordt met Verspanen overlangs uitgebreid voorbewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met Verspanen overlangs uitgebreid nabewerkt. Met de "uitgebreide werkstand" worden zowel de afronding als de afkanting aan het einde van de contour gemaakt.
4.4 Verspaningscycli Voor- en nabewerken van een binnencontour Het gemarkeerde gedeelte van AP (beginpunt contour) tot EP (eindpunt contour) wordt met Verspanen overlangs uitgebreid voorbewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met Verspanen overlangs uitgebreid nabewerkt. Met de "uitgebreide werkstand" wordt zowel de afronding als de afkanting aan het einde van de contour gemaakt.
4.4 Verspaningscycli Voorbewerken (uitdraaien) met gebruikmaking van de cyclus met insteken Het toegepaste gereedschap kan niet onder een hoek van 15° insteken. Daarom wordt het te verspanen gedeelte in twee stappen bewerkt. 1e stap: Het gemarkeerde gedeelte van AP (beginpunt contour) tot EP (eindpunt contour) wordt met de cyclus Insteken overlangs uitgebreid voorbewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. De beginhoek A wordt, zoals in de tekening aangegeven, vooraf ingesteld op 15°.
4.4 Verspaningscycli 2e stap: het "restmateriaal" (gemarkeerd gedeelte in de afbeelding) wordt met de cyclus Insteken overlangs uitgebreid voorbewerkt. Voordat met deze stap wordt begonnen, moet het gereedschap worden gewisseld. De "uitgebreide werkstand" wordt gebruikt om de afrondingen in de terugvallende contour te maken. De parameters beginpunt contour X1, Z1 en eindpunt contour X2, Z2 zijn bepalend voor de verspanings- en voedingsrichting - hier bewerking aan buitenzijde en aanzet "in richting -X".
4.5 Steekcycli 4.5 Steekcycli Tot de groep steekcycli behoren insteek-, steekdraai-, draaduitloop- en afsteekcycli. Eenvoudige contouren bewerkt u in de normale werkstand en ingewikkelde contouren in de uitgebreide werkstand. Met de ICPsteekcycli worden willekeurige, met ICP beschreven contouren bewerkt (zie "ICP-contouren" op pagina 376). Snede-opdeling: de CNC PILOT berekent een gelijkmatige steekbreedte die <= P is. Met overmaten wordt rekening gehouden in de "uitgebreide werkstand".
4.5 Steekcycli Draaduitlooppositie De CNC PILOT bepaalt de draaduitlooppositie aan de hand van de cyclusparameters startpunt X, Z (handbediening: "actuele gereedschapspositie") en hoekpunt contour X1, Z1. Draaduitlopen kunnen alleen in haakse, asparallelle contourhoeken op de langsas worden uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Insteken radiaal Steekcycli selecteren Insteken radiaal selecteren De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken. De parameters startpunt en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Insteken axiaal Steekcycli selecteren Insteken axiaal selecteren De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken. De parameters startpunt en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Insteken radiaal - uitgebreid Steekcycli selecteren Insteken radiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken. De parameters beginpunt contour en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
MFS MFE 4.5 Steekcycli MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Insteken axiaal - uitgebreid Steekcycli selecteren Insteken axiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken. De parameters beginpunt contour en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
WP 4.5 Steekcycli MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Insteken radiaal afwerken Steekcycli selecteren Insteken radiaal selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken na. De parameters startpunt en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
WP 4.5 Steekcycli MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. Weergave met welke werkstukspil de cyclus wordt uitgevoerd (machineafhankelijk) Hoofdaandrijving Tegenspil voor bewerking aan de achterkant Bewerkingswijze voor toegang tot technologiedatabase: contoursteken Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de insteekposities Zet vanaf het startpunt resp.
4.5 Steekcycli Insteken axiaal afwerken Steekcycli selecteren Insteken axiaal selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken na. De parameters startpunt en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de insteekposities Zet vanaf het startpunt resp. vanaf de insteek asparallel aan voor de volgende insteek Bewerkt de eerste flank na en de bodem van de contour tot vlak voor "eindpunt van insteek" Zet asparallel aan voor de tweede flank Bewerkt de tweede flank en de rest van de bodem na Herhaalt 2...
4.5 Steekcycli Insteken radiaal afwerken - uitgebreid Steekcycli selecteren Insteken radiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken. De parameters beginpunt contour en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Insteken axiaal afwerken - uitgebreid Steekcycli selecteren Insteken axiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken. De parameters beginpunt contour en eindpunt contour bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-insteekcycli radiaal Steekcycli selecteren Insteken radiaal ICP selecteren De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken met de ICP-insteekcontour. Het startpunt bepaalt de positie van de eerste insteek. Cyclusparameters X, Z Startpunt FK ICP-bewerkt werkstuk: naam van de te bewerken contour P Steekbreedte: aanzetten <= P (geen invoer: P = 0,8 * snijkantbreedte van het gereedschap) ET Steekdiepte die in één snede wordt aangebracht.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-insteekcycli axiaal Steekcycli selecteren Insteken axiaal ICP selecteren De cyclus maakt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken met de ICP-insteekcontour. Het startpunt bepaalt de positie van de eerste insteek. Cyclusparameters X, Z Startpunt FK ICP-bewerkt werkstuk: naam van de te bewerken contour P Steekbreedte: aanzetten <= P (geen invoer: P = 0,8 * snijkantbreedte van het gereedschap) ET Steekdiepte die in één snede wordt aangebracht.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-insteken afwerken radiaal Steekcycli selecteren Insteken radiaal ICP selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken met de ICP-insteekcontour na. Het startpunt bepaalt de positie van de eerste insteek. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 Berekent de insteekposities Zet vanaf het startpunt resp. vanaf de insteek asparallel aan voor de volgende insteek Bewerkt de insteek na Herhaalt 2...
4.5 Steekcycli ICP-insteken afwerken axiaal Steekcycli selecteren Insteken axiaal ICP selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het in Aantal Qn vastgelegde aantal insteken met de ICP-insteekcontour na. Het startpunt bepaalt de positie van de eerste insteek. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. Weergave met welke werkstukspil de cyclus wordt uitgevoerd (machineafhankelijk) Hoofdaandrijving Tegenspil voor bewerking aan de achterkant Bewerkingswijze voor toegang tot technologiedatabase: contoursteken Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 Berekent de insteekposities Zet vanaf het startpunt resp.
4.5 Steekcycli Steekdraaien De steekdraaicycli verspanen door afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen. Hierdoor vindt de verspaning met zo weinig mogelijk vrijzet- en aanzetbewegingen plaats. Met onderstaande parameters kunt u de eigenschappen van de steekdraaibewerking beïnvloeden: Insteekvoeding O: voeding voor de insteekbeweging Draaibankbewerking in één/twee richtingen U: u kunt de draaibankbewerking in één of twee richtingen uitvoeren.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien radiaal selecteren Met de cyclus wordt de rechthoek verspaand die wordt beschreven met startpunt en eindpunt contour.
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 Berekent de snede-opdeling Zet vanaf het startpunt aan voor de eerste snede Steekt in (steekbewerking) Verspaant haaks op de steekrichting (draaibewerking) Herhaalt 3...
4.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal - uitgebreid Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien radiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Met de cyclus wordt het gedeelte verspaand dat wordt beschreven met startpunt X/beginpunt Z1 en eindpunt contour, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240).
MFS MFE WP 4.5 Steekcycli MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Steekdraaien axiaal - uitgebreid Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien axiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Met de cyclus wordt het gedeelte verspaand dat wordt beschreven met beginpunt X1/startpunt Z en eindpunt contour, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240).
MFS MFE WP 4.5 Steekcycli MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal afwerken Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien radiaal selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt dat wordt beschreven met startpunt en eindpunt contour (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Met de overmaten I, K definieert u het materiaal dat na de nabewerkingscyclus nog blijft staan.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Steekdraaien axiaal afwerken Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien axiaal selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt dat wordt beschreven met startpunt en eindpunt contour (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Met de overmaten I, K definieert u het materiaal dat na de nabewerkingscyclus nog blijft staan.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal afwerken - uitgebreid Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien radiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt dat wordt beschreven met beginpunt contour en eindpunt contour (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Met de overmaten onbew. werkstuk I, K van het onbewerkte werkstuk definieert u het materiaal dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand.
RI, RK G47 MT MFS MFE WP 4.5 Steekcycli B1, B2 Afkanting/afronding (B1 begin van contour, B2 einde van contour) B\>0: afrondingsradius B<0: breedte van de afkanting Overmaat onbew. werkstuk in X en Z: overmaat vóór de nabewerking voor berekening van de banen voor het benaderen en vrijzetten en van het na te bewerken gedeelte Veiligheidsafstand (zie pagina 142) M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Steekdraaien axiaal afwerken - uitgebreid Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien axiaal selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Afwerkgang inschakelen Met de cyclus wordt het contourgedeelte nabewerkt dat wordt beschreven met beginpunt contour en eindpunt contour (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Met de overmaten onbew. werkstuk I, K van het onbewerkte werkstuk definieert u het materiaal dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand.
RI, RK G47 MT MFS MFE WP 4.5 Steekcycli B1, B2 Afkanting/afronding (B1 begin van contour, B2 einde van contour) B\>0: afrondingsradius B<0: breedte van de afkanting Overmaat onbew. werkstuk in X en Z: overmaat vóór de nabewerking voor berekening van de banen voor het benaderen en vrijzetten en van het na te bewerken gedeelte Veiligheidsafstand (zie pagina 142) M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-steekdraaien radiaal Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien radiaal selecteren Met de cyclus wordt het gedefinieerde gedeelte verspaand (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Definieer bij neergaande contouren het startpunt – niet het beginpunt onbew. werks. De cyclus verspaant het gedeelte dat wordt beschreven door het startpunt en de ICP-contour en houdt daarbij rekening met de overmaten. stijgende contouren het startpunt en het beginpunt onbew. werks.
MFS MFE WP 4.5 Steekcycli T ID S F G47 MT Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid Voeding per omwenteling Veiligheidsafstand (zie pagina 142) M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-steekdraaien axiaal Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien axiaal selecteren Met de cyclus wordt het gedefinieerde gedeelte verspaand (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Definieer bij neergaande contouren het startpunt – niet het beginpunt contour. De cyclus verspaant het gedeelte dat wordt beschreven door het startpunt en de ICPcontour en houdt daarbij rekening met de overmaten. stijgende contouren het startpunt en het beginpunt contour.
MFS MFE WP 4.5 Steekcycli T ID S F G47 MT Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid Voeding per omwenteling Veiligheidsafstand (zie pagina 142) M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-steekdraaien radiaal afwerken Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien radiaal ICP selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt. Met de overmaten onbew. werkstuk I, K van het onbewerkte werkstuk definieert u het materiaal dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli ICP-steekdraaien axiaal afwerken Steekcycli selecteren Steekdraaien selecteren Steekdraaien axiaal ICP selecteren Softkey Afwerkgang inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven (zie ook "Steekdraaien" op pagina 240). Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt. Met de overmaten onbew. werkstuk I, K van het onbewerkte werkstuk definieert u het materiaal dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Draaduitloop vorm H Steekcycli selecteren Draaduitloop H selecteren De contourvorm wordt bepaald door het geheel van parameters. Als u de radius draaduitloop niet opgeeft, wordt de afkanting tot de positie hoekpunt contour Z1 uitgevoerd (gereedschapsradius = radius draaduitloop). Als u de insteekhoek niet opgeeft, wordt deze aan de hand van de lengte draaduitloop en de radius draaduitloop berekend. Het eindpunt van de draaduitloop valt dan samen met het hoekpunt contour.
MFE WP 4.5 Steekcycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Draaduitloop vorm K Steekcycli selecteren Draaduitloop vorm K selecteren de gemaakte contourvorm wordt bepaald door het toegepaste gereedschap, omdat alleen een lineaire snede onder een hoek van 45° wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Draaduitloop vorm U Steekcycli selecteren Draaduitloop vorm U selecteren De cyclus maakt de draaduitloop vorm U en bewerkt eventueel het aangrenzende eindvlak na. De bewerking wordt in verschillende sneden uitgevoerd, als de breedte van de draaduitloop groter is dan de steekbreedte van het gereedschap. Als de snijkantbreedte van het gereedschap niet is gedefinieerd, wordt de breedte draaduitloop als snijkantbreedte genomen. Als alternatief wordt een afkanting/ afronding gemaakt.
4.5 Steekcycli MFS MFE WP M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Afsteken Steekcycli selecteren Afsteken selecteren De cyclus steekt het te draaien deel af. Er wordt eventueel een afkanting of afronding aan de buitendiameter gemaakt. Cyclusparameters X, Z Startpunt X1, Z1 Hoekpunt contour I Diameter voedingsreductie B Afkanting/afronding E D K SD U G47 G14 T ID S F MT B\>0: afrondingsradius B<0: breedte van de afkanting Gereduceerde voeding Maximaal toerental Vrijzetafstand na het afsteken: gereedschap vóór het terugtrekken zijdelings van de ...
4.5 Steekcycli MFS MFE WP M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Voorbeelden van steekcycli Insteek buiten De bewerking wordt uitgevoerd met Insteken radiaal uitgebreid, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met Insteken radiaal afwerken uitgebreid nabewerkt. In de "uitgebreide werkstand" worden de afrondingen in de terugvallende contour en de afkantingen aan het begin en einde van de contour gemaakt. Let op de parameters beginpunt contour X1, Z1 en eindpunt contour X2, Z2.
4.5 Steekcycli Insteek binnen De bewerking wordt uitgevoerd met Insteken radiaal uitgebreid, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten. Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met Insteken radiaal afwerken uitgebreid nabewerkt. Omdat steekbreedte P niet wordt ingevoerd, steekt de CNC PILOT met 80% van de steekbreedte van het gereedschap. In de "uitgebreide werkstand" worden de afkantingen aan het begin/ einde van de contour gemaakt.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli 4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Met schroefdraad- en draaduitloopcycli worden enkel- en meervoudige conische en langsschroefdraad en draaduitlopen gemaakt. Met cyclusbedrijf kunt u: de "laatste snede" herhalen, om onnauwkeurigheden van het gereedschap te corrigeren. met de optie Schroefdraad nasnijden beschadigde schroefdraad repareren (alleen in de werkstand Handbediening). Schroefdraad wordt met een constant toerental gemaakt.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Handwiel-override Als uw machine is uitgerust met de handwiel-override, kunt u de asbewegingen tijdens het bewerken van de schroefdraad binnen een beperkt bereik gedeeltelijk laten samenvallen: X-richting: afhankelijk van de actuele snijdiepte, maximaal geprogrammeerde schroefdraaddiepte Z-richting: +/- een kwart van de spoed De machine en besturing moeten zijn voorbereid door de machinefabrikant. Raadpleeg uw machinehandboek.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Aanzethoek, schroefdraaddiepte, snedeopdeling Bij sommige schroefdraadcycli kan de aanzethoek (flankhoek) worden opgegeven. In de afbeeldingen wordt de werkwijze bij een aanzethoek van –30° resp. bij een aanzethoek van 0° verklaard. De schroefdraaddiepte wordt bij alle schroefdraadcycli geprogrammeerd. De CNC PILOT reduceert de snijdiepte bij iedere snede (zie afbeeldingen).
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Laatste snede Na het uitvoeren van de cyclus biedt de CNC PILOT de functie Laatste snijgang aan. Hiermee kunt u een gereedschapscorrectie uitvoeren en de laatste draadsnijgang herhalen. VERLOOP VAN DE FUNCTIE "LAATSTE SNIJGANG" Uitgangssituatie: de schroefdraadcyclus is uitgevoerd – de schroefdraaddiepte komt niet overeen met de instellingen.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Schroefdraadcyclus (overlangs) Schroefdraad snijden selecteren Schroefdraadcyclus selecteren Aan: binnendraad Uit: buitendraad De cyclus snijdt een enkelvoudige buiten- of binnenschroefdraad met een flankhoek van 30°. De aanzet vindt alleen in "X-richting" plaats. Cyclusparameters X, Z Startpunt schroefdraad Z2 Eindpunt schroefdraad F1 Spoed (= voeding) U Schroefdraaddiepte – geen invoer: I Buitendraad: U=0.6134*F1 Binnendraad: U=–0.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli A Aanzethoek (bereik: –60° < A < 60°; default: 30°) R A<0: aanzet van de linkerflank A\>0: aanzet van de rechterflank Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Aantal sneden – de aanzet wordt uit IC en U berekend. IC Te gebruiken bij: MT MFS MFE WP GV=0: constante spaandoorsnede GV=1: constante aanzet M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Schroefdraadcyclus (overlangs) – uitgebreid Schroefdraad snijden selecteren Schroefdraadcyclus selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Aan: binnendraad Uit: buitendraad De cyclus maakt enkel- of meervoudige buiten- of binnendraad. De schroefdraad begint bij het startpunt en eindigt bij eindpunt schroefdraad (zonder aan- en uitloop).
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli GV Aanzetmethode A 0: constante spaandoorsnede 1: constante aanzet 2: met restsnede-opdeling 3: zonder restsnede-opdeling 4: zoals MANUALplus 4110 5: constante aanzet (zoals in 4290) 6: constant met rest (zoals in 4290) Aanzethoek (bereik: –60° < A < 60°; default: 30°) A<0: aanzet van de linkerflank A\>0: aanzet van de rechterflank Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Variabele spoed (bijv.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Conische draad Schroefdraad snijden selecteren Conische draad selecteren Aan: binnendraad Uit: buitendraad De cyclus maakt enkel- of meervoudige conische buiten- of binnendraad. Cyclusparameters X, Z Startpunt X1, Z1 Startpunt schroefdraad X2, Z2 Eindpunt schroefdraad F1 Spoed (= voeding) D Aantal gangen (default: 1 schroefdraadgang) U Schroefdraaddiepte – geen invoer: I Buitendraad: U=0.6134*F1 Binnendraad: U=–0.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli GH Wijze verspring. A 0: zonder verspringing 1: van links 2: van rechts 3: afwiss. links/rechts Aanzethoek (bereik: –60° < A < 60°; default: 30°) A<0: aanzet van de linkerflank A\>0: aanzet van de rechterflank Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Variabele spoed (bijv. voor de fabricage van transportschroeven of extruderassen) Aantal vrijloopbewegingen Aantal sneden – de aanzet wordt uit IC en U berekend.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli API-draad Schroefdraad snijden selecteren API-draad selecteren Aan: binnendraad Uit: buitendraad De cyclus maakt enkel- of meervoudige API-buiten- of binnendraad. De draaddiepte wordt bij de uitloop van de schroefdraad minder. Cyclusparameters X, Z Startpunt X1, Z1 Startpunt schroefdraad X2, Z2 Eindpunt schroefdraad F1 Spoed (= voeding) D Aantal gangen (default: 1 schroefdraadgang) U Schroefdraaddiepte – geen invoer: I Buitendraad: U=0.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli GH Wijze verspring. A 0: zonder verspringing 1: van links 2: van rechts 3: afwiss. links/rechts Aanzethoek (bereik: –60° < A < 60°; default: 30°) R Q MT MFS MFE WP A<0: aanzet van de linkerflank A\>0: aanzet van de rechterflank Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Aantal vrijloopbewegingen M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Schroefdraad nasnijden (overlangs) Schroefdraad snijden selecteren Schroefdraadcyclus selecteren Softkey Nasnijden inschakelen Aan: binnendraad Uit: buitendraad Deze optionele cyclus snijdt een enkelvoudige schroefdraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de CNC PILOT de exacte positie van de schroefdraad kennen.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Schroefdraad nasnijden uitgebreid (overlangs) Schroefdraad snijden selecteren Schroefdraadcyclus selecteren Softkey Uitgebreid inschakelen Softkey Nasnijden inschakelen Aan: binnendraad Uit: buitendraad Deze optionele cyclus snijdt enkel- of meervoudige buiten- of binnendraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de CNC PILOT de exacte positie van de schroefdraad kennen.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli R Q MT MFS MFE WP Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Aantal vrijloopbewegingen M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Conische draad nasnijden Schroefdraad snijden selecteren Conische draad selecteren Softkey Nasnijden inschakelen Aan: binnendraad Uit: buitendraad Deze optionele cyclus snijdt enkel- of meervoudige conische buiten- of binnendraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de CNC PILOT de exacte positie van de schroefdraad kennen.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli R Q MT MFS MFE WP Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Aantal vrijloopbewegingen M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli API-draad nasnijden Schroefdraad snijden selecteren API-draad selecteren Softkey Nasnijden inschakelen Aan: binnendraad Uit: buitendraad Deze optionele cyclus snijdt enkel- of meervoudige API-buiten- of binnendraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de CNC PILOT de exacte positie van de schroefdraad kennen.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli R Q MT MFS MFE WP Resterende snijdiepte – alleen bij GV=4 (default: 1/100 mm) Aantal vrijloopbewegingen M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 76 Schroefdraad snijden selecteren Draaduitloop DIN 76 selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug De cyclus maakt de draaduitloop DIN 76, een draadaansnijding, de voorafgaande cilinder en het aansluitende eindvlak. De draadaansnijding wordt uitgevoerd als u aansnijlengte cilinder of aansnijradius opgeeft.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli B Cilinderaansnijlengte (default: geen draadaansnijding) WB Aansnijhoek (default: 45°) RB Aansnijradius (default: geen invoer = geen element): positieve waarde = aansnijradius, negatieve waarde = afkanting G47 Veiligheidsafstand (zie pagina 142) – wordt alleen bij "met terugloop" verwerkt MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 509 E Schroefdraad snijden selecteren Draaduitloop DIN 509 E selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug De cyclus maakt de draaduitloop DIN 509 vorm E, een cilinderaansnijding, de voorafgaande cilinder en het aansluitende eindvlak. Voor het cilindergedeelte kunt u een slijpovermaat definiëren.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli MFE WP M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. Weergave met welke werkstukspil de cyclus wordt uitgevoerd (machineafhankelijk) Hoofdaandrijving Tegenspil voor bewerking aan de achterkant Bewerkingswijze voor toegang tot technologiedatabase: nabewerken De door u opgegeven parameters worden onvoorwaardelijk aangehouden, ook als in de standaardtabel andere waarden zijn vermeld.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 509 F Schroefdraad snijden selecteren Draaduitloop DIN 509 F selecteren Uit: gereedschap blijft bij het cycluseinde staan Aan: gereedschap keert naar het startpunt terug De cyclus maakt de draaduitloop DIN 509 vorm F, een cilinderaansnijding, de voorafgaande cilinder en het aansluitende eindvlak. Voor het cilindergedeelte kunt u een slijpovermaat definiëren.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli MT MFS MFE WP M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Voorbeelden: schroef- en draaduitloopcycli Buitendraad en draaduitloop De bewerking wordt in twee stappen uitgevoerd. Met draaduitloop DIN 76 worden de draaduitloop en draadaansnijding gemaakt. Daarna wordt de schroefdraad met de schroefdraadcyclus gemaakt. 1e stap Programmering van de draaduitloop- en draadaansnijdingsparameters in twee invoervensters.
4.6 Schroefdraad- en draaduitloopcycli Binnendraad en draaduitloop De bewerking wordt in twee stappen uitgevoerd. Met draaduitloop DIN 76 worden de draaduitloop en draadaansnijding gemaakt. Daarna wordt de schroefdraad met de schroefdraadcyclus gemaakt. 1e stap Programmering van de draaduitloop- en draadaansnijdingsparameters in twee invoervensters. De CNC PILOT bepaalt de draaduitloopparameters aan de hand van de standaardtabel. Bij de draadaansnijding wordt alleen de afkantingsbreedte vooraf ingesteld.
4.7 Boorcycli 4.7 Boorcycli Met de boorcycli maakt u axiale en radiale boringen. Patroonbewerking: zie "Boor- en freespatroon" op pagina 352.
4.7 Boorcycli Boren axiaal Boren selecteren Boren axiaal selecteren Met deze cyclus wordt een boring in de voorkant gemaakt.
MFS MFE WP 4.7 Boorcycli MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.7 Boorcycli Boren radiaal Boren selecteren Boren radiaal selecteren Met deze cyclus wordt een boring in het mantelvlak gemaakt.
WP 4.7 Boorcycli MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. Weergave met welke werkstukspil de cyclus wordt uitgevoerd (machineafhankelijk) Hoofdaandrijving Tegenspil voor bewerking aan de achterkant Bewerkingswijze voor toegang tot technologiedatabase afhankelijk van gereedschapstype: Spiraalboor: boren Snijplaatboor: voorboren Als "AB" en "V" zijn geprogrammeerd, vindt er een voedingsreductie met 50% voor het aan- of doorboren plaats.
4.7 Boorcycli Langgatboren axiaal Boren selecteren Diepboren axiaal selecteren Deze cyclus maakt – in meerdere stappen – een boring in de voorkant. De boor wordt na iedere stap teruggetrokken en na een stilstandtijd weer op veiligheidsafstand gezet. U definieert de eerste boorstap met 1e boordiepte:: Bij elke volgende boorstap wordt de diepte met de boordieptereductiewaarde verminderd, waarbij de waarde niet onder de minimale boordiepte komt.
BF MT MFS MFE WP 4.7 Boorcycli BP Pauzeduur: tijdsduur voor de onderbreking van de voedingsbeweging. Dankzij de onderbroken (intermitterende) voeding wordt de spaan gebroken. Voedingsduur: tijdsinterval totdat de volgende pauze plaatsvindt. Dankzij de onderbroken (intermitterende) voeding wordt de spaan gebroken. M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.7 Boorcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 Positioneert op spilhoek C (handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek) Indien gedefinieerd: verplaatst zich met spoedgang naar startpunt boring Z1 Eerste boorstap (boordiepte: P) – indien gedefinieerd: boort met gereduceerde voeding aan Trekt met teruglooplengte B – of naar het startpunt boring terug en positioneert op veiligheidsafstand in de boring Volgende boorstap (boordiepte: "laatste diepte - IB" of JB) Herhaalt 4...
4.7 Boorcycli Langgatboren radiaal Boren selecteren Diepboren radiaal selecteren Deze cyclus maakt – in meerdere stappen – een boring in het mantelvlak. De boor wordt na iedere stap teruggetrokken en na een stilstandtijd weer op veiligheidsafstand gezet. U definieert de eerste boorstap met 1e boordiepte:: Bij elke volgende boorstap wordt de diepte met de boordieptereductiewaarde verminderd, waarbij de waarde niet onder de minimale boordiepte komt.
4.7 Boorcycli BF MT MFS MFE WP Voedingsduur: tijdsinterval totdat de volgende pauze plaatsvindt. Dankzij de onderbroken (intermitterende) voeding wordt de spaan gebroken. M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.7 Boorcycli Draadtappen axiaal Boren selecteren Schroefdraad tappen axiaal selecteren Met deze cyclus wordt schroefdraad in de voorkant gesneden. Betekenis van de uittreklengte: gebruik deze parameter bij spantangen met lengtecompensatie. De cyclus berekent op basis van de draaddiepte, de geprogrammeerde spoed en de uittreklengte een nieuwe nominale spoed. De nominale spoed is iets kleiner dan de spoed van de draadtap.
4.7 Boorcycli MFE WP M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.7 Boorcycli Draadtappen radiaal Boren selecteren Schroefdraad tappen radiaal selecteren Met deze cyclus wordt schroefdraad in het mantelvlak gesneden. Betekenis van de uittreklengte: gebruik deze parameter bij spantangen met lengtecompensatie. De cyclus berekent op basis van de draaddiepte, de geprogrammeerde spoed en de uittreklengte een nieuwe nominale spoed. De nominale spoed is iets kleiner dan de spoed van de draadtap.
4.7 Boorcycli MFE WP M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.7 Boorcycli Schroefdraadfrezen axiaal Boren selecteren Schroefdraad frezen axiaal selecteren De cyclus freest schroefdraad in een bestaande boring. Gebruik het schroefdraadgereedschap voor deze cyclus. Let op: Botsingsgevaar ! Let op de diameter van de boring en de freesdiameter, wanneer u de insteekradius R programmeert.
4.7 Boorcycli G14 T ID S MT MFS MFE WP Gereedschapswisselpositie (zie pagina 142) Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.7 Boorcycli Voorbeelden: boorcycli Centrisch boren en draadtappen De bewerking wordt in twee stappen uitgevoerd. Boren axiaal voert de boring uit, met Draadtappen axiaal wordt de schroefdraad gemaakt. De boor wordt op veiligheidsafstand voor het werkstuk gepositioneerd (startpunt X, Z). Daarom wordt het beginpunt boring Z1 niet geprogrammeerd. Ten behoeve van het aanboren wordt in de parameters "AB" en "V" een voedingsreductie geprogrammeerd. De spoed is niet geprogrammeerd.
4.7 Boorcycli Langgatboren Het werkstuk wordt met de Diepboren axiaal uit het midden doorboord. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. 1e boordiepte P en boordieptereductiewaarde IB definiëren de afzonderlijke boorstappen en de minimale boordiepte JB begrenst de reductie. Omdat teruglooplengte B niet is gespecificeerd, wordt de boor naar het startpunt teruggetrokken, blijft daar even en zet op veiligheidsafstand voor de volgende boorstap aan.
4.8 Freescycli 4.8 Freescycli Met freescycli maakt u axiale/radiale sleuven, contouren, kamers, vlakken en veelvlakken. Patroonbewerking: zie "Boor- en freespatroon" op pagina 352. In de werkstand Inleren zijn in de cycli het in-/uitschakelen van de C-as en de spilpositionering opgenomen. In de werkstand Handbediening schakelt u met Positioneren spoedgang de C-as in en positioneert u de spil vóór de eigenlijke freescyclus. De freescycli schakelen de C-as uit.
4.8 Freescycli Positioneren spoedgang frezen Frezen selecteren Positioneren spoedgang selecteren De cyclus schakelt de C-as in, positioneert de spil (C-as) en het gereedschap. Positioneren spoedgang is alleen in de werkstand Handbediening mogelijk. Bij een volgende handmatige freescyclus wordt de C-as weer uitgeschakeld. Cyclusparameters X2, Z2 Eindpunt C2 Eindhoek (C-aspositie) – (default: actuele spilhoek) MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd.
4.8 Freescycli Sleuf axiaal Frezen selecteren Sleuf axiaal selecteren Met deze cyclus wordt een sleuf in de voorkant gemaakt. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter. Cyclusparameters X, Z Startpunt C Spilhoek (C-aspositie) X1 Eindpunt sleuf in X (diametermaat) C1 Hoek eindpunt sleuf (default: spilhoek C) L Sleuflengte A1 Hoek t.o.v.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Schakelt de C-as in en positioneert in spoedgang naar spilhoek C (alleen in werkstand Teach-in) Berekent de snede-opdeling Zet met aanzetvoeding FZ aan Freest tot "eindpunt sleuf" Zet met aanzetvoeding FZ aan Freest tot "beginpunt sleuf" Herhaalt 3..
4.8 Freescycli Figuur axiaal Frezen selecteren Figuur axiaal selecteren Afhankelijk van de parameters freest de cyclus een van de volgende contouren of wordt er een kamer op de voorkant voorbewerkt/ nabewerkt: Rechthoek (Q=4, L<\>B) Vierkant (Q=4, L=B) Cirkel (Q=0, RE\>0, L en B: geen invoer) Driehoek of regelm.
4.8 Freescycli Z1 P2 G14 T ID S F Bovenkant frees (default: startpunt Z) Freesdiepte Gereedschapswisselpositie (zie pagina 142) Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid Voeding per omwenteling Cyclusparameters (tweede invoervenster) I Ov. parallel aan contour K Ov.
MFS MFE 4.8 Freescycli MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 Schakelt de C-as in en positioneert in spoedgang naar spilhoek C (alleen in werkstand Teach-in) Berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) Contourfrezen: 3 4 5 6 Nadert afhankelijk van ingaande radius R en verplaatst voor het eerste freesvlak Freest een vlak Zet aan voor het volgende freesvlak Herhaalt 5..
4.8 Freescycli ICP-contour axiaal Frezen selecteren Contour axiaal ICP selecteren Afhankelijk van de parameters freest de cyclus een contour of wordt er een kamer op de voorkant voorbewerkt/nabewerkt. Cyclusparameters (eerste invoervenster) X, Z Startpunt C Spilhoek (C-aspositie) Z1 Bovenkant frees (default: startpunt Z) P2 Freesdiepte I Ov. parallel aan contour K Ov.
4.
4.8 Freescycli Informatie over parameters/functies: Met Contourfrezen JK wordt vastgelegd of de frees op de contour (middelpunt v.d. frees op de contour) of op de binnen-/buitenzijde van de contour moet werken. Bij open contouren wordt gewerkt in de richting waarin de contour wordt gemaakt. Met JK wordt vastgelegd of links of rechts van de contour wordt verplaatst. Kamerfrezen – voorbewerken (O=0): leg met JT vast of de kamer van binnen naar buiten of omgekeerd moet worden gefreesd.
4.8 Freescycli Kopfrezen Frezen selecteren Kopfrezen selecteren Afhankelijk van de parameters freest de cyclus op de voorkant: één of twee vlakken (Q=1 of Q=2, B\>0) Rechthoek (Q=4, L<\>B) Vierkant (Q=4, L=B) Driehoek of regelm.
Hoek t.o.v. X-as (default: 0) G14 T ID S F Regelm. n-hoek (Q\>2): positie van de figuur Cirkel: geen invoer Gereedschapswisselpositie (zie pagina 142) Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid Voeding per omwenteling 4.8 Freescycli A Cyclusparameters (tweede invoervenster) I Ov. parallel aan contour K Ov.
4.8 Freescycli MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.8 Freescycli Sleuf radiaal Frezen selecteren Sleuf radiaal selecteren Met deze cyclus wordt een sleuf in het mantelvlak gemaakt. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter. Cyclusparameters (eerste invoervenster) X, Z Startpunt C Spilhoek (C-aspositie) Z1 Eindpunt sleuf C1 Hoek eindpunt sleuf (default: spilhoek C) L Sleuflengte A Hoek t.o.v.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Schakelt de C-as in en positioneert in spoedgang naar spilhoek C (alleen in werkstand Teach-in) Berekent de snede-opdeling Zet met aanzetvoeding FZ aan Freest met geprogrammeerde voeding naar "eindpunt sleuf" Zet met aanzetvoeding FZ aan Freest tot "beginpunt sleuf" Herhaalt 3..
4.8 Freescycli Figuur radiaal Frezen selecteren Figuur radiaal selecteren Afhankelijk van de parameters freest de cyclus een van de volgende contouren of wordt er een kamer op het mantelvlak voorbewerkt/ nabewerkt: Rechthoek (Q=4, L<\>B) Vierkant (Q=4, L=B) Cirkel (Q=0, RE\>0, L en B: geen invoer) Driehoek of regelm.
4.8 Freescycli P2 G14 T ID S F Freesdiepte Gereedschapswisselpositie (zie pagina 142) Revolverplaatsnummer Gereedschaps-ID-nummer Toerental/snijsnelheid Voeding per omwenteling Cyclusparameters (tweede invoervenster) I Ov. parallel aan contour K Ov.
MFS MFE 4.8 Freescycli SCK MT Veiligheidsafstand in voedingsrichting (zie pagina 142) M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 Schakelt de C-as in en positioneert in spoedgang naar spilhoek C (alleen in werkstand Teach-in) Berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) Contourfrezen: 3 4 5 6 Nadert afhankelijk van ingaande radius R en zet aan voor het eerste freesvlak Freest een vlak Zet aan voor het volgende freesvlak Herhaalt 5..
4.8 Freescycli ICP-contour radiaal Frezen selecteren Contour radiaal ICP selecteren Afhankelijk van de parameters freest de cyclus een contour of wordt er een kamer op het mantelvlak voorbewerkt/nabewerkt. Cyclusparameters (eerste invoervenster) X, Z Startpunt C Spilhoek (C-aspositie) X1 Bovenkant frees (diameter) – (default: startpunt X) P2 Freesdiepte I Ov. parallel aan contour K Ov.
4.
4.8 Freescycli Informatie over parameters/functies: Met Contourfrezen JK wordt vastgelegd of de frees op de contour (middelpunt v.d. frees op de contour) of op de binnen-/buitenzijde van de contour moet werken. Bij open contouren wordt gewerkt in de richting waarin de contour wordt gemaakt. Met JK wordt vastgelegd of links of rechts van de contour wordt verplaatst. Kamerfrezen – voorbewerken (O=0): leg met JT vast of de kamer van binnen naar buiten of omgekeerd moet worden gefreesd.
4.8 Freescycli Spiraalgroeffrezen radiaal Frezen selecteren Spiraalgroef frezen radiaal selecteren De cyclus freest een spiraalgroef van startpunt schroefdraad naar eindpunt schroefdraad. Met de beginhoek wordt de begin van de sleuf vastgelegd. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter.
WP 4.8 Freescycli MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.8 Freescycli Looprichting van de frees bij contourfrezen Looprichting van de frees bij contourfrezen Cyclustype Looprichting v.d.
4.8 Freescycli Looprichting van de frees bij het frezen van kamers Looprichting van de frees bij het frezen van kamers Bewerking Looprichting v.d.
4.8 Freescycli Voorbeeld freescyclus Frezen aan de voorkant In dit voorbeeld wordt een kamer gefreesd. De complete bewerking van de voorkant, inclusief de contourdefinitie, wordt in het freesvoorbeeld onder "9.8 ICP-voorbeeld frezen" getoond. De bewerking vindt plaats met de cyclus ICP-figuur axiaal. Bij de contourdefinitie wordt eerst de basiscontour gemaakt – daarna worden de afrondingen overlappend aangebracht.
4.8 Freescycli Graveren axiaal Met de cyclus "Graveren radiaal" worden tekenreeksen in lineaire of polaire rangschikking op de voorkant gegraveerd. Tekentabel en andere informatie:zie pagina 351 Het beginpunt van de tekenreeks definieert u in de cyclus. Wanneer u geen beginpunt definieert, start de cyclus op de huidige gereedschapspositie. U kunt een tekenreeks ook met meer oproepen graveren. Stel hiervoor bij de eerste oproep het beginpunt in.
4.8 Freescycli Parameter: RB Vrijzetvlak. Z-positie waarnaar voor het positioneren wordt teruggetrokken. SCK Veiligheidsafstand (zie pagina 142) MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd.
4.8 Freescycli Graveren radiaal Met de cyclus "Graveren radiaal" worden tekenreeksen in lineaire rangschikking op het mantelvlak gegraveerd. Tekentabel en andere informatie:zie pagina 351 Het beginpunt van de tekenreeks definieert u in de cyclus. Wanneer u geen beginpunt definieert, start de cyclus op de huidige gereedschapspositie. U kunt een tekenreeks ook met meer oproepen graveren. Stel hiervoor bij de eerste oproep het beginpunt in. De volgende oproepen kunnen zonder beginpunt worden geprogrammeerd.
4.8 Freescycli Parameter: SCK Veiligheidsafstand (zie pagina 142) MT M na T: M-functie die na gereedschapsoproep T wordt uitgevoerd. MFS M bij begin: M-functie die aan het begin van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. MFE M bij einde: M-functie die aan het einde van de bewerkingsstap wordt uitgevoerd. WP Weergave met welke werkstukspil de cyclus wordt uitgevoerd (machineafhankelijk) Hoofdaandrijving Tegenspil voor bewerking aan de achterkant De graveercycli zijn in handbediening niet beschikbaar.
4.8 Freescycli Graveren axiaal/radiaal De CNC PILOT kent de in de onderstaande tabel vermelde tekens. U voert de te graveren tekst als tekenreeks in. Trema's en speciale tekens die niet in de editor kunnen worden ingevoerd, kunt u teken voor teken vastleggen in NF. Als in ID een tekst en in NF een teken is vastgelegd, wordt eerst de tekst en dan het teken gegraveerd. De graveercycli zijn in handbediening niet beschikbaar.
4.9 Boor- en freespatroon 4.9 Boor- en freespatroon Instructies over het werken met boor- en freespatronen: Boorpatroon: de CNC PILOT genereert de functies M12, M13 (blokrem vastzetten/vrijzetten) onder de volgende condities: het boor-/draadtapgereedschap moet aangedreven en de rotatierichting gedefinieerd zijn (parameter Aangedreven gereedschap AW, rotatierichting MD).
4.9 Boor- en freespatroon Lineair boorpatroon axiaal LINEAIR BOORPATROON AXIAAL Boren selecteren Boren axiaal selecteren Diepboren axiaal selecteren Schroefdraad tappen axiaal selecteren Softkey Patroon lineair inschakelen Patroon lineair wordt ingeschakeld om boorpatronen gelijkmatig verdeeld op een lijn aan de voorkant te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de boring uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Lineair freespatroon axiaal LINEAIR FREESPATROON AXIAAL Frezen selecteren Softkey Patroon lineair inschakelen Sleuf axiaal selecteren Contour axiaal ICP selecteren Patroon lineair wordt ingeschakeld om freespatronen gelijkmatig verdeeld op een lijn aan de voorkant te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de freesbewerking uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Rond boorpatroon axiaal ROND BOORPATROON AXIAAL Boren selecteren Boren axiaal selecteren Diepboren axiaal selecteren Schroefdraad tappen axiaal selecteren Softkey Patroon circulair inschakelen Patroon circulair wordt bij boorcycli ingeschakeld om boorpatronen gelijkmatig verdeeld over een cirkel of cirkelboog aan de voorkant te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de boring uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Rond freespatroon axiaal ROND FREESPATROON AXIAAL Frezen selecteren Sleuf axiaal selecteren Contour axiaal ICP selecteren Softkey Patroon circulair inschakelen Patroon circulair wordt bij freescycli ingeschakeld om freespatronen gelijkmatig verdeeld over een cirkel of cirkelboog aan de voorkant te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de freesbewerking uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Lineair boorpatroon radiaal LINEAIR BOORPATROON RADIAAL Boren selecteren Boren radiaal selecteren Diepboren radiaal selecteren Schroefdraad tappen radiaal selecteren Softkey Patroon lineair inschakelen Patroon lineair wordt bij boorcycli ingeschakeld om boorpatronen gelijkmatig verdeeld op een lijn op het mantelvlak te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de boring uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Lineair freespatroon radiaal LINEAIR FREESPATROON RADIAAL Frezen selecteren Softkey Patroon lineair inschakelen Sleuf radiaal selecteren Contour radiaal ICP selecteren Patroon lineair wordt bij freescycli ingeschakeld om te frezen patronen gelijkmatig verdeeld op een lijn op het mantelvlak te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de freesbewerking uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Rond boorpatroon radiaal ROND BOORPATROON RADIAAL Boren selecteren Boren radiaal selecteren Diepboren radiaal selecteren Schroefdraad tappen radiaal selecteren Softkey Patroon circulair inschakelen Patroon circulair wordt bij boorcycli ingeschakeld om boorpatronen gelijkmatig verdeeld over een cirkel of cirkelboog op het mantelvlak te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de boring uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Rond freespatroon radiaal ROND FREESPATROON RADIAAL Frezen selecteren Sleuf radiaal selecteren Contour radiaal ICP selecteren Softkey Patroon radiaal inschakelen Patroon circulair wordt bij freescycli ingeschakeld om freespatronen gelijkmatig verdeeld over een cirkel of cirkelboog op het mantelvlak te maken.
4.9 Boor- en freespatroon Uitvoeren van cyclus 1 Positioneren (afhankelijk van de machineconfiguratie): zonder C-as: positioneert op spilhoek C met C-as: schakelt de C-as in en positioneert met spoedgang naar spilhoek C Handbediening: bewerking vanaf de actuele spilhoek 2 3 4 5 6 7 8 Berekent de patroonposities Positioneert naar startpunt patroon Voert de freesbewerking uit Positioneert voor de volgende bewerking Herhaalt 4...
4.9 Boor- en freespatroon Voorbeelden van bewerking van patronen Lineair boorpatroon aan de voorkant Aan de voorkant wordt met de boorcyclus axiaal een lineair boorpatroon gemaakt. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. De coördinaten van zowel de eerste als de laatste boring en het aantal boringen worden aangegeven. Bij de boring wordt alleen de diepte opgegeven.
4.9 Boor- en freespatroon Rond boorpatroon aan de voorkant Aan de voorkant wordt met de boorcyclus axiaal een rond boorpatroon gemaakt. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. Het middelpunt patroon wordt in cartesiaanse coördinaten opgegeven. In dit voorbeeld is er sprake van een doorgaande boring. Daarom wordt eindpunt boring Z2 zo gepositioneerd, dat de boor het materiaal helemaal doorboort.
4.9 Boor- en freespatroon Lineair boorpatroon op het mantelvlak Op het mantelvlak wordt met de boorcyclus axiaal een lineair boorpatroon gemaakt. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. Het boorpatroon wordt met de coördinaten van de eerste boring, het aantal boringen en de afstand tussen de boringen vastgelegd. Bij de boring wordt alleen de diepte opgegeven.
4.10 DIN-cycli 4.10 DIN-cycli DIN-cyclus DIN-cyclus selecteren Met deze functie wordt een DIN-cyclus (DIN-subprogramma) gekozen en in een cyclusprogramma opgenomen. De dialogen van de parameters die in het submenu zijn gedefinieerd, worden vervolgens getoond in het formulier. Wanneer het DIN-subprogramma wordt gestart, gelden de in de DINcyclus geprogrammeerde technologiegegevens (bij handbediening de op dat moment geldende technologiegegevens).
4.10 DIN-cycli Aan de overdrachtswaarden kunt u in het DINsubprogramma teksten en helpschermen toewijzen (zie hoofdstuk "Subprogramma's" in het gebruikershandboek "smart.Turn- en DIN-programmering". Let op: botsingsgevaar! Cyclusprogrammering: bij DIN-subprogramma's wordt de nulpuntverschuiving aan het cycluseinde gereset. Gebruik daarom geen DIN-subprogramma's met nulpuntverschuivingen voor de cyclusprogrammering. In de DIN-cyclus wordt geen startpunt ingesteld.
4.
ICP-programmering HEIDENHAIN CNC PILOT 640 375
5.1 ICP-contouren 5.1 ICP-contouren De interactieve contourprogrammering (ICP) dient voor de grafisch ondersteunde definitie van werkstukcontouren. (ICP is de afkorting voor de Engelse term "Interactive Contour Programming".) De met ICP gemaakte contouren worden gebruikt: in de ICP-cycli (Inleren, Handbediening) in smart.Turn Elke contour begint met het startpunt. De contour wordt zowel met lineaire en cirkelvormige contourelementen als met vormelementen (bijv.
5.1 ICP-contouren Vormelementen Afkantingen, afrondingen kunnen op iedere contourhoek worden ingevoegd. Draaduitlopen (DIN 76, DIN 509 E, DIN 509 F) kunnen op asparallelle, haakse contourhoeken worden ingevoegd. Kleine afwijkingen worden bij elementen in X-richting getolereerd. U kunt op iedere contourhoek afkantingen en afrondingen invoegen.
5.1 ICP-contouren Geometrische berekeningen De CNC PILOT berekent ontbrekende coördinaten, snijpunten, middelpunten, etc., voor zover dit rekenkundig mogelijk is. Wanneer er diverse oplossingen mogelijk zijn, kunt u de mathematisch uitvoerbare varianten bekijken en de door u gewenste oplossing selecteren. Elk onvolledig berekend contourelement wordt met een symbooltje onder het grafisch venster aangegeven.
5.2 ICP-editor in cyclusbedrijf 5.2 ICP-editor in cyclusbedrijf In het cyclusbedrijf maakt u: complexe contouren onbewerkt werkstuk contouren voor de draaibewerking voor ICP-verspaningscycli voor ICP-steekcycli voor ICP-steekdraaicycli complexe contouren voor de freesbewerking met de C-as voor de voorkant voor het mantelvlak U kunt de ICP-editor activeren met de softkey ICP edit.
5.2 ICP-editor in cyclusbedrijf Contouren voor cycli bewerken Aan de ICP-contouren van de cyclusbewerking zijn namen toegekend. De contournaam is tegelijkertijd de bestandsnaam. De contournaam wordt in de oproepende cyclus gebruikt. U hebt de volgende mogelijkheden om de contournaam vast te leggen: Contournaam vóór oproep van de ICP-editor in de cyclusdialoog vastleggen (invoerveld FK). ICP neemt deze naam over. Contournaam in de ICP-editor vastleggen.
5.2 ICP-editor in cyclusbedrijf Bestandsorganisatie met de ICP-editor In het kader van de bestandsorganisatie kunt u ICP-contouren kopiëren, hernoemen of wissen. Softkey ICP edit indrukken. Softkey Contourlijst indrukken. De ICP-editor opent het venster "Selectie ICP-contouren". Softkey Bestandsmanager indrukken. De ICP-editor schakelt de softkeybalk om naar de functies voor de bestandsorganisatie.
5.3 ICP-editor in smart.Turn 5.3 ICP-editor in smart.Turn In smart.
5.3 ICP-editor in smart.Turn Contour in smart.Turn bewerken Nieuwe contour onbewerkt werkstuk maken Menutoets ICP indrukken, vervolgens Onbewerkt werkstuk of Onbew. hulpwerkst. in het ICP-submenu selecteren. Menutoets Contour indrukken. De ICP-editor schakelt over op de invoer van de complexe contour onbewerkt werkstuk. Menutoets Staf indrukken. Standaard-onbewerkt werkstuk "Staf" beschrijven. Menutoets Pijp indrukken. Standaard-onbewerkt werkstuk "Pijp" beschrijven.
5.3 ICP-editor in smart.Turn Contour uit de cyclusbewerking laden Menutoets ICP indrukken en het contourtype in het ICP-submenu selecteren. Softkey Contourlijst indrukken. De ICP-editor toont de lijst met de in het cyclusbedrijf gemaakte contouren. Contour selecteren en laden. Bestaande contour wijzigen Cursor in het desbetreffende programmadeel positioneren. Menutoets ICP indrukken, vervolgens .. .. Contour wijzigen in het ICP-submenu selecteren. Softkey Contour wijz. ICP indrukken.
Een ICP-contour bestaat uit afzonderlijke contourelementen. U kunt de contour maken door sequentiële invoer van de afzonderlijke contourelementen. Het startpunt wordt vóór de beschrijving van het eerste element vastgelegd. Het eindpunt wordt door het eindpunt van het laatste contourelement bepaald. Ingevoerde contourelementen en deelcontouren worden direct weergegeven. U kunt deze weergave met behulp van de loep- en verplaatsingsfuncties naar keuze aanpassen.
5.4 ICP-contouren maken Softkeys omschakeling lijn- en cirkelboogmenu ICP-CONTOUR MAKEN Lijnmenu selecteren Menutoets Contour indrukken. Cirkelboogmenu selecteren Softkey Element toevoegen indrukken Startpunt vastleggen Lijnmenu selecteren Cirkelboogmenu selecteren Menu-item "Vormelementen" selecteren Elementtype selecteren en bekende parameters van het contourelement invoeren. Absolute of incrementele dimensionering De stand van de softkey Increment is bepalend voor het type dimensionering.
5.4 ICP-contouren maken Passingen en binnendraad Met de softkey Passing binnendraad opent u een invoerformulier waarmee u de bewerkingsdiameter voor passingen en binnendraad kunt berekenen. Nadat u de benodigde waarden (nominale diameter en tolerantieklasse of draadtype) hebt ingevoerd, kunt u de berekende waarde als eindpunt voor het contourelement overnemen. U kunt de bewerkingsdiameter alleen voor geschikte contourelementen berekenen, bijv. voor een rechteelement in X-richting bij een passing op een as.
5.4 ICP-contouren maken Poolcoördinaten Standaard wordt de invoer van cartesiaanse coördinaten verwacht. Met de softkeys voor poolcoördinaten schakelt u afzonderlijke coördinaten om naar poolcoördinaten. Voor de definitie van een punt kunt u cartesiaanse coördinaten en poolcoördinaten combineren. Softkeys voor poolcoördinaten Schakelt het veld naar de invoer van de hoek W om. Schakelt het veld naar de invoer van de radius P om. Invoer van hoeken Selecteer de gewenste hoek met de softkey.
5.4 ICP-contouren maken Contourweergave Na het invoeren van een contourelement controleert de CNC PILOT of een element volledig berekend of onvolledig berekend is. Een volledig berekend contourelement is eenduidig en volledig bepaald – het wordt onmiddellijk getekend. Een onvolledig berekend contourelement is niet volledig bepaald. De ICP-editor: plaatst onder het grafische venster een symbool dat het elementtype en de lijnrichting/rotatierichting aangeeft.
5.4 ICP-contouren maken Selectie oplossing Als er bij de berekening van onvolledig berekende contourelementen meerdere oplossingen mogelijk zijn, bekijk dan met de softkeys Volgende oplossing / Vorige oplossing de mathematisch uitvoerbare oplossingen. De juiste oplossing dient u te bevestigen via de softkey. Als er bij het verlaten van de bewerkingswerkstand onvolledig berekende contourelementen aanwezig zijn, vraagt de CNC PILOT of deze elementen moeten worden afgekeurd.
De CNC PILOT beschikt in de ICP-editor over diverse functies voor het selecteren van contourelementen, vormelementen, contourhoeken en contourgedeeltes. Deze functies kunnen via de softkey worden opgeroepen. Geselecteerde contourhoeken of contourelementen worden rood weergegeven. Contourbereik selecteren Eerste element van het contourbereik selecteren.
5.4 ICP-contouren maken Nulpunt verschuiven Met deze functie kunt u een complete te draaien contour verschuiven. Nulpuntverschuiving activeren: "Nulpunt \> verschuiven" in het menu Bew. werkstuk selecteren Contourverschuiving invoeren om de tot dan toe gedefinieerde contour te verschuiven Softkey Opslaan indrukken Nulpuntverschuiving uitschakelen: "Nulpunt \> terugzetten" in het menu Bew.
5.4 ICP-contouren maken Contourgedeelte rond dupliceren Met deze functie legt u een contourgedeelte vast en koppelt u dat cirkelvormig aan de bestaande contour. "Dupliceren \> Reeks rond" in het menu Bew.
5.4 ICP-contouren maken Contourrichting (cyclusprogrammering) De verspaningsrichting wordt bij de cyclusprogrammering op basis van de contourrichting bepaald. Als de contour in –Z-richting is beschreven, moet voor de langsbewerking een gereedschap met oriëntatie 1 worden gebruikt. (Zie "Algemene gereedschapsparameters" op pagina 518.) Of er overlangs of overdwars wordt bewerkt, wordt bepaald door de gebruikte cyclus.
5.5 ICP-contouren wijzigen 5.5 ICP-contouren wijzigen De CNC PILOT biedt de volgende mogelijkheden om een reeds gemaakte contour uit te breiden of te wijzigen. Vormelementen overlappend aanbrengen Op de softkey drukken. Vormelement selecteren Hoek selecteren Hoek voor vormelement bevestigen en gegevens voor het vormelement invoeren. Contourelementen toevoegen Een ICP-contour kan worden uitgebreid door meer contourelementen in te voeren die aan de bestaande contour worden "gehangen".
5.5 ICP-contouren wijzigen Laatste contourelement wijzigen of wissen Laatste contourelement wijzigen: wanneer op de softkey laatste wijzigen wordt gedrukt, worden de gegevens van het "laatste" contourelement voor wijziging beschikbaar gesteld. Bij de correctie van een lineair of cirkelvormig element wordt de wijziging, afhankelijk van de situatie, direct overgenomen, of wordt de gecorrigeerde contour ter controle weergegeven. ICP accentueert de gewijzigde contourelementen met een kleur.
5.5 ICP-contouren wijzigen contourelementen wijzigen De CNC PILOT biedt verschillende mogelijkheden om een reeds gemaakte contour te wijzigen. Hieronder wordt een wijzigingsproces beschreven aan de hand van het voorbeeld "Lengte element wijzigen". De overige functies werken op dezelfde wijze.
5.5 ICP-contouren wijzigen Lengte van het contourelement wijzigen Menu-item Manipuleren indrukken. Het menu toont functies voor het trimmen, wijzigen en wissen van contouren. Menu-item Wijzigen ... ... Contourelement selecteren. Het te wijzigen contourelement selecteren. Het geselecteerde contourelement voor wijziging beschikbaar stellen. Wijzigingen uitvoeren Wijzigingen overnemen. De contour of de oplossingsmogelijkheden worden ter controle weergegeven.
5.5 ICP-contouren wijzigen Contour verschuiven Menu-item Manipuleren indrukken. Het menu toont functies voor het trimmen, wijzigen en wissen van contouren. Menu-item Wijzigen ... ... Contourelement selecteren. Het te wijzigen contourelement selecteren. Het geselecteerde contourelement beschikbaar stellen voor verschuiven. Nieuw "startpunt" van het referentie-element invoeren. Nieuw "startpunt" (= nieuwe positie) overnemen – de CNC PILOT toont de "verschoven contour".
5.5 ICP-contouren wijzigen Transformaties – roteren Met deze functie kunt u een contour om een rotatiepunt roteren.
5.5 ICP-contouren wijzigen Transformaties – spiegelen Met deze functie wordt de contour gespiegeld. De positie van de spiegelas wordt door het start- en eindpunt resp. door het startpunt en de hoek vastgelegd.
5.6 De loep in de ICP-editor 5.6 De loep in de ICP-editor Met de loepfuncties kan het zichtbare beeldschermdetail worden gewijzigd. Hiervoor kunnen softkeys, de cursortoetsen evenals de PgDn- en PgUp-toets worden gebruikt. De "loep" kan in alle ICPvensters worden opgeroepen. De CNC PILOT kiest automatisch het beeldschermdetail op basis van de geprogrammeerde contour. Met de loep kan een ander beeldschermdetail worden geselecteerd.
5.7 Beschrijvingen van onbewerkte werkstukken 5.7 Beschrijvingen van onbewerkte werkstukken In smart.Turn worden de standaardvormen "staf" en "pijp" met een G-functie beschreven. Onbewerkt werkstuk "Staf" De functie beschrijft een cilinder. Parameter X Diameter cilinder Z Lengte van onbewerkt werkstuk K Rechterzijde (afstand werkstuknulpunt – rechterzijde) ICP genereert in smart.Turn een G20 in het gedeelte ONBEWERKT WERKSTUK. Onbewerkt werkstuk "Pijp" De functie beschrijft een holle cilinder.
5.8 Contourelementen te draaien contour 5.8 Contourelementen te draaien contour Met de "contourelementen van de te draaien contour" maakt u in het cyclusbedrijf complexe contouren onbewerkt werkstuk contouren voor de draaibewerking in smart.
5.8 Contourelementen te draaien contour Verticale lijnen Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter X Eindpunt Xi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) W Eindpunt polair (hoek) P Eindpunt polair (radiusmaat) L Lengte van de lijn U, F, D, FP, IC, KC, HC: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G1.
5.8 Contourelementen te draaien contour Lijn met hoek Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. De hoek AN altijd binnen het geselecteerde kwadrant (<=90°) opgeven. Parameter X, Z Eindpunt Xi, Zi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) W Eindpunt polair (hoek) P Eindpunt polair (radiusmaat) L Lengte van de lijn AN Hoek t.o.v.
5.8 Contourelementen te draaien contour Cirkelboog Rotatierichting van de cirkelboog selecteren Cirkelboog dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen.
5.8 Contourelementen te draaien contour Vormelementen te draaien contour Afkanting/afronding Vormelementen selecteren Afkanting selecteren Afronding selecteren Afkantingsbreedte BR resp. de afrondingsradius BR invoeren. Afkanting/afronding als eerste contourelement: elementpositie AN invoeren. Parameter BR Afkantingsbreedte/afrondingsradius AN Elementpositie U, F, D, FP: zie bewerkingsattributen Pagina 377 Afkantingen/afrondingen worden op contourhoeken gedefinieerd.
5.8 Contourelementen te draaien contour Draaduitloop DIN 76 Vormelementen selecteren Draaduitloop DIN 76 selecteren Draaduitloopparameters invoeren Parameter FP Spoed (default: standaardtabel) I Diepte draaduitloop (radiusmaat) (default: standaardtabel) K Lengte draaduitloop (default: standaardtabel) R Radius draaduitloop (default: standaardtabel) W Hoek draaduitloop (default: standaardtabel) U, F, D, FP: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G25.
5.8 Contourelementen te draaien contour Draaduitloop DIN 509 E Vormelementen selecteren Draaduitloop DIN 509 E selecteren Draaduitloopparameters invoeren Parameter I Diepte draaduitloop (radiusmaat) (default: standaardtabel) K Lengte draaduitloop (default: standaardtabel) R Radius draaduitloop (default: standaardtabel) W Hoek draaduitloop (default: standaardtabel) U, F, D, FP: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G25.
5.
5.8 Contourelementen te draaien contour Draaduitloop vorm U Vormelementen selecteren Draaduitloop vorm U selecteren Draaduitloopparameters invoeren Parameter I Diepte draaduitloop (radiusmaat) K Lengte draaduitloop R Draaduitloopradius P Afkanting/afronding U, F, D, FP: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G25. Een draaduitloop kan alleen tussen twee lineaire elementen worden geprogrammeerd. Een van de beide lineaire elementen moet parallel aan de X-as lopen.
5.8 Contourelementen te draaien contour Draaduitloop vorm H Vormelementen selecteren Draaduitloop vorm H selecteren Draaduitloopparameters invoeren Parameter K Lengte draaduitloop R Draaduitloopradius W Insteekhoek U, F, D, FP: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G25. Een draaduitloop kan alleen tussen twee lineaire elementen worden geprogrammeerd. Een van de beide lineaire elementen moet parallel aan de X-as lopen.
5.8 Contourelementen te draaien contour Draaduitloop vorm K Vormelementen selecteren Draaduitloop vorm K selecteren Draaduitloopparameters invoeren Parameter I Diepte draaduitloop R Draaduitloopradius W Openingshoek A Insteekhoek U, F, D, FP: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G25. Een draaduitloop kan alleen tussen twee lineaire elementen worden geprogrammeerd. Een van de beide lineaire elementen moet parallel aan de X-as lopen.
Met de "contourelementen van de voorkant" maakt u complexe te frezen contouren. Cyclusbedrijf: contouren voor axiale ICP-freescycli smart.Turn: contouren voor de bewerking met de C-as Contourelementen van de voorkant worden cartesiaans of polair gedimensioneerd. De omschakeling gebeurt via de softkey (zie tabel). Voor de definitie van een punt kunt u cartesiaanse coördinaten en poolcoördinaten combineren. Softkeys voor poolcoördinaten Schakelt het veld naar de invoer van de hoek C om.
5.9 Contourelementen voorkant HF Richting: DF WF BR RB 0: tegenlopend 1: meelopend Freesdiameter Hoek van de afkanting Afkantingsbreedte Vrijzetvlak ICP genereert in smart.Turn een G100. Verticale lijnen kopvlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen.
5.9 Contourelementen voorkant Horizontale lijnen kopvlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter XK Eindpunt cartesiaans XKi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) C Eindpunt polair – hoek P Eindpunt polair L Lengte van de lijn F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G101.
5.9 Contourelementen voorkant Lijn met hoek kopvlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter XK, YK Eindpunt cartesiaans XKi, YKi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) C Eindpunt polair – hoek P Eindpunt polair AN Hoek t.o.v. XK-as (voor hoekrichting zie helpscherm) L Lengte van de lijn ANn Hoek naar volgend element ANp Hoek naar vorig element F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.
5.9 Contourelementen voorkant Cirkelboog kopvlak Rotatierichting van de cirkelboog selecteren Cirkelboog dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen.
5.9 Contourelementen voorkant Afkanting/afronding kopvlak Vormelementen selecteren Afkanting selecteren Afronding selecteren Afkantingsbreedte BR resp. de afrondingsradius BR invoeren. Afkanting/afronding als eerste contourelement: elementpositie AN invoeren. Parameter BR Afkantingsbreedte/afrondingsradius AN Elementpositie F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 Afkantingen/afrondingen worden op contourhoeken gedefinieerd. Een "contourhoek" is het snijpunt van het ingaande en uitgaande contourelement.
Met de "contourelementen van het mantelvlak" maakt u complexe te frezen contouren. Cyclusbedrijf: contouren voor radiale ICP-freescycli smart.Turn: contouren voor de bewerking met de C-as Contourelementen van het mantelvlak worden cartesiaans of polair gedimensioneerd. Als alternatief voor de hoekmaat kunt u de baanmaat gebruiken. De omschakeling gebeurt via de softkey (zie tabel). Softkeys voor poolcoördinaten Schakelt het veld van de baanmaat voor de invoer van de hoek C om.
5.
5.10 Contourelementen mantelvlak Verticale lijnen mantelvlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter CY Eindpunt als baanmaat (referentie: diameter XS) CYi Eindpunt incrementeel als baanmaat (referentie: diameter XS) P Eindpunt als poolradius C Eindpunt polair – hoek Ci Eindpunt incrementeel, polair - hoek L Lengte van de lijn F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G111.
5.10 Contourelementen mantelvlak Lijn met hoek mantelvlak Richting van de lijn Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter Z Eindpunt Zi Eindpunt incrementeel CY Eindpunt als baanmaat (referentie: diameter XS) CYi Eindpunt incrementeel als baanmaat (referentie: diameter XS) P Eindpunt als poolradius C Eindpunt polair – hoek Ci Eindpunt incrementeel, polair - hoek AN Hoek t.o.v.
5.10 Contourelementen mantelvlak Cirkelboog mantelvlak Rotatierichting van de cirkelboog selecteren Cirkelboog dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen.
5.10 Contourelementen mantelvlak Afkanting/afronding mantelvlak Vormelementen selecteren Afkanting selecteren Afronding selecteren Afkantingsbreedte BR resp. de afrondingsradius BR invoeren. Afkanting/afronding als eerste contourelement: elementpositie AN invoeren. Parameter BR Afkantingsbreedte/afrondingsradius AN Elementpositie F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 Afkantingen/afrondingen worden op contourhoeken gedefinieerd.
5.11 C- en Y-asbewerking in smart.Turn 5.11 C- en Y-asbewerking in smart.Turn In smart.Turn ondersteunt ICP de definitie van te frezen contouren en boringen alsmede het maken van frees- en boorpatronen, die met behulp van de C- of Y-as worden bewerkt.
5.11 C- en Y-asbewerking in smart.Turn Referentiegegevens, geneste contouren Bij de beschrijving van een te frezen contour of boring legt u het referentievlak vast. Het referentievlak is de positie waar de te frezen contour/de boring wordt gemaakt.
5.11 C- en Y-asbewerking in smart.Turn Weergave van de ICP-elementen in het smart.Turn-programma Elke ICP-dialoog wordt in het smart.Turn-programma met een programmadeel-aanduiding gevolgd door verdere G-functies afgebeeld.
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.Turn 5.12 Contouren aan de voorkant in smart.Turn ICP stelt in smart.Turn de volgende contouren voor de bewerking met de C-as ter beschikking: complexe contouren die met afzonderlijke contourelementen worden gedefinieerd Figuren Boringen Patronen van figuren of boringen Referentiegegevens bij complexe contouren aan de voorkant Na de referentiegegevens volgt de contourdefinitie met afzonderlijke contourelementen: Zie "Contourelementen voorkant" op pagina 415.
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.Turn TURN PLUS-attributen In de TURN PLUS-attributen kunt u instellingen uitvoeren voor het automatisch genereren van programma's (AAG).
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.Turn Rechth. kopse vl. Referentiegegevens voorkant ID Contournaam PT Freesdiepte ZR Referentiemaat Parameter figuur XKM, YKM Middelpunt figuur (cartesiaanse coördinaten) A Positiehoek (referentie: XK-as) K Lengte B Breedte BR Afronding De referentiemaat ZR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding VOORKANT met de parameter Referentiemaat.
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.Turn Regelmatige n-hoek kopvlak Referentiegegevens voorkant ID Contournaam PT Freesdiepte ZR Referentiemaat Parameter figuur XKM, YKM Middelpunt figuur (cartesiaanse coördinaten) A Positiehoek (referentie: XK-as) Q Aantal hoeken K Lengte van zijde Ki Sleutelwijdte (diameter binnencirkel) BR Afronding De referentiemaat ZR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.Turn Lineaire sleuf kopvlak Referentiegegevens voorkant ID Contournaam PT Freesdiepte ZR Referentiemaat Parameter figuur XKM, YKM Middelpunt figuur (cartesiaanse coördinaten) A Positiehoek (referentie: XK-as) K Lengte B Breedte De referentiemaat ZR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding VOORKANT met de parameter Referentiemaat.
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.
5.12 Contouren aan de voorkant in smart.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn 5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn ICP stelt in smart.Turn de volgende contouren voor de bewerking met de C-as ter beschikking: complexe contouren die met afzonderlijke contourelementen worden gedefinieerd Figuren Boringen Patronen van figuren of boringen Referentiegegevens mantelvlak Na de referentiegegevens volgt de contourdefinitie met afzonderlijke contourelementen: Zie "Contourelementen mantelvlak" op pagina 421.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn TURN PLUS-attributen In de TURN PLUS-attributen kunt u instellingen uitvoeren voor het automatisch genereren van programma's (AAG).
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn Cirkel mantelvlak Referentiegegevens mantelvlak ID Contournaam PT Freesdiepte XR Referentiediameter Parameter figuur Z Middelpunt figuur CYM Middelpunt figuur als baanmaat (referentie: diameter XR) CM Middelpunt figuur (hoek) R Radius De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding MANTEL met de parameter Referentiediameter.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn Rechthoek mantelvlak Referentiegegevens mantelvlak ID Contournaam PT Freesdiepte XR Referentiediameter Parameter figuur Z Middelpunt figuur CYM Middelpunt figuur als baanmaat (referentie: diameter XR) CM Middelpunt figuur (hoek) A Positiehoek K Lengte B Breedte BR Afronding De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding MANTEL met de parameter Referentiediameter.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn Regelm. n-hoek mantelvlak Referentiegegevens mantelvlak ID Contournaam PT Freesdiepte XR Referentiediameter Parameter figuur Z Middelpunt figuur CYM Middelpunt figuur als baanmaat (referentie: diameter XR) CM Middelpunt figuur (hoek) A Positiehoek Q Aantal hoeken K Lengte van zijde Ki Sleutelwijdte (diameter binnencirkel) BR Afronding De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn Lineaire sleuf mantelvlak Referentiegegevens mantelvlak ID Contournaam PT Freesdiepte XR Referentiediameter Parameter figuur Z Middelpunt figuur CYM Middelpunt figuur als baanmaat (referentie: diameter XR) CM Middelpunt figuur (hoek) A Positiehoek K Lengte B Breedte De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding MANTEL met de parameter Referentiediameter.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.Turn Ronde sleuf mantelvlak Referentiegegevens mantelvlak ID Contournaam PT Freesdiepte XR Referentiediameter Parameter figuur Z Middelpunt figuur CYM Middelpunt figuur als baanmaat (referentie: diameter XR) CM Middelpunt figuur (hoek) A Starthoek W Eindhoek R Radius Q2 Rotatierichting B CW (rechtsom) CCW (linksom) Breedte De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.
5.13 Mantelvlakcontouren in smart.
ICP stelt in smart.Turn de volgende contouren voor de bewerking met de Y-as ter beschikking: complexe contouren die met afzonderlijke contourelementen worden gedefinieerd Figuren Boringen Patronen van figuren of boringen Afzonderlijk vlak Veelvlak Softkeys voor poolcoördinaten Schakelt het veld naar de invoer van de hoek W om. Schakelt het veld naar de invoer van de radius P om. Contourelementen van het XY-vlak worden cartesiaans of polair gedimensioneerd.
5.14 Contouren van het XY-vlak Startpunt contour XY-vlak In het eerste contourelement van de contour voert u de coördinaten voor het start- en eindpunt in. Het startpunt kan alleen in het eerste contourelement worden ingevoerd. In de volgende contourelementen volgt het startpunt telkens uit het vorige contourelement. Menutoets Contour indrukken.
5.14 Contouren van het XY-vlak Horizontale lijnen XY-vlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter X Eindpunt Xi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) W Eindpunt polair – hoek P Eindpunt polair L Lengte van de lijn F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G171.
5.14 Contouren van het XY-vlak Lijn onder een hoek XY-vlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter X, Y Eindpunt Xi, Yi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) W Eindpunt polair – hoek P Eindpunt polair AN Hoek t.o.v. X-as (voor hoekrichting zie helpscherm) L Lengte van de lijn ANn Hoek naar volgend element ANp Hoek naar vorig element F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G171.
5.14 Contouren van het XY-vlak Cirkelboog XY-vlak Rotatierichting van de cirkelboog selecteren Cirkelboog dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen.
5.14 Contouren van het XY-vlak Afkanting/afronding XY-vlak Vormelementen selecteren Afkanting selecteren Afronding selecteren Afkantingsbreedte BR resp. de afrondingsradius BR invoeren. Afkanting/afronding als eerste contourelement: elementpositie AN invoeren. Parameter BR Afkantingsbreedte/afrondingsradius AN Elementpositie F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 Afkantingen/afrondingen worden op contourhoeken gedefinieerd.
5.14 Contouren van het XY-vlak Cirkel XY-vlak Referentiegegevens XY-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek IR Begrenzingsdiameter ZR Referentiemaat Parameter figuur XM, YM Middelpunt figuur R Radius De referentiemaat ZR en de begrenzingsdiameter IR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding VOORKANT_Y met de parameters Begrenzingsdiameter, Referentiemaat en Spilhoek.
5.14 Contouren van het XY-vlak Rechthoek YZ-vlak Referentiegegevens XY-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek IR Begrenzingsdiameter ZR Referentiemaat Parameter figuur XM, YM Middelpunt figuur A Positiehoek (referentie: X-as) K Lengte B Breedte BR Afronding De referentiemaat ZR en de begrenzingsdiameter IR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.14 Contouren van het XY-vlak Regelm. n-hoek kop Referentiegegevens XY-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek IR Begrenzingsdiameter ZR Referentiemaat Parameter figuur XM, YM Middelpunt figuur A Positiehoek (referentie: X-as) Q Aantal hoeken K Lengte van zijde Ki Sleutelwijdte (diameter binnencirkel) BR Afronding De referentiemaat ZR en de begrenzingsdiameter IR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.14 Contouren van het XY-vlak Lin. groef kopvlak Referentiegegevens XY-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek IR Begrenzingsdiameter ZR Referentiemaat Parameter figuur XM, YM Middelpunt figuur A Positiehoek (referentie: X-as) K Lengte B Breedte De referentiemaat ZR en de begrenzingsdiameter IR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding VOORKANT_Y met de parameters Begrenzingsdiameter, Referentiemaat en Spilhoek.
5.
5.
5.
5.
5.14 Contouren van het XY-vlak Enkel vlak kopvl. De functie definieert een vlak in het XY-vlak.
5.14 Contouren van het XY-vlak Meerzijdige vlakken XY-vlak Met de functie worden meerzijdige vlakken in het XY-vlak vastgelegd.
ICP stelt in smart.Turn de volgende contouren voor de bewerking met de Y-as ter beschikking: complexe contouren die met afzonderlijke contourelementen worden gedefinieerd Figuren Boringen Patronen van figuren of boringen Afzonderlijk vlak Veelvlak Softkeys voor poolcoördinaten Schakelt het veld naar de invoer van de hoek W om. Schakelt het veld naar de invoer van de radius P om. Contourelementen van het YZ-vlak worden cartesiaans of polair gedimensioneerd.
5.15 Contouren van het YZ-vlak TURN PLUS-attributen In de TURN PLUS-attributen kunt u instellingen uitvoeren voor het automatisch genereren van programma's (AAG).
5.15 Contouren van het YZ-vlak Startpunt contour YZ-vlak In het eerste contourelement van de contour voert u de coördinaten voor het start- en eindpunt in. Het startpunt kan alleen in het eerste contourelement worden ingevoerd. In de volgende contourelementen volgt het startpunt telkens uit het vorige contourelement. Menutoets Contour indrukken.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Horizontale lijnen YZ-vlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter Z Eindpunt Zi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) W Eindpunt polair – hoek P Eindpunt polair L Lengte van de lijn F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G181.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Lijn onder een hoek YZ-vlak Richting van de lijn selecteren Lijn dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen. Parameter Y, Z Eindpunt Yi, Zi Eindpunt incrementeel (afstand startpunt – eindpunt) W Eindpunt polair – hoek P Eindpunt polair AN Hoek t.o.v. Z-as (voor hoekrichting zie helpscherm) L Lengte van de lijn ANn Hoek naar volgend element ANp Hoek naar vorig element F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 ICP genereert in smart.Turn een G181.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Cirkelboog YZ-vlak Rotatierichting van de cirkelboog selecteren Cirkelboog dimensioneren en overgang naar het volgende contourelement vastleggen.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Afkanting/afronding YZ-vlak Vormelementen selecteren Afkanting selecteren Afronding selecteren Afkantingsbreedte BR resp. de afrondingsradius BR invoeren. Afkanting/afronding als eerste contourelement: elementpositie AN invoeren. Parameters BR Afkantingsbreedte/afrondingsradius AN Elementpositie F: zie bewerkingsattributen Pagina 377 Afkantingen/afrondingen worden op contourhoeken gedefinieerd.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Cirkel YZ-vlak Referentiegegevens YZ-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek XR Referentiediameter Parameter figuur YM, ZM Middelpunt figuur R Radius De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding MANTEL_Y met de parameters Referentiediameter en Spilhoek. Bij geneste contouren komt de programmadeel-aanduiding te vervallen.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Rechthoek YZ-vlak Referentiegegevens YZ-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek XR Referentiediameter Parameter figuur YM, ZM Middelpunt figuur A Positiehoek (referentie: X-as) K Lengte B Breedte BR Afronding De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding MANTEL_Y met de parameters Referentiediameter en Spilhoek.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Regelm. n-hoek YZ-vlak Referentiegegevens YZ-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek XR Referentiediameter Parameter figuur YM, ZM Middelpunt figuur A Positiehoek (referentie: X-as) Q Aantal hoeken K Lengte van zijde Ki Sleutelwijdte (diameter binnencirkel) BR Afronding De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.15 Contouren van het YZ-vlak Lin. groef YZ-vlak Referentiegegevens YZ-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek XR Referentiediameter Parameter figuur YM, ZM Middelpunt figuur A Positiehoek (referentie: X-as) K Lengte B Breedte De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428). ICP genereert: de programmadeel-aanduiding MANTEL_Y met de parameters Referentiediameter en Spilhoek. Bij geneste contouren komt de programmadeel-aanduiding te vervallen.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Ronde sleuf YZ-vlak Referentiegegevens YZ-vlak ID Contournaam PT Freesdiepte C Spilhoek XR Referentiediameter Parameter figuur YM, ZM Middelpunt figuur A Starthoek (referentie: X-as) W Eindhoek (referentie: X-as) R Krommingsradius (referentie: middelpuntsbaan van de sleuf) Q2 Rotatierichting B CW (rechtsom) CCW (linksom) Breedte De referentiediameter XR kunt u met de functie "Referentievlak kiezen" vaststellen (zie pagina 428).
5.
5.
5.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Afzonderlijk vlak YZ-vlak De functie definieert een vlak in het YZ-vlak.
5.15 Contouren van het YZ-vlak Meerzijdige vlakken YZ-vlak Met de functie worden meerzijdige vlakken in het YZ-vlak vastgelegd.
5.16 Bestaande contouren overnemen 5.16 Bestaande contouren overnemen Cycluscontouren in smart.Turn integreren ICP-contouren die voor cyclusprogramma's zijn gemaakt, kunt u in smart.Turn laden. ICP converteert deze contouren naar G-functies en integreert deze in het smart.Turn-programma. De contour vormt nu een onderdeel van het smart.Turn-programma. De ICP-editor houdt rekening met het type contour. Zo kunt u een voor de voorkant gedefinieerde contour alleen laden, als u in smart.
5.16 Bestaande contouren overnemen DXF-contouren (optie) Contouren die in DXF-formaat aanwezig zijn, kunt u met de ICP-editor importeren. DXF-contouren kunnen zowel voor het cyclusbedrijf als voor smart.Turn worden gebruikt. Eisen aan de DXF-contour: alleen tweedimensionale elementen de contour moet zich op een aparte laag bevinden (zonder maatlijnen, zonder omloopkanten etc.) contouren voor de draaibewerking moeten afhankelijk van de opbouw van de draaibank vóór resp.
5.16 Bestaande contouren overnemen ICP-editor activeren. Softkey Contourlijst indrukken. De ICP-editor opent het venster "Selectie ICP-contouren". Softkey Volgend best.type indrukken totdat de DXFcontouren worden weergegeven (extensie: "*.DXF"). Bestand selecteren. Geselecteerde bestand openen. DXF-laag selecteren. Geselecteerde contour overnemen Contour onbewerkt of bewerkt werkstuk: contour aanvullen of aanpassen, indien noodzakelijk.
Grafische simulatie
6.1 De werkstand Simulatie 6.1 De werkstand Simulatie Met deze softkey kan de grafische simulatie vanuit de volgende werkstanden worden opgeroepen: smart.Turn Programma-verloop Inleren Handbediening (cycli) Bij het oproepen vanuit smart.Turn opent de simulatie het grote simulatievenster en laadt het geselecteerde programma. Indien de simulatie vanuit de machinewerkstanden wordt gestart, wordt het kleine simulatievenster of het laatste door de operator geselecteerde venster geopend.
6.1 De werkstand Simulatie Bediening van de simulatie De simulatie wordt in alle bedrijfstoestanden met softkeys bediend. Bovendien is bediening met de menutoetsen (numerieke toetsen) mogelijk, ook in het "kleine simulatievenster", als de menuregel niet zichtbaar is. Starten en stoppen met softkeys Start de simulatie vanaf het begin. De softkey verandert van symbool en dient afhankelijk van de toestand ook voor het stoppen en voortzetten van de simulatie.
6.1 De werkstand Simulatie In de machinewerkstanden werkt de softkey Aparte regel ook voor het automatische bedrijf. In de machinewerkstanden kan het automatische programma-verloop direct vanuit de simulatie worden gestart met Cyclus aan. De additionele functies De additionele functies kunt u gebruiken om simulatievensters te selecteren, de baanweergave te beïnvloeden of de tijdberekening op te roepen. De tabellen bevatten een overzicht van de functies van het menu en van de softkeys.
6.2 Simulatievenster 6.2 Simulatievenster Aanzichten instellen Met de hieronder beschreven simulatievensters controleert u niet alleen de draaibewerking maar ook de boor- en freesbewerkingen. XZ-aanzicht (draaiaanzicht): de te draaien contour wordt in het XZcoördinatensysteem weergegeven. Hierbij wordt rekening gehouden met het geconfigureerde coördinatensysteem (gereedschapshouder voor/achter de hartlijn, verticale draaibank).
6.2 Simulatievenster Weergave van één venster Weergave van één venster In het kleine simulatievenster wordt slechts één aanzicht weergegeven. U kunt van aanzicht wisselen met de softkey Hfd.aanzicht. Deze softkey kunt u ook gebruiken als slechts één aanzicht in het grote simulatievenster is ingesteld. Bij cyclusprogramma's kan het voor- of mantelaanzicht alleen worden geactiveerd als in het programma de C-as wordt gebruikt.
6.3 Aanzichten 6.3 Aanzichten Baanweergave Spoedgangbanen worden met een witte stippellijn weergegeven. Voedingsbanen worden afhankelijk van de softkey-instelling als lijn of als "snijspoor" weergegeven: Lijnweergave: een ononderbroken lijn geeft de baan van de theoretische gereedschapspunt aan. De lijnweergave is heel geschikt om de snede-opdeling snel te bekijken.
6.3 Aanzichten Gereedschapsweergave U kunt met de softkey instellen of de snijkant van het gereedschap of het "lichtpunt" wordt weergegeven (zie tabel rechts): De snijkant van het gereedschap wordt met correcte hoeken en snijradius weergegeven, zoals gedefinieerd in de gereedschapsdatabase. Lichtpunt: op de actuele geprogrammeerde positie wordt een wit vierkant (lichtpunt) weergegeven. Het lichtpunt wordt op de positie van de virtuele snijkanthoek weergegeven.
6.3 Aanzichten 3D-weergave Via het menu-item 3D-weergave wordt geschakeld naar een perspectiefaanzicht en wordt het geprogrammeerde bewerkte werkstuk getoond. Met de 3D-weergave kunnen onbewerkte en bewerkte werkstukken met alle draaibewerkingen, te frezen contouren, boringen en schroefdraad worden weergeven als volumemodel. Gezwenkte Yvlakken en daaraan gerelateerde bewerkingen zoals kamers of patronen worden door de CNC PILOT ook correct weergegeven.
6.3 Aanzichten 3D-weergave met de menufuncties roteren Met de menufuncties roteert u de grafiek om de weergegeven assen (zie tabel rechts). Via de softkey "Perspectiefaanzicht" wordt de grafische weergave teruggeplaatst in de uitgangspositie. 3D-weergave met de muis roteren en verschuiven Met ingedrukte rechtermuisknop kunt u het weergegeven werkstuk naar wens verschuiven.
6.4 De loep 6.4 De loep Beeldschermdetail aanpassen Met deze softkey activeert u de "loep". Met de loepfunctie kan het zichtbare beeldschermdetail in het simulatievenster worden gewijzigd. Behalve de softkeys kunt u de cursortoetsen evenals de PgDn- en PgUp-toets gebruiken voor het wijzigen van het beeldschermdetail. Bij cyclusprogramma's en wanneer een programma voor de eerste keer wordt gestart, kiest de CNC PILOT het beeldschermdetail automatisch. Wanneer de simulatie opnieuw met hetzelfde smart.
6.4 De loep Wijziging van het beeldschermdetail met het loepmenu Als het loepmenu is geselecteerd, wordt er een rode rechthoek in het simulatievenster weergegeven. Deze rode rechthoek toont het zoomgebied dat door de softkey Overnemen of de toets Enter wordt overgenomen. De grootte en positie van deze rechthoek kan met de volgende toetsen worden gewijzigd: Toetsen voor het wijzigen van de rode rechthoek De cursortoetsen verschuiven de rode rechthoek in pijlrichting. Verkleint de rode rechthoek.
6.5 Simulatie met startregel 6.5 Simulatie met startregel Standaardregel bij smart.Turn-programma's smart.Turn-programma's worden altijd vanaf het begin gesimuleerd – ongeacht op welke programmapositie de cursor staat. Als u de "startregel" gebruikt, onderdrukt de simulatie alle uitvoer tot aan de startregel. Als de simulatie op deze positie is aangekomen, wordt het onbewerkte werkstuk, indien aanwezig, gecorrigeerd en getekend. Vanaf de startregel tekent de simulatie weer de verplaatsingen.
6.5 Simulatie met startregel Startregel bij cyclusprogramma's Bij cyclusprogramma's plaatst u eerst de cursor op een cyclus en roept u vervolgens de simulatie op. De simulatie begint met deze cyclus. Alle voorafgaande cycli worden genegeerd. Het menu-item Startregel is bij cyclusprogramma's gedeactiveerd.
6.6 Tijdberekening 6.6 Tijdberekening Bewerkingstijden weergeven Tijdens de simulatie worden de hoofd- en bijkomende tijden berekend. De tabel "Tijdberekening" toont de hoofd-, bijkomende en totaaltijden (groen: hoofdtijden; geel: bijkomende tijden). Bij cyclusprogramma's wordt elke cyclus in een regel weergegeven. Bij DIN-programma's betekent elke regel in deze tabel dat er nieuw gereedschap wordt ingezet (de T-oproep is maatgevend).
6.7 Contour opslaan 6.7 Contour opslaan Gemaakte contour in de simulatie opslaan U kunt een in de simulatie gemaakte contour opslaan en deze in smart.Turn inlezen. De contour van het onbewerkte en bewerkte werkstuk die bij de simulatie is gemaakt, leest u in smart.Turn in. Selecteer hiervoor in het menu "ICP" de functie "Contour invoegen". Voorbeeld: u beschrijft het onbewerkte en bewerkte werkstuk en simuleert de bewerking van de eerste opspanning.
Gereedschaps- en technologie-database HEIDENHAIN CNC PILOT 640 501
7.1 Gereedschapsdatabase 7.1 Gereedschapsdatabase Zoals gebruikelijk is, worden de coördinaten van de contouren overeenkomstig de maten van het werkstuk in de productietekening geprogrammeerd. U moet de lengtematen, snijkantradius, instelhoek en andere gereedschapsmaten invoeren, zodat de CNC PILOT de sledebaan kan berekenen, de snijkantradiuscompensatie kan uitvoeren en de snede-opdelingen kan bepalen. De CNC PILOT slaat max.
7.1 Gereedschapsdatabase Gereedschapstypen Gereedschapstypen Spiraalboren (Pagina 524) Draadfrezen (Pagina 531) Snijplaatboren (Pagina 524) Hoekfrezen (Pagina 532) Draadtappen (Pagina 529) Freesstiften (Pagina 533) Kartelgereedschap (Pagina 533) Meettasters (Pagina 535) Aanslaggereedschap (Pagina 536) Grijpers (Pagina 537) Multigereedschappen Een gereedschap met meerdere snijkanten of met meerdere referentiepunten wordt een multigereedschap genoemd.
7.2 Gereedschapseditor 7.2 Gereedschapseditor Gereedschapslijst sorteren en filteren In de gereedschapstabel toont de CNC PILOT belangrijke parameters en de gereedschapsbeschrijvingen. Aan de hand van de geschetste gereedschapspunt herkent u het gereedschapstype en de gereedschapsoriëntatie. U navigeert met de cursortoetsen en PgUp/PgDn binnen de gereedschapslijst en kunt op die manier de items bekijken.
7.2 Gereedschapseditor Filters wissen Softkey Filter UIT indrukken. De CNC PILOT wist de geselecteerde filters en toont de gehele gereedschapslijst. Gereedschapslijst sorteren Softkey Aanzicht indrukken. De gereedschapslijst schakelt om tussen "sorteren op ID-nummers" en "sorteren op gereedschapstype (en gereedschapsoriëntatie)“. De gereedschapslijst schakelt om tussen oplopend en aflopend sorteren.
7.2 Gereedschapseditor Gereedschapsgegevens bewerken Nieuw gereedschap aanmaken Op de softkey drukken Gereedschapstype selecteren (zie softkeytabel rechts) De CNC PILOT opent het invoervenster. Voer eerst het ID-nummer in (1-16 posities, alfanumeriek) en leg de gereedschapsoriëntatie vast. Andere parameters invoeren. Gereedschapstekst toewijzen (zie Pagina 508) De CNC PILOT toont de helpschermen voor afzonderlijke parameters pas wanneer de gereedschapsoriëntatie bekend is.
7.2 Gereedschapseditor Gereedschapscontrolegrafiek In de geopende gereedschapsdialoog kan met de CNC PILOT een controlegrafiek voor de ingevoerde gereedschappen worden gemaakt. Selecteer hiervoor de softkey Grafiek. De CNC PILOT genereert de afbeelding van het gereedschap uit de ingevoerde parameters. Met de gereedschapscontrolegrafiek kunnen de ingevoerde gegevens worden gecontroleerd. Met de wijzigingen wordt rekening gehouden zodra u het invoerveld hebt verlaten.
7.2 Gereedschapseditor Gereedschapsteksten Gereedschapsteksten worden aan de gereedschappen toegewezen en in de gereedschapslijst weergegeven. De CNC PILOT beheert de gereedschapsteksten in een afzonderlijke lijst. De samenhang: De beschrijvingen worden in de lijst Gereedschapsteksten beheerd. Vóór elk item staat een "QT-nummer". De parameter "Gereedschapstekst QT" bevat het referentienummer van de lijst "Gereedschapsteksten".
7.2 Gereedschapseditor Multigereedschap bewerken Multigereedschap aanmaken Voor elke snijkant resp. voor elk referentiepunt een afzonderlijke record met de gereedschapsbeschrijving aanmaken. In de gereedschapslijst de cursor op de record met de eerste snijkant plaatsen. Op de softkey drukken. Op de softkey drukken. De gereedschapseditor beschouwt deze snijkant als "hoofdsnijkant" (MU=0). De cursor op de record met de volgende snijkant plaatsen. Op de softkey drukken.
7.2 Gereedschapseditor Eén snijkant van het multigereedschap annuleren Cursor op één snijkant van het multigereedschap plaatsen. Op de softkey drukken. Op de softkey drukken. De gereedschapseditor neemt alle snijkanten van het multigereedschap op in een lijst. Snijkant selecteren. Snijkant uit de multigereedschapsgroep annuleren. Multigereedschap compleet opsplitsen Cursor op één snijkant van het multigereedschap plaatsen. Op de softkey drukken. Op de softkey drukken.
7.2 Gereedschapseditor Standtijdgegevens gereedschap bewerken De CNC PILOT telt in RT de standtijd op en in RZ het aantal stuks op. Als de gespecificeerde standtijd/het gespecificeerde aantal stuks wordt bereikt, geldt het gereedschap als verbruikt. Standtijd instellen Softkey op "Levensduur" instellen. De gereedschapseditor geeft het invoerveld Levensduur MT vrij voor bewerking. Levensduur van de snijkant in de vorm "h:mm:ss" invoeren (h=uur; m=minuten; s=seconden).
7.2 Gereedschapseditor Diagnosebits In de diagnosebits wordt informatie over de toestand van een gereedschap opgeslagen. De bits kunnen door programmeren in het NC-programma of automatisch via de gereedschaps- en belastingsbewaking worden ingesteld.
7.2 Gereedschapseditor Handwisselsystemen Uw machine moet door de machinefabrikant geconfigureerd zijn als u handwisselsystemen wilt gebruiken. Raadpleeg uw machinehandboek. Met een handwisselsysteem wordt een gereedschapshouder aangeduid waarin met behulp van een geïntegreerde spaninrichting diverse gereedschappen kunnen worden geplaatst. Met de spaninrichting, die meestal als polygoonkoppeling is uitgevoerd, kunnen gereedschappen snel en op de juiste positie worden gewisseld.
7.2 Gereedschapseditor Houder-editor In de houdertabel "to_hold.hld" definieert u het type en de instelmaten van de gereedschapshouder. Omdat de geometrische informatie op dit moment alleen bij houders van het type "handwisselsysteem" wordt verwerkt, is het beheer van de standaardopnamen in de houdertabel niet noodzakelijk.
Type gereedschapshouder: MP A1: boorstanghouder B1: rechts kort B2: links kort B3: rechts kort overhead B4: links kort overhead B5: rechts lang B6: links lang B7: rechts lang overhead B8: links lang overhead C1: rechts C2: links C3: rechts overhead C4: links overhead D1: meervoudige opname A: boorstanghouder B: boorhouder met koelmiddeltoevoer C: vierkant langs D: vierkant dwars E: bewerking voor-/achterkant E1: U-boor E2: opname cilindrische schacht E3: opname
7.2 Gereedschapseditor Met de softkey "Nieuwe regel" kunt u een nieuwe gereedschapshouder aanmaken. De nieuwe regel wordt altijd aan het einde van de tabel ingevoegd. In de houdertabel mag u voor de namen van de gereedschapshouders alleen ASCII-tekens gebruiken. Trema's of Aziatische tekens zijn niet toegestaan. U kunt de houdertabel ook bekijken en bewerken in geopende gereedschapformulieren. Hiervoor kunt u op de derde pagina van het formulier (MTS-invoer) gebruikmaken van de softkey "Houder-editor".
7.2 Gereedschapseditor Houders voor handwisselsystemen instellen Houders voor handwisselsysteem in de revolverbezetting instellen: Revolverbezetting selecteren: softkey "Revolvertabel" indrukken Vrije revolverplaats selecteren en softkey "Speciale functies" indrukken Houdertabel openen: softkey "Houder instellen" indrukken Houder selecteren en softkey "Overname ID-nr.
7.3 Gereedschapsgegevens 7.3 Gereedschapsgegevens Algemene gereedschapsparameters De parameters in de volgende tabel zijn voor alle gereedschapstypen beschikbaar. Parameters die afhankelijk van het gereedschapstype zijn, worden in de volgende hoofdstukken nader toegelicht. Algemene gereedschapsparameters ID ID-nummer – naam van het gereedschap, max.
7.
7.3 Gereedschapsgegevens Gereedschapstekst (QT): aan elk gereedschap kan een gereedschapstekst worden toegewezen die in de gereedschapslijsten wordt weergegeven. Omdat de gereedschapsteksten in een afzonderlijke lijst worden bijgehouden, wordt in QT de verwijzing naar de tekst ingevoerd (zie "Gereedschapsteksten" op pagina 508). Snijmateriaal (SS): deze parameter is vereist wanneer u de snijgegevens uit de technologie-database wilt gebruiken (zie "Technologie-database" op pagina 538).
7.3 Gereedschapsgegevens Standaard draaigereedschap Nieuw gereedschap selecteren Draaigereedschap selecteren Bij gereedschap met ronde snijplaat: naar dialoog voor halfronde snijbeitels omschakelen De gereedschapsoriëntaties TO=1, 3, 5 en 7 maken de invoer van een instelhoek EW mogelijk. De gereedschapsoriëntaties TO=2, 4, 6, 8 gelden voor neutrale gereedschappen. Met "neutraal" worden gereedschappen aangeduid die exact op de punt staan.
7.3 Gereedschapsgegevens Steekgereedschap Nieuw gereedschap selecteren Steekgereedschap selecteren Steekgereedschap wordt gebruikt voor het insteken, afsteken, steekdraaien en nabewerken (alleen smart.Turn).
7.3 Gereedschapsgegevens Draadsnijgereedschap Nieuw gereedschap selecteren Draadsnijgereedschap selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens Spiraal- en snijplaatboren Nieuw gereedschap selecteren Boorgereedschap selecteren Bij snijplaatboren: naar dialoog voor snijplaatboren omschakelen De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens NC-aanboorbeitels Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal boorgereedschap selecteren NC-aanboorbeitel selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor NC-aanboorbeitels DV Boordiameter BW Gereedschapspunthoek Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Bij het boren met "constante snijsnelheid" wordt het spiltoerental berekend aan de hand van de boordiameter (DV).
7.3 Gereedschapsgegevens Centerboren Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal boorgereedschap selecteren Centerboor selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor centerboren DV Boordiameter DH Tapdiameter BW Boorhoek SW Gereedschapspunthoek ZA Taplengte Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Bij het boren met "constante snijsnelheid" wordt het spiltoerental berekend aan de hand van de boordiameter (DV).
7.3 Gereedschapsgegevens Verzinkboren Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal boorgereedschap selecteren Verzinkboor selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor verzinkboren DV Boordiameter DH Tapdiameter ZA Taplengte Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Bij het boren met "constante snijsnelheid" wordt het spiltoerental berekend aan de hand van de boordiameter (DV).
7.3 Gereedschapsgegevens Soevereinboren Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal boorgereedschap selecteren Verzinkboor selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor soevereinboren DV Boordiameter DH Tapdiameter BW Boorhoek Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Bij het boren met "constante snijsnelheid" wordt het spiltoerental berekend aan de hand van de boordiameter (DV).
7.3 Gereedschapsgegevens Draadtap Nieuw gereedschap selecteren Draadtap selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor draadtappen DV Schroefdraaddiameter HG Spoed AL Aansnijlengte Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Spoed (HG) wordt verwerkt als de betreffende parameter niet in de draadtapcyclus is opgegeven.
7.3 Gereedschapsgegevens Standaard freesgereedschap Nieuw gereedschap selecteren Freesgereedschap selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor standaard freesgereedschap DV Freesdiameter AZ Aantal tanden DD Correctie freesdiameter SL Snijlengte Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Bij het frezen met "constante snijsnelheid" wordt het spiltoerental berekend aan de hand van de freesdiameter (DV).
7.3 Gereedschapsgegevens Draadfreesgereedschap Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal freesgereedschap selecteren Draadfrees selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens Hoekfrezen Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal freesgereedschap selecteren Hoekfrees selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens Freesstiften Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Speciaal freesgereedschap selecteren Freesstiften selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens Kartelgereedschap Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Kartelgereedschap selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens Meettaster Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Handling-systemen en meettasters selecteren Meetaster selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap. Speciale parameters voor meettasters SL Snijlengte TP Selectie van meettaster Overige gereedschapsparameters: zie Pagina 518 Die CNC PILOT moet door de machinefabrikant zijn voorbereid voor het toepassen van 3D-tastsystemen.
7.3 Gereedschapsgegevens Aanslaggereedschap Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Handling-systemen en meettasters selecteren Aanslaggereedschap selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.3 Gereedschapsgegevens Grijpers Nieuw gereedschap selecteren Speciaal gereedschap selecteren Handling-systemen en meettasters selecteren Grijper selecteren De helpschermen verklaren de dimensionering van het gereedschap.
7.4 Technologie-database 7.4 Technologie-database De technologie-database beheert de snijgegevens op basis van de bewerkingswijze, het materiaal en het snijmateriaal. De afbeelding hiernaast toont de opbouw van de database. Met elke afzonderlijke kubus wordt een snijgegevensrecord weergegeven. In de standaarduitvoering is de technologie-database geschikt voor 9 materiaal-snijmateriaal-combinaties. Optioneel kan de database tot 62 materiaal-snijmateriaal-combinaties worden uitgebreid.
7.4 Technologie-database De technologie-editor De technologie-editor kan vanuit de werkstanden Gereedschapseditor en smart.Turn worden opgeroepen. Database-toegang van de volgende combinaties wordt ondersteund: Materiaal-bewerkingswijze-combinaties (blauw) Snijmateriaal-bewerkingswijze-combinaties (rood) Materiaal-snijmateriaal-combinaties (groen) Materiaal- en snijmateriaalaanduidingen bewerken: de technologie-editor houdt telkens een lijst met materiaal- en snijmateriaalaanduidingen bij.
7.4 Technologie-database Lijst met materialen of snijmaterialen bewerken Lijst met materialen Menu-item "Materialen" selecteren. De editor opent de lijst met de materiaalaanduidingen. Materiaal toevoegen: Op de softkey drukken. Materiaalaanduiding invoeren (maximaal 16 tekens). Het sorteernummer wordt doorlopend toegekend. Materiaal wissen: Op de softkey drukken. Na de gestelde vraag wist de CNC PILOT het materiaal met alle bijbehorende snijgegevens.
7.4 Technologie-database Snijgegevens weergeven/bewerken Snijgegevens van de bewerkingswijzen weergeven: Menu-item "Snijgegevens" selecteren. De editor opent de dialoog voor de selectie van een materiaalsnijmateriaal-combinatie. Gewenste combinatie instellen en op OK drukken. De technologie-editor toont de snijgegevens. Snijgegevens van de materialen weergeven: Menu-optie "Extra ..." "... Tab Materialen" selecteren.
7.4 Technologie-database Snijgegevens bewerken: Tabel met snijgegevens oproepen. Met de cursortoetsen het te wijzigen snijgegevensveld selecteren Op de softkey drukken Waarde invoeren en met de Enter-toets bevestigen. Snijgegevens opnieuw aanmaken: Willekeurige materiaal-snijmateriaal-combinatie instellen. Op de softkey drukken. De technologie-editor opent de dialoog "Nieuwe snijgegevens". De gewenste materiaal-snijmateriaal-combinatie instellen.
Werkstand Organisatie
8.1 Werkstand Organisatie 8.1 Werkstand Organisatie De werkstand Organisatie omvat functies voor de communicatie met andere systemen, voor gegevensbeveiliging, voor het instellen van parameters en voor diagnose. Aanmeldsleutel Sleutelgetal U hebt de volgende functies tot uw beschikking: Aanmeldsleutel Sommige parameterinstellingen en functies mogen uitsluitend door daartoe bevoegd personeel worden uitgevoerd. In dit bedieningselement vindt de aanmelding van de gebruiker met een sleutelgetal plaats.
8.2 Parameters 8.2 Parameters Parameter-editor De parameterwaarden worden via de zogenoemde configuratieeditor ingevoerd. Ieder parameterobject heeft een naam (bijv. CfgDisplayLanguage), waarmee de functie van de onderliggende parameters wordt verklaard. Met het oog op unieke identificatie heeft elk object een zogenoemde key. Aan het begin van elke regel in de parameterstructuur toont de CNC PILOT een pictogram met aanvullende informatie voor deze regel.
8.2 Parameters Helptekst weergeven Cursor op de parameter positioneren. Info-toets indrukken De parameter-editor opent het venster met informatie over deze parameter. Info-toets opnieuw indrukken om het info-venster te sluiten. Naar parameters zoeken Softkey Zoeken indrukken De zoekcriteria invoeren.
8.2 Parameters Lijst van user parameters Taalinstelling: Parameters: Instelling van NC- en PLC-dialoogtaal / ... ... / NC-dialoogtaal (101301) ENGLISH GERMAN CZECH FRENCH ITALIAN SPANISH PORTUGUESE SWEDISH DANISH FINNISH DUTCH POLISH HUNGARIAN RUSSIAN CHINESE CHINESE_TRAD SLOVENIAN KOREAN NORWEGIAN ROMANIAN SLOVAK TURKISH ... / PLC-dialoogtaal (101302) Zie NC-dialoogtaal ... / Taal van PLC-foutmeldingen (101303) Zie NC-dialoogtaal ...
8.2 Parameters Algemene instellingen: Parameters: systeem / ... Betekenis ... / Definitie van de voor de weergave geldende maateenheid (101100) / ... ... / Maateenheid voor weergave en operator-interface (101101) metric Metrisch systeem gebruiken inch Inchsysteem gebruiken ... / Algemene display-instellingen (604800) / ... ... / Asweergave (604803) Type asweergave: Default Werkelijke waarde Nominale waarde Volgfout Restweg ...
Betekenis TRUE De programma-uitvoering begint na het zoeken naar de startregel met de volgende NC-regel FALSE De programma-uitvoering begint na het zoeken naar de startregel met de geselecteerde NC-regel ... / Gereedschap opmeten (604600) Aanzet meting [mm/min] (604602) Aanzetsnelheid voor het benaderen van de meettaster Meetbaan [mm] (604603) De meettaster moet binnen de meetbaan worden geactiveerd. Anders volgt er een foutmelding. ... / Instellingen voor werkstand Machine (604900) / ... ...
8.2 Parameters Instellingen voor de simulatie: Parameter: Simulatie / ... Betekenis ... / Algemene instellingen (114800) / ... ... / Herstart met M99 (114801) ON Simulatie begint weer bij het programmabegin OFF Simulatie stopt ... / Baanvertraging [s] (114802) Wachttijd na elke baanweergave. Hiermee wordt de simulatiesnelheid beïnvloed. ... / Software-eindschakelaar actief (114803) ON Software-eindschakelaar ook bij de simulatie actief OFF Software-eindschakelaar bij de simulatie niet actief ..
Betekenis ... / Vastleggen van de (standaard)grootte van het onbewerkte werkstuk (115300) Als er in DIN PLUS geen onbewerkt werkstuk is geprogrammeerd, werkt de simulatie met het "standaard onbewerkte werkstuk". 8.2 Parameters Parameter: Simulatie / ... ... / Buitendiameter [mm] (115301) ... / Lengte onbewerkt werkstuk [mm] (115302) ... / Rechterzijde onbewerkt werkstuk [mm] (115303) ... / Binnendiameter [mm] (115304) Instellingen voor bewerkingscycli en units: Parameter: Processing / ... Betekenis .
8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis ... / Veiligheidsafstand G47 [mm] (602012) Vooraf ingestelde waarde voor "veiligheidsafstand G47". ... / Veiligheidsafstand G147 vlak [mm] (602013) Vooraf ingestelde waarde voor "veiligheidsafstand SCK". ... / Veiligheidsafstand G147 voedingsrichting [mm] (602014) Vooraf ingestelde waarde voor "veiligheidsafstand SCI". ... / Overmaat in X-richting [mm] (602015) Vooraf ingestelde waarde voor "Overmaat (X) I" ...
... / Benaderen voor voorboren (ANB) (602106) 8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis Strategie voor benaderen: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ...
8.2 Parameters Parameter: Processing / ... ... / Bewerking binnen/langs (RIL) (602210) Betekenis Strategie voor voorbewerken: 0: complete voorbewerking met insteken 1: standaard voorbewerking zonder insteken ... / Bewerking buiten/dwars (RAP) (602211) Strategie voor voorbewerken: 0: complete voorbewerking met insteken 1: standaard voorbewerking zonder insteken ...
... / Vrijzetten/voorbew. buitenkt. (ABRA) (602220) 8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis Strategie voor vrijzetten: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ... / Vrijzetten/voorbew.
8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis ... / Instelhoek - binnen/langs (FILEW) [°] (602305) Instelhoek nabewerkingsgereedschap ... / Boorpunthoek - binnen/langs (FILSW) [°] (602306) Boorpunthoek nabewerkingsgereedschap ... / Instelhoek - binnen/dwars (FIPEW) [°] (602307) Instelhoek nabewerkingsgereedschap ... / Boorpunthoek - binnen/dwars (FIPSW) [°] (602308) Boorpunthoek nabewerkingsgereedschap ...
... / Vrijzetten/voorbew. buitenkt. (ABFA) (602317) 8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis Strategie voor vrijzetten: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ... / Vrijzetten/nabew.
8.2 Parameters Parameter: Processing / ... ... / Vrijzetten/insteken buitenkant (ABESA) (602403) Betekenis Strategie voor vrijzetten: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ...
... / Type overmaat (KSAA) (602410) 8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis Overmaat bij contoursteken met terugvallende contouren. Gestandaardiseerde insteken worden in één bewerking gereed gestoken. 16 Verschillende langs-/dwarsovermaat – geen afzonderlijke overmaten 144 Verschillende langs-/dwarsovermaat – met afzonderlijke overmaten 32 Equidistante overmaat - geen afzonderlijke overmaten 160 Equidistante overmaat - met afzonderlijke overmaten ...
8.2 Parameters Parameter: Processing / ... ... / Vrijzetten/binnen - schroefdraad (ABGI) (602504) Betekenis Strategie voor vrijzetten: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ... / Schroefdraadaanlooplengte (GAL) [mm] (602505) Vooraf ingestelde waarde voor "aanlooplengte B" ...
... / Vrijzetten/mantelvlak - boren (ABBM) (602704) 8.2 Parameters Parameter: Processing / ... Betekenis Strategie voor vrijzetten: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ... / Veiligheidsafstand binnen (SIBC) [mm] (602705) Terugloopafstand bij het diepboren "B" ... / Aangedreven boorgereedschap (SBC) (602706) Veiligheidsafstand voor aangedreven gereedschappen ...
8.2 Parameters Parameter: Processing / ... ... / Vrijzetten/mantelvlak - frezen (ABMM) (602804) Betekenis Strategie voor vrijzetten: 1: X- en Z-richting gelijktijdig 2: eerst in X-, dan in Z-richting 3: eerst in Z-, dan in X-richting 6: meeslepen, X- vóór Z-richting 7: meeslepen, Z- vóór X-richting ... / Veiligheidsafstand in voedingsrichting (SMZ) [mm] (602805) Afstand tussen startpositie en bovenkant van te frezen object ... / Veiligheidsafstand in freesr.
8.2 Parameters Toelichting op de belangrijkste bewerkingsparameters (processing) Van bewerkingsparameters wordt bij het genereren van werkschema's (TURN PLUS) en diverse bewerkingscycli gebruikgemaakt. Algemene instellingen Globale technologieparameters – veiligheidsafstanden Globale veiligheidsafstanden Toerentalbegrenzing [SMAX] Globale toerentalbegrenzing.
8.
8.2 Parameters Globale parameters bewerkt werkstuk Globale parameters bewerkt werkstuk Max. induikhoek [EKW] Grenshoek bij instekende contourgedeeltes om te kunnen onderscheiden tussen draai- of steekbewerking (mtw = contourhoek).
8.2 Parameters BBG (boorbegrenzingselementen): contourelementen die door UBD1/UBD2 worden gesneden UBD1/UBD2 zijn niet van belang wanneer de hoofdbewerking "centrisch voorboren" met de subbewerking "afboren" in overeenstemming wordt gebracht (zie gebruikershandboek smart.Turn en DINprogrammering). Voorwaarde: UBD1 \> UBD2 UBD2 moet een volgende binnenbewerking met boorstangen toestaan.
8.
8.2 Parameters Centrisch voorboren – bewerking Bewerking Boordiepteverhouding [BTV] TURN PLUS controleert de 1e en 2e boorstap. Boorstap.
8.2 Parameters Voorbewerken – bewerkingsnormen Bewerkingsnormen Standaard/compleet – buiten/langs [RAL] Standaard/compleet – binnen/langs [RIL] Standaard/compleet – buiten/dwars [RAP] Standaard/compleet – binnen/dwars [RIP] Invoer bij RAL, RIL, RAP, RIP: 0: complete voorbewerking met insteken. TURN PLUS zoekt een gereedschap voor de complete bewerking.
8.
8.2 Parameters Voorbewerken – bewerkingsanalyse TURN PLUS bepaalt aan de hand van PLVA/PLVI of er een langs- of dwarsbewerking wordt uitgevoerd.
8.2 Parameters Voorbewerken – bewerkingscycli Bewerkingscycli Overstekende lengte buiten [ULA] Lengte waarmee bij de buitenbewerking in langsrichting tot buiten het eindpunt wordt voorbewerkt. ULA wordt niet aangehouden wanneer de snijbegrenzing voor of binnen de overstekende lengte ligt. Overstekende lengte binnen [ULI] Lengte waarmee bij de binnenbewerking in langsrichting tot buiten het eindpunt wordt voorbewerkt.
8.2 Parameters Nabewerken – nabewerkingsnormen Bewerkingsnormen Instelhoek – buiten/langs [FALEW] Boorpunthoek – binnen/langs [FILEW] Instelhoek – buiten/dwars [FAPEW] Boorpunthoek – binnen/dwars [FIPEW] Gereedschapsselectie: allereerst wordt standaard-nabewerkingsgereedschap gebruikt. Als met het standaard-nabewerkingsgereedschap de vormelementen vrijdraaiingen (vorm FD) en draaduitlopen (vorm E, F, G) niet kunnen worden bewerkt, dan worden de vormelementen achtereenvolgens uitgeschakeld.
8.2 Parameters Nabewerken – gereedschapstoleranties Voor de gereedschapskeuze geldt: Instelhoek (EW): EW \>= mkw (mkw: stijgende contourhoek) Instel- (EW) en boorpunthoek (SW): NWmin < (EW+SW) < NWmax Nevenhoek (FNWT): FNWT = NWmax – NWmin Gereedschapstoleranties Nevenhoektolerantie (FNWT) Tolerantiebereik voor hulpsnijkant van gereedschap Vrijmaakhoek [FFW] Minimaal verschil contour – hulpsnijkant Nabewerken – gereedschapstoleranties Er wordt met spoedgang (G0) benaderd en vrijgezet.
8.2 Parameters Nabewerken – bewerkingsanalyse Bewerkingsanalyse Minimale dwarslengte [FMPL] TURN PLUS onderzoekt het voorste element van de buitencontour die moet worden nabewerkt. Hierbij geldt: Zonder binnencontour: altijd met extra snijgang overdwars Met binnencontour – FMPL \>= l1: zonder extra snijgang overdwars Met binnencontour – FMPL < l1: met extra snijgang overdwars Maximale nabewerkings-snijdiepte [FMST] Met FMST wordt de toelaatbare insteekdiepte voor onbewerkte draaduitlopen vastgelegd.
8.2 Parameters Insteken en contoursteken Insteken en contoursteken – benaderen en vrijzetten Er wordt met spoedgang (G0) benaderd en vrijgezet.
8.2 Parameters Gereedschapskeuze, overmaten Equidistant of langs [KSLA] Equidistante overmaat of langsovermaat Geen of dwars [KSPA] Dwarsovermaat Met de overmaten wordt bij de bewerkingswijze contoursteken bij terugvallende contouren rekening gehouden. Gestandaardiseerde insteken (bijv.: vorm D, S, A) worden in één bewerking gereed gestoken. Een onderverdeling in voorbewerken en nabewerken is alleen mogelijk bij DIN PLUS.
8.2 Parameters Draadsnijden Schroefdraad snijden – benaderen en vrijzetten Er wordt met spoedgang (G0) benaderd en vrijgezet.
8.2 Parameters Meten De meetparameters worden als attribuut aan de passingelementen toegewezen. Meetprocedure Meetlusteller [MC] Geeft aan met welke intervallen moet worden gemeten Meetvrijzetlengte in Z [MLZ] Z-afstand voor vrijzetbeweging Meetvrijzetlengte in X [MLX] X-afstand voor vrijzetbeweging Meetovermaat [MA] Overmaat die zich nog op het te meten element bevindt. Lengte van meetsnede [MSL] Boren Boren – benaderen en vrijzetten Er wordt met spoedgang (G0) benaderd en vrijgezet.
8.2 Parameters Veiligheidsafstanden Veiligheidsafstand binnenkant [SIBC] Terugloopafstand bij het langgatboren ("B" bij G74). Aangedreven boorgereedschap [SBC] Veiligheidsafstand aan voorkant en mantelvlak voor aangedreven gereedschap. Niet-aangedreven boorgereedschap [SBCF] Veiligheidsafstand aan voorkant en mantelvlak voor nietaangedreven gereedschap. Aangedreven draadtappen [SGC] Veiligheidsafstand aan voorkant en mantelvlak voor aangedreven gereedschap.
8.2 Parameters Boren – bewerking De parameters gelden voor het boren met de langgatboorcyclus (G74). Bewerking Boordieptefactor [BTFC] 1e boordiepte: bt1 = BTFC * db (db: boordiameter) Boordieptereductie [BTRC] 2e boordiepte: bt2 = bt1 – BTRC De overige boorstappen worden dienovereenkomstig gereduceerd. Diametertolerantie boor [BDT] Voor keuze van boorgereedschap (centerboor, aanboorbeitel, verzinkboor, getrapte boor, conische ruimer).
8.2 Parameters Frezen – veiligheidsafstanden en overmaten Veiligheidsafstanden en overmaten Veiligheidsafstand in aanzetrichting [SMZ] Afstand tussen startpositie en bovenkant van te frezen object. Veiligheidsafstand in freesrichting [SME] Afstand tussen te frezen contour en freesflank.
8.3 Transfer 8.3 Transfer De werkstand "Transfer" wordt ten behoeve van de gegevensbeveiliging en voor de gegevensuitwisseling via netwerken of USB-apparaten toegepast. Daar waar verderop van "bestanden" wordt gesproken, worden programma's, parameters of gereedschapsgegevens bedoeld. De volgende bestandstypen worden verzonden: Programma's (cyclusprogramma's, smart.
8.3 Transfer Verbindingen Verbindingen kunnen via een netwerk (Ethernet) of met een USBgegevensdrager tot stand worden gebracht. De data-overdracht vindt plaats via de Ethernet- of de USB-interface. Netwerk (via Ethernet): de CNC PILOT ondersteunt SMBnetwerken (Server Message Block, WINDOWS) en NFS-netwerken (Network File Service). USB-gegevensdragers worden direct op de besturing aangesloten. De CNC PILOT gebruikt alleen de eerste partitie op een USBgegevensdrager.
8.3 Transfer Ethernet-interface CNC PILOT 620 Instellingen netwerkconfiguratie Naam van besturing - computernaam van de besturing DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) OFF: de overige netwerkinstellingen moeten handmatig worden uitgevoerd. Statisch IP-adres. ON: de netwerkinstellingen worden automatisch door een DHCPserver opgehaald.
8.3 Transfer Ethernet-interface CNC PILOT 640 Inleiding De besturing is standaard voorzien van een Ethernet-kaart, om de besturing als client in uw netwerk op te nemen. De besturing verzendt gegevens via de Ethernet-kaart met het smb-protocol (server message block) voor Windowsbesturingssystemen, of de TCP/IP-protocolfamilie (Transmission Control Protocol/Internet Protocol) en met behulp van NFS (Network File System).
8.3 Transfer Besturing configureren Algemene netwerkinstellingen Druk op de softkey DEFINE NET voor het invoeren van algemene netwerkinstellingen. Tab Computernaam is actief: Instelling Betekenis Primaire interface Naam van de Ethernet-interface die in uw bedrijfsnetwerk moet worden opgenomen.
8.3 Transfer Selecteer de knop Configureren om het configuratiemenu te openen: Instelling Betekenis Status Interface actief: verbindingsstatus van de geselecteerde Ethernet-interface Naam: naam van de interface die u op dit moment configureert Stekkerverbinding: nummer van de stekkerverbinding van deze interface op de logica-eenheid van de besturing Profiel Hier kunt u een profiel aanmaken of selecteren waarin alle in dit venster getoonde instellingen zijn vastgelegd.
Betekenis Domain Name Server (DNS) Optie DNS automatisch opvragen: de besturing moet het IP-adres van de Domain Name Server automatisch opvragen Optie DNS handmatig configureren: IP-adressen van de server en domeinnaam handmatig invoeren Defaultgateway Optie Default GW automatisch opvragen: de besturing moet de default-gateway automatisch opvragen Optie Default GW handmatig configureren: IP-adressen van de default-gateway handmatig invoeren Wijzigingen met de knop OK overnemen of met knop Af
8.3 Transfer Selecteer de tab Ping/Routing voor het invoeren van de ping- en routing-instellingen: Instelling Betekenis Ping In het invoerveld Adres: het IP-nummer invoeren waarvan u een netwerkverbinding wilt controleren. Invoer: vier door een punt gescheiden getalwaarden, bijv. 160.1.180.20.
Betekenis DHCP-server actief op: IP-adressen vanaf: definitie vanaf welk IP-adres de besturing de pool van de dynamische IP-adressen moet afleiden. De grijze waarden neemt de besturing over uit het statische IP-adres van de gedefinieerde Ethernet-interface, deze kunnen niet worden gewijzigd. IP-adressen tot: definitie tot welk IP-adres de besturing de pool van de dynamische IP-adressen moet afleiden.
8.3 Transfer De voor de apparatuur specifieke netwerkinstellingen Druk op de softkey Netwerk voor de invoer van de apparaatspecifieke netwerkinstellingen. Er kunnen willekeurig veel netwerkinstellingen worden vastgelegd, maar er kunnen slechts maximaal 7 netwerkinstellingen tegelijkertijd beheerd worden Instelling Betekenis Netwerkstation Lijst met alle gekoppelde netwerkstations.
8.3 Transfer USB-verbinding De werkstand Organisatie selecteren en de USB-gegevensdrager aansluiten op de USB-interface van de CNC PILOT. Softkey Transfer indrukken (bij aanmelding) Softkey Verbindingen selecteren Softkey USB indrukken De CNC PILOT opent de dialoog USB. In deze dialoog worden de instellingen voor het verbindingsdoel uitgevoerd. Softkeys USB-verbinding Met de softkeys kan een USB-gegevensdrager worden afgekoppeld of opnieuw worden aangesloten.
8.3 Transfer Mogelijkheden van de data-overdracht Met de CNC PILOT worden DIN-programma’s, DIN-subprogramma's, cyclusprogramma’s en ICP-contouren in verschillende directory’s beheerd. Bij de keuze van de "programmagroep" wordt automatisch naar de desbetreffende directory geschakeld. Parameters en gereedschapsgegevens worden onder de bij Backupnaam ingevoerde bestandsnaam als zipbestand in de map "para" resp. "tool" op de besturing opgeslagen.
8.3 Transfer Programma’s (bestanden) verzenden Keuze van programmagroep Softkey Transfer indrukken (bij aanmelding) Softkey Verbindingen selecteren Softkey USB indrukken Softkey Netwerk indrukken De projectmap selecteren en vervolgens de softkey Selectie (USB) of Koppelen (netwerk) indrukken. Terug naar de gegevensselectie. Naar programmatransfer schakelen. Selectie van programmatypen openen. DIN-programma's (of andere programmatypen) voor de transfer activeren.
8.3 Transfer Selectie van het programma De CNC PILOT toont in het linkervenster de bestandenlijst van de besturing. Indien een verbinding actief is, worden in het rechtervenster de bestanden van het externe apparaat getoond. Met de cursortoetsen schakelt u om tussen het linker- en rechtervenster. Bij het selecteren van de programma's plaatst u de cursor op het gewenste programma en drukt u op de softkey Markeren, of markeert u alle programma's met de softkey Alles markeren.
8.3 Transfer Parameters verzenden Er wordt in twee stappen een back-up van parameters gemaakt: Parameterback-up maken: de parameters worden in zipbestanden samengevoegd en op de besturing opgeslagen. Parameterback-upbestanden verzenden/ontvangen Restore van parameters: de opgeslagen back-up terugzetten naar de actieve gegevens van de CNC PILOT (alleen bij aanmelding). Selectie van parameters Er kan ook zonder een bestaande verbinding met de externe gegevensdrager een parameterback-up worden gemaakt.
8.3 Transfer Gereedschapsgegevens verzenden Er wordt in twee stappen een back-up van gereedschapsgegevens gemaakt: Gereedschapsback-up maken: de parameters worden in zipbestanden samengevoegd en op de besturing opgeslagen. Gereedschapsback-upbestanden verzenden/ontvangen Restore van gereedschappen: de opgeslagen back-up terugzetten naar de actieve gegevens van de CNC PILOT (alleen bij aanmelding).
8.3 Transfer Selectie voor de inhoud van back-upbestanden: Gereedschappen Gereedschapsteksten Technologiegegevens Taster Gereedschapshouder Pad en bestandsnaam van de back-upbestanden: \\bck\\tool\\TO_*.zip De overdracht van de bestanden wordt met de softkey Verzenden resp. Ontvangen gestart. Bij het terugzetten van back-upgegevens worden alle beschikbare back-ups getoond. Met de softkey Gereedsch lijst kunt u afzonderlijke gereedschappen uit een back-upbestand selecteren.
8.3 Transfer Servicebestanden Servicebestanden bevatten diverse logbestanden die door de servicedienst bij het opsporen van storingen kunnen worden gebruikt. Alle belangrijke gegevens worden als zipbestand opgenomen in een servicebestandrecord. Pad en bestandsnaam van de back-upbestanden: \\data\\SERVICEx.zip ("x" geeft een volgnummer aan) De CNC PILOT maakt het servicebestand altijd met het nummer "1" aan. Reeds bestaande bestanden worden hernoemd met de nummers "2-5".
8.3 Transfer Gegevensback-up maken Bij een gegevensback-up worden de volgende stappen uitgevoerd: Kopiëren van de programmabestanden naar de transfer-map NC-hoofdprogramma's NC-subprogramma's (met afbeeldingen) Cyclusprogramma's ICP-contouren Softkeys gegevensback-up Start de gegevensback-up in een complete transfer-map. Maken van een parameterback-up en kopiëren van de backupbestanden van "\\para" en "\\table" naar de projectmap. (PA_Backup.zip, TA_Backup.
8.3 Transfer NC-programma's uit voorgaande besturingen importeren De programmaformaten van de eerdere besturingen MANUALplus 4110 en CNC PILOT 4290 wijken af van het formaat van de CNC PILOT 640. U kunt de programma's van eerdere besturingen echter aanpassen aan de nieuwe besturing met de programma-converter. Deze converter maakt deel uit van de CNC PILOT. De converter voert de vereiste aanpassingen voor zover mogelijk automatisch uit.
8.3 Transfer Met de cursortoetsen de directory selecteren, vervolgens met de Enter-toets naar het rechtervenster schakelen. Met de cursortoets het te converteren NC-programma selecteren. Alle NC-programma's markeren. Importfilter voor de conversie van het programma resp. de programma's in het formaat van de CNC PILOT starten. Bij geïmporteerde cyclusprogramma's, ICPcontourbeschrijvingen, DIN-programma's en DINsubprogramma's wordt de naam voorafgegaan door "CONV_...".
8.3 Transfer M-functies worden ongewijzigd overgenomen. Oproep van ICP-contouren: de converter voegt bij de oproep van een ICP-contour "CONV_..." aan het begin van de naam toe.". Oproep van DIN-cycli: de converter voegt bij de oproep van een DIN-cyclus "CONV_..." aan het begin van de naam toe.". HEIDENHAIN adviseert geconverteerde NC-programma's aan te passen aan de specifieke kenmerken van de CNC PILOT en deze te controleren voordat de programma's worden gebruikt voor de productie.
8.3 Transfer Let op de volgende punten bij de conversie van DIN-programma's van de CNC PILOT 4290: Gereedschapsoproep (T-commando's van het programmadeel REVOLVER): T-commando's die een verwijzing naar de gereedschapsdatabase bevatten, worden ongewijzigd overgenomen (bijv.: T1 ID"342300.1"). T-commando's die gereedschapsgegevens bevatten, kunnen niet worden geconverteerd.
8.3 Transfer Gereedschapsgegevens van de CNC PILOT 4290 importeren Het formaat van de gereedschapslijst van de CNC PILOT 4290 wijkt af van het formaat van de CNC PILOT 640. U kunt gereedschapsgegevens met de programma-converter aan de nieuwe besturing aanpassen. Gereedschapsgegevens van de aangesloten gegevensdrager importeren Softkey Transfer indrukken (bij aanmelding) Menu met de additionele functies openen. Menu met de importfuncties openen. Softkey Gereedschappen indrukken.
8.4 Service-pack 8.4 Service-pack Indien wijzigingen of uitbreidingen van de besturingssoftware noodzakelijk zijn, stelt uw machinefabrikant een service-pack beschikbaar. In de regel wordt het service-pack met behulp van een USB-geheugenstick van 1 GB (of groter) geïnstalleerd. De voor het service-pack benodigde software is in het bestand setup.zip opgenomen. Dit bestand wordt op de USB-stick opgeslagen. Service-pack installeren Bij de installatie van het service-pack wordt de besturing afgesloten.
8.4 Service-pack De CNC PILOT controleert of het service-pack voor de actuele softwareversie van de besturing kan worden gebruikt. Gestelde vraag "Wilt u echt uitschakelen?" beantwoorden. Daarna start het eigenlijke update-programma. Taal (Nederlands/Engels) instellen en update uitvoeren. Na afloop van de update wordt de CNC PILOT automatisch opnieuw gestart.
Tabellen en overzichten HEIDENHAIN CNC PILOT 640 609
9.1 Spoed 9.1 Spoed Schroefdraadparameters De CNC PILOT bepaalt de schroefdraadparameters aan de hand van onderstaande tabel. Hierin betekenen: F: spoed. Wanneer een "*" is aangegeven, wordt de spoed – afhankelijk van het schroefdraadtype – op basis van de diameter bepaald (Zie "Spoed" op pagina 611.).
F P R A W Q=12 Niet-standaard schroefdraad – – – – – Buiten * 0,61343*F F 30° 30° Binnen * 0,54127*F F 30° 30° Buiten * 0,61343*F F 30° 30° Binnen * 0,54127*F F 30° 30° Q=13 UNC US-schroefdraad met grove spoed Q=14 UNF US-schroefdraad met fijne spoed Q=15 UNEF US-schroefdraad met extrafijne spoed Q=16 NPT US-conische pijpschroefdraad Q=17 NPTF US-conische Dryseal-pijpschroefdraad Q=18 NPSC US-cilindrische pijpschroefdraad met smeermiddel Q=19 NPFS US-cilindrische pijpschro
9.
9.
9.
9.
9.
9.2 Draaduitloopparameters 9.2 Draaduitloopparameters DIN 76 – draaduitloopparameters De CNC PILOT bepaalt de parameters van de draaduitloop (draaduitloop DIN 76) aan de hand van de spoed. De draaduitloopparameters zijn overeenkomstig DIN 13 voor metrische schroefdraad.
9.
9.2 Draaduitloopparameters DIN 509 E – draaduitloopparameters Diameter I K R W <=1,6 0,1 0,5 0,1 15° \> 1,6 – 3 0,1 1 0,2 15° \> 3 – 10 0,2 2 0,2 15° \> 10 – 18 0,2 2 0,6 15° \> 18 – 80 0,3 2,5 0,6 15° \> 80 0,4 4 1 15° De draaduitloopparameters worden afhankelijk van de cilinderdiameter bepaald.
9.3 Technische informatie 9.
9.
9.
B-asbewerking (optioneel) Bewerking met de B-as Zwenken van het bewerkingsvlak Bewerkingspositie van het gereedschap roteren DXF-import Import van contouren voor de draaibewerking Import van contouren voor de freesbewerking smart.
9.3 Technische informatie Gebruikersfuncties DINplus-programmering Programmering volgens DIN 66025 Uitgebreid commandoformaat (IF... THEN ... ELSE...
Gereedschapsdatabase voor 250 gereedschappen voor 999 gereedschappen (optioneel) Gereedschapsbeschrijving voor elk gereedschap mogelijk Automatische controle van de gereedschapspuntpositie gerelateerd aan de te bewerken contour Correctie van de gereedschapspuntpositie in het X/Y/Z-vlak Fijne gereedschapscorrectie via handwiel met overname van de correctiewaarden in de gereedschapstabel Automatische snijkant- en freesradiuscompensatie Gereedschapsbewaking aan de hand van standtijd van snijpl
9.
Optie ID Beschrijving 0 tot 7 Additional axis 354540-01 Extra regelkringen 9.3 Technische informatie Optienummer 353904-01 353905-01 367867-01 367868-01 370291-01 353292-01 353293-01 8 softwareoptie 1 632226-01 Cyclusprogrammering Contourbeschrijving met ICP Cyclusprogrammering Technologie-database met 9 materiaal-snijmateriaalcombinaties 9 Software-optie 2 632227-01 smart.Turn Contourbeschrijving met ICP Programmering met smart.
9.3 Technische informatie Optienummer Optie ID Beschrijving 54 B-axis Machining 825742-01 Bewerking met de B-as Bewerkingspositie van het gereedschap roteren 55 C-axis Machining 633944-01 C-asbewerking 63 TURN PLUS 825743-01 Automatisch genereren van smart.
9.4 Compatibiliteit van DIN-programma's 9.4 Compatibiliteit van DINprogramma's Het formaat van de DIN-programma's van de vorige besturing CNC PILOT 4290 wijkt af van het formaat van de CNC PILOT 640. U kunt de programma's van eerdere besturingen echter aanpassen aan de nieuwe besturing met de programma-converter. De CNC PILOT 640 herkent de programma's van de vorige besturing tijdens het openen van een NC-programma. Na een veiligheidsvraag wordt dit programma geconverteerd.
9.4 Compatibiliteit van DIN-programma's De volgende G-functies worden tot nu toe niet door de CNC PILOT 640 ondersteund: G62, G63, G98, G162, G204, G710, G906, G907, G915, G918, G975. De volgende G-functies leiden tot een waarschuwing wanneer ze in een contourbeschrijving worden gebruikt: G10, G38, G39, G52, G95, G149. Deze functies zijn nu zelfhoudend. Bij de draadfuncties G31, 32, 33 worden evt.
9.4 Compatibiliteit van DIN-programma's Syntaxiselementen van de CNC PILOT 640 Betekenis van de in de tabel gebruikte symbolen: þ X – Compatibel gedrag, functies worden evt.
9.
9.4 Compatibiliteit van DIN-programma's G-functies voor C-ascontouren Overlappende contouren Contour aan de voor-/achterkant Mantelvlakcontour HEIDENHAIN CNC PILOT 640 G308-Geo Begin uitsp./eil. þ G309-Geo Einde uitsp./eil.
9.
9.
9.
9.
9.
9.
9.4 Compatibiliteit van DIN-programma's Variabelenprogrammering, programmasprong #-variabele Analyse bij programma-omzetting þ V-variabele Analyse bij programma-uitvoering þ IF..THEN.. Programmasprong þ WHILE.. Programmaherhaling þ SWITCH..
9.
9.
Overzicht van de cycli
10.1 Cycli van onbewerkt werkstuk, enkelvoudige snedecycli 10.
10.2 Verspaningscycli 10.
10.3 Steek- en steekdraaicycli 10.
10.4 Schroefdraadcycli 10.
10.5 Boorcycli 10.
10.6 Freescycli 10.
10.
C D Aangedreven gereedschap ... 520 Aangedreven gereedschappen ... 90 Aanraken ... 105 Aanzethoek ... 275 Absolute coördinaten ... 46 Additieve correctie cyclusprogrammering ... 142 Additieve correcties ... 118 Afkanting ... 155 Afronding ... 157 Afsteekgereedschap ... 502 Afsteken ... 269 API-draad ... 283 API-draad nasnijden ... 291 Asaanduidingen ... 45 Aswaarden instellen ... 94, 95, 96, 97 Conische draad ... 281 Conische draad nasnijden ... 289 Contextgevoelige helpfunctie ...
Index G I I gereedschappen in verschillende kwadranten ... 87 gereedschapsbeheer ... 502 gereedschapscorrecties invoeren ... 108 gereedschapslijst ... 504, 505 Gereedschappen in verschillende kwadranten ... 87 Gereedschappen opmeten ... 104 Gereedschapscontrolegrafiek ... 507 Gereedschapscorrecties ... 108, 117 Gereedschapseditor ... 504 Gereedschapshouder Multifix ... 86 Gereedschapshouder revolver ... 86 Gereedschapslijst ... 504 Gereedschapslijst vergelijken ...
I N ICP Startpunt contour aan voorkant ... 415 ICP Startpunt contour XY-vlak ... 450 ICP Startpunt contour YZ-vlak ... 467 ICP Startpunt mantelvlakcontour ... 421 ICP Startpunt te draaien contour ... 404 ICP Verticale lijnen mantelvlak ... 423 ICP Verticale lijnen te draaien contour ... 405 ICP Verticale lijnen voorkant ... 416 ICP Verticale lijnen XY-vlak ... 450, 451 ICP Verticale lijnen YZ-vlak ... 467 ICP vormelementen overlappend aanbrengen ... 395 ICP Vormelementen te draaien contour ...
Index R S T Regelnummer cyclusprogrammering ... 111 Revolvertabel invullen ... 89 Revolvertabel invullen met de gereedschapslijst ... 88 Rond boorpatroon axiaal ... 357 Rond boorpatroon radiaal ... 365 Rond freespatroon axiaal ... 359 Rond freespatroon radiaal ... 367 Rotatierichting (gereedschapsparameters) ... 519 Snede-opdeling ... 275 Snijbegrenzingen SX, SZ ... 142 Snijkantradiuscompensatie (SRC) ... 50 Softkeys ... 55 Sorteerfuncties ... 129 Speciale correctie (steekgereedschap) ...
Z Verspanen, insteken afwerken overlangs - uitgebreid ... 189 Verspanen, insteken en afwerken overlangs ... 185 Verspanen, insteken overdwars ... 179 Verspanen, insteken overdwars uitgebreid ... 183 Verspanen, insteken overlangs ... 177 Verspanen, insteken overlangs uitgebreid ... 181 Verspaningscycli ... 160 Verspaningscycli, voorbeeld ... 210 Voeding ... 84 Voedingsreductie boren cyclusprogrammering boorcyclus ... 303, 305 langgatboren ... 307, 310 Voorbeeld boorcycli ... 317 Voorbeeld freescyclus ...
Index
1079662-72 · Ver02 · SW03 · Printed in Germany · H · 3/2015