Gebruikershandboek MANUALplus 4110 NC-software 526 488-xx Nederlands (nl) 12/2006
MANUALplus 4110, software en functies In dit handboek wordt beschreven over welke functies u bij gebruik van de MANUALplus 4110 met NC-softwarenummer 507 807-xx kunt beschikken. De machinefabrikant stemt met behulp van machineparameters de beschikbare functies van de besturing op de desbetreffende machine af. Daarom worden er in dit handboek ook functies beschreven waarmee mogelijk niet elke MANUALplus is uitgevoerd.
Inhoud 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Inleiding en basisprincipes Bedieningsinstructies Werkstand Machine Cyclusprogrammering ICP-programmering DIN-programmering Werkstand Gereedschapsbeheer Werkstand Organisatie Voorbeelden Tabellen en overzichten HEIDENHAIN MANUALplus 4110 3
1 Inleiding en basisprincipes 19 1.1 De MANUALplus ..... 20 De C-as ..... 20 1.2 Speciale kenmerken ..... 21 1.3 Opbouw van de MANUALplus ..... 22 Opbouw van de draaibank ..... 22 Machinebedieningspaneel ..... 24 1.4 Asaanduidingen en coördinatenstelsel ..... 25 Asaanduidingen ..... 25 Coördinatensysteem ..... 25 Absolute coördinaten ..... 26 Incrementele coördinaten ..... 26 Poolcoördinaten ..... 26 1.5 Machinereferentiepunten ..... 27 Machinenulpunt ..... 27 Werkstuknulpunt ..... 27 Referentiepunt .....
2 Bedieningsinstructies 31 2.1 Het MANUALplus-beeldscherm ..... 32 2.2 Bediening, gegevensinvoer ..... 33 Werkstanden ..... 33 Menukeuze ..... 33 Softkeys ..... 33 Gegevensinvoer ..... 34 Lijstverwerking ..... 34 Alfanumeriek toetsenbord ..... 35 2.3 Foutmeldingen ..... 36 Directe foutmeldingen ..... 36 Foutweergave ..... 36 Foutmeldingen wissen ..... 37 Systeemfouten, interne fouten ..... 37 PLC-fouten, PLC-statusweergave ..... 37 Waarschuwingen tijdens de simulatie ..... 38 2.4 Begripsverklaring .....
3 Werkstand Machine 41 3.1 De werkstand Machine ..... 42 3.2 In- en uitschakelen ..... 43 Inschakelen ..... 43 Referentieprocedure ..... 43 Bewaking van de EnDat-sensoren ..... 44 Uitschakelen ..... 45 3.3 Machinegegevens ..... 46 Weergave en invoer van de machinegegevens ..... 46 Gereedschapsoproep ..... 47 Gereedschappen in verschillende kwadranten ..... 48 Aanzet ..... 48 Spil ..... 49 3.4 Machine instellen ..... 50 Werkstuknulpunt definiëren ..... 50 Veiligheidszone inschakelen .....
3.9 Grafische simulatie ..... 68 Aanzichten ..... 70 Weergave-elementen ..... 71 Waarschuwingen ..... 72 Vergroten/verkleinen ..... 73 3.10 Tijdberekening ..... 74 3.11 Programmabeheer ..... 75 Gegevens over een programma: ..... 75 Functies van het programmabeheer ..... 76 3.12 DIN-conversie ..... 77 3.13 Inch-bedrijf ..... 78 4 Cyclusprogrammering 79 4.1 Met cycli werken ..... 80 Cyclusstartpunt ..... 80 Cyclusovergangen ..... 80 DIN-macro’s ..... 81 Grafische test (simulatie) ..... 81 Cyclustoetsen .....
4.4 Verspaningscycli ..... 98 Verspanen overlangs/overdwars ..... 101 Verspanen overlangs/overdwars – uitgebreid ..... 103 Verspanen nabewerken overlangs/overdwars ..... 105 Verspanen nabewerken overlangs/overdwars – uitgebreid ..... 107 Verspanen met insteken overlangs/overdwars ..... 109 Insteken overlangs/overdwars – uitgebreid ..... 111 Insteken nabewerken overlangs/overdwars ..... 113 Insteken nabewerken overlangs/overdwars – uitgebreid ..... 115 Parallel aan contour (ICP-contour) overlangs/overdwars .
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli ..... 162 Schroefdraadcyclus (overlangs) ..... 165 Schroefdraadcyclus (overlangs) – uitgebreid ..... 166 Conische draad ..... 168 API-draad ..... 170 Schroefdraad nasnijden (overlangs) ..... 172 Schroefdraad nasnijden uitgebreid (overlangs) ..... 174 Conische draad nasnijden ..... 176 API-schroefdraad nasnijden ..... 178 Draaduitloop DIN 76 ..... 180 Draaduitloop DIN 509 E ..... 182 Draaduitloop DIN 509 F ..... 184 Voorbeelden: Schroef- en draaduitloopcycli ..... 186 4.
5 ICP-programmering 241 5.1 ICP-contouren ..... 242 5.2 ICP-contouren bewerken ..... 243 ICP-contour maken of uitbreiden ..... 244 Absolute of incrementele dimensionering ..... 244 Overgangen bij contourelementen ..... 245 Contourweergave ..... 246 ICP-contourweergave wijzigen ..... 247 Selectie oplossing ..... 248 Contourrichting ..... 249 5.3 DXF-contouren importeren ..... 250 Basisprincipes ..... 250 DXF-import ..... 251 Configuratie van de DXF-import ..... 252 5.4 ICP-programmering van wijzigingen .....
6 DIN-programmering 277 6.1 DIN-programmering ..... 278 Structuur van programma’s en regels ..... 279 6.2 DIN-programma's bewerken ..... 281 Regelfuncties ..... 281 Woordfuncties ..... 283 Adresparameters ..... 283 Commentaren ..... 284 Blokfuncties ..... 285 Menustructuur ..... 286 G-functie programmeren ..... 287 6.3 Beschrijving van onbewerkt werkstuk ..... 288 Klauwplaat cilinder/pijp G20 ..... 288 Contour onbewerkt werkstuk G21 ..... 289 6.4 Gereedschapsverplaatsingen zonder bewerking .....
6.9 Nulpuntverschuivingen ..... 305 Nulpuntverschuiving G51 ..... 305 Nulpuntverschuiving additief G56 ..... 306 Nulpuntverschuiving absoluut G59 ..... 307 6.10 Overmaten ..... 308 Overmaat asparallel G57 ..... 308 Overmaat parallel (equidistant) aan contour G58 ..... 309 6.11 Contourgerelateerde draaicycli ..... 310 Contourbeschrijving ..... 310 Cycluseinde G80 ..... 310 Vlakcyclus langs G817/G818 ..... 311 Vlakcyclus langs met insteken G819 ..... 313 Vlakcyclus dwars G827/G828 .....
6.16 Draaduitloopcycli ..... 345 Draaduitloopcontour G25 ..... 345 Draaduitloopcyclus G85 ..... 346 Draaduitloop DIN 509 E met cilinderbewerking G851 ..... 348 Draaduitloop DIN 509 F met cilinderbewerking G852 ..... 349 Draaduitloop DIN 76 met cilinderbewerking G853 ..... 350 Draaduitloop vorm U G856 ..... 351 Draaduitloop vorm H G857 ..... 352 Draaduitloop vorm K G858 ..... 353 6.17 Afsteekcyclus ..... 354 Afsteekcyclus G859 ..... 354 6.18 Boorcycli ..... 355 Boorcyclus G71 ..... 355 Diepboorcyclus G74 ...
6.22 Bewerking van patronen ..... 384 Patroon lineair, eindvlak G743 ..... 384 Patroon rond, eindvlak G745 ..... 386 Patroon lineair, mantelvlak G744 ..... 388 Patroon rond, mantelvlak G746 ..... 390 6.23 Overige G-functies ..... 392 Stilstandtijd G4 ..... 392 Nauwkeurige stop G9 ..... 392 Veiligheidszone uitschakelen G60 ..... 392 Wachten op tijdstip G204 ..... 392 6.24 T, S, F instellen ..... 393 Gereedschapsnummer, toerental/snijsnelheid en aanzet ..... 393 6.25 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer .....
7 Werkstand Gereedschapsbeheer 411 7.1 De werkstand Gereedschapsbeheer ..... 412 Gereedschapstypes ..... 412 Gereedschapsstandtijdbewaking ..... 413 7.2 Organisatie van gereedschap ..... 414 7.3 Gereedschapsteksten ..... 416 7.4 Gereedschapsgegevens ..... 418 Gereedschapsoriëntatie ..... 418 Referentiepunt ..... 418 Gereedschapsgegevens bewerken ..... 418 Draaigereedschap ..... 419 Steek- en steekdraaigereedschap ..... 421 Draadsnijgereedschap ..... 422 Boren ..... 423 Draadtappen .....
8 Werkstand Besturen 429 8.1 Werkstand Besturen ..... 430 8.2 Parameters ..... 431 Actuele parameters ..... 432 Configuratieparameters ..... 435 8.3 Transfer ..... 441 Gegevensbeveiliging ..... 441 Gegevensuitwisseling met DataPilot 4110 ..... 441 Printer ..... 441 Interfaces ..... 442 Instructies voor de data-overdracht ..... 442 Programma’s (bestanden) verzenden ..... 446 8.4 Service en Diagnose ..... 453 Bedieningsautorisatie ..... 453 Systeemservice ..... 455 Diagnose ..... 455 9 Voorbeelden 461 9.
1 Inleiding en basisprincipes
1.1 De MANUALplus 1.1 De MANUALplus De MANUALplus combineert moderne besturings- en aandrijftechniek met de bedieningsmogelijkheden van een handbediende gereedschapsmachine. Bij eenvoudige bewerkingen, bijvoorbeeld langs- en kopdraaien, kunt u de MANUALplus als een conventionele, handbediende draaibank bedienen. De verplaatsingen kunnen met behulp van handwielen of kruisschakelaars worden gestuurd.
1.2 Speciale kenmerken 1.2 Speciale kenmerken De functies van de MANUALplus zijn in werkstanden onderverdeeld: Werkstand Machine Hierin bevinden zich de functies voor het instellen van de machine, de bewerking van werkstukken en het maken van cyclus- en DINprogramma’s. U kunt de Cyclusprogrammering zowel bij handbediening als in automatisch bedrijf gebruiken. U heeft cycli voor verspanings-, steek-, schroefdraad- en boorbewerkingen tot uw beschikking.
1.3 Opbouw van de MANUALplus 1.3 Opbouw van de MANUALplus De communicatie tussen de machine-operator en de besturing vindt plaats via: Beeldscherm Softkeys Toetsenbord voor gegevensinvoer Machinebedieningspaneel De weergave en controle van de ingevoerde gegevens vindt plaats op het beeldscherm. Met de softkeys die onder het beeldscherm zijn aangebracht, kunt u functies selecteren, positiewaarden overnemen, invoergegevens bevestigen etc. etc.
Menu Oproepen van het “hoofdmenu” Proces Selecteren van een nieuwe werkstand Backspace Hiermee wordt het teken links van de cursor gewist Ringtoets Helpschermen voor bewerking aan binnen-/buitenzijde omschakelen Clear Hiermee worden foutmeldingen gewist Cijfers (0...
1.3 Opbouw van de MANUALplus Machinebedieningspaneel De machinefabrikant stemt het machinebedieningspaneel af op de draaibank. De uitvoering van het bedieningspaneel op uw machine kan dus afwijken van het hier getoonde bedieningspaneel. Voor nadere informatie verwijzen wij u naar de machinedocumentatie.
1.4 Asaanduidingen en coördinatenstelsel 1.4 Asaanduidingen en coördinatenstelsel Asaanduidingen De dwarsslede wordt aangeduid als X-as en de bedslede als Z-as (afbeelding rechtsboven). Alle getoonde en ingevoerde X-waarden worden als diameter beschouwd.
1.4 Asaanduidingen en coördinatenstelsel Absolute coördinaten Wanneer de coördinaten van een positie betrekking hebben op het werkstuknulpunt, worden ze absolute coördinaten genoemd. Elke positie van een werkstuk kan door absolute coördinaten eenduidig worden vastgelegd (afbeelding rechtsboven). Incrementele coördinaten Incrementele coördinaten hebben betrekking op de laatst geprogrammeerde positie. Met incrementele coördinaten wordt de maat tussen de laatste en de daaropvolgende positie aangegeven.
1.5 Machinereferentiepunten 1.5 Machinereferentiepunten Machinenulpunt Het snijpunt van de X-as met de Z-as wordt “machinenulpunt” genoemd. Bij een draaibank is dit meestal het snijpunt van de spilas met het spilvlak. De letteraanduiding is “M” (afbeelding rechtsboven). Werkstuknulpunt Voor de bewerking van een werkstuk is het eenvoudiger het referentiepunt in overeenstemming met de dimensionering op de tekening op het werkstuk te positioneren. Dit punt wordt “werkstuknulpunt” genoemd.
1.6 Gereedschapsmaten 1.6 Gereedschapsmaten Voor de aspositionering, de berekening van de snijkantradiuscompensatie en de berekening van de snede-opdeling bij cycli etc. heeft de MANUALplus gereedschapsgegevens nodig. Gereedschapslengte Alle geprogrammeerde en aangegeven positiewaarden hebben betrekking op de afstand tussen gereedschapspunt en werkstuknulpunt. Het systeem zelf kent echter uitsluitend de absolute positie van de gereedschapshouder (slede).
1.6 Gereedschapsmaten Freesradiuscompensatie (FRC) Bij de freesbewerking is de buitendiameter van de frees bepalend voor het maken van de contour. Zonder FRC is het middelpunt van de frees het referentiepunt. De FRC berekent een nieuwe verplaatsing, de equidistante, om deze fout te compenseren.
2 Bedieningsinstructies
2.1 Het MANUALplus-beeldscherm 2.1 Het MANUALplusbeeldscherm De MANUALplus toont de informatie in vensters. Sommige vensters verschijnen alleen als dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld tijdens het invoeren van gegevens. Daarnaast bevat het beeldscherm de werkstandregel en het softkey-display. De velden van het softkey-display corresponderen met het onder het beeldscherm aangebrachte softkeys. Gebruikte vensters Machine-uitlezing Digitale uitlezing, weergave van de machinegegevens, de machinestatus, etc.
2.2 Bediening, gegevensinvoer 2.2 Bediening, gegevensinvoer Werkstanden De actieve werkstand is gemarkeerd. De MANUALplus onderscheidt de volgende werkstanden: Machine – met de sub-werkstanden: Handbediening (weergave: “Machine” Teach-in Programma-afloop Gereedschapsbeheer Organisatie Met de Process-toets kiest u een andere werkstand. Wanneer u de toets één keer heeft bediend, wordt de “Werkstandregel” geactiveerd.
2.2 Bediening, gegevensinvoer Gegevensinvoer In het invoervenster staan meerdere invoervelden. Met de “pijl omhoog/pijl omlaag” kunt u met de cursor naar het gewenste invoerveld gaan. In de voetregel van het venster is de betekenis van het geselecteerde veld aangegeven. Plaats de cursor op het gewenste invoerveld, om gegevens in te voeren. Bestaande gegevens worden overschreven.
2.2 Bediening, gegevensinvoer Alfanumeriek toetsenbord Programmabeschrijvingen, gereedschapsbeschrijvingen, commentaar etc. kunnen via een op het beeldscherm weergegeven alfanumerieke toetsenbord worden ingevoerd. Kies met de cursortoetsen de gewenste tekens en bevestig deze met “Enter”. Met behulp van het veld “Shift” kunt u hoofdletters en kleine letters instellen. Wanneer u bestaande teksten wilt corrigeren of aanvullen, plaatst u de cursor op de gewenste positie.
2.3 Foutmeldingen 2.3 Foutmeldingen De vorm en het verloop in geval van foutmeldingen zijn op de bedieningssituatie afgestemd. Directe foutmeldingen De MANUALplus maakt gebruik van directe foutmeldingen resp. waarschuwingen, wanneer directe foutcorrectie mogelijk is (voorbeeld: de ingevoerde waarde van de cyclusparameter ligt buiten het geldige bereik). U bevestigt deze melding met “Enter” en verhelpt de fout (afbeelding rechtsboven).
2.3 Foutmeldingen Foutmeldingen wissen Met de “Backspace-toets” wist u de foutmelding waarop de cursor staat en met de “Clear-toets” alle foutmeldingen. Het foutsymbool blijft in de kopregel staan totdat alle fouten zijn gewist. Met Terug verlaat u het foutvenster zonder meldingen te wissen. Informatie in de foutmelding: In de foutbeschrijving wordt de opgetreden fout verklaard. Het foutnummer, de niveau-informatie (D-niveau, K-niveau) en het “BA-nr.
2.3 Foutmeldingen Waarschuwingen tijdens de simulatie Problemen die tijdens de simulatie van een cyclus of een cyclus- of DIN-programma worden ontdekt, worden door de MANUALplus in de meest linkse softkey weergeven (afbeelding rechtsonder). Deze meldingen kunnen met de softkey worden opgeroepen.
2.4 Begripsverklaring 2.4 Begripsverklaring Cursor: In lijsten of bij de gegevensinvoer is een element in de lijst, een invoerveld of een teken gemarkeerd. Deze “markering” wordt cursor genoemd. Invoeracties of handelingen zoals kopiëren, wissen, het invoegen van een nieuw element, etc. zijn gerelateerd aan de cursorpositie. Cursortoetsen: Met de “pijltoetsen” en de toetsen “PgUp/ PgDn” verplaatst u de cursor.
3 Werkstand Machine 41 3 Werkstand Machine
3.1 De werkstand Machine 3.1 De werkstand Machine De werkstand Machine omvat de functies voor het instellen van de machine, de bewerking van werkstukken en het maken van cyclus- en DIN-programma’s.
3.2 In- en uitschakelen 3.2 In- en uitschakelen Inschakelen De MANUALplus toont in de kopregel de afzonderlijke stappen van de systeemstart. Nadat alle tests en de initialisatie zijn uitgevoerd, schakelt het systeem naar de werkstand Machine. In het gereedschapsdisplay verschijnt het laatst gebruikte gereedschap. Of een referentieprocedure nodig is, hangt af van het type meetapparatuur. Fouten tijdens het opstarten van het systeem worden door het foutsymbool aangegeven.
3.2 In- en uitschakelen Standaardsensor: de assen verplaatsen zich naar bekende machinevaste punten. Tijdens het benaderen van het referentiepunt wordt een signaal aan de besturing gegeven. Omdat het systeem de afstand tot het machinenulpunt kent, is daarmee ook de aspositie bekend. Wanneer de referentiepunten van de X- en Z-assen afzonderlijk worden benaderd, vindt de verplaatsing uitsluitend in X- of Z-richting plaats .
3.2 In- en uitschakelen Uitschakelen De correcte uitschakeling wordt in de fouten-logfile vermeld. Uitschakelen Sluit het hoofdscherm van de werkstand "Machine" af. Druk op de softkey uitschakelen. De MANUALplus vraagt voor de zekerheid of het bedrijf moet worden beëindigd. Met "Enter" wordt het bedrijf beëindigd. Wacht totdat de MANUALplus u vraagt de machine uit te schakelen.
3.3 Machinegegevens 3.3 Machinegegevens Weergave en invoer van de machinegegevens Tijdens handbediening voert u de machinegegevens het gereedschap, het spiltoerental en de aanzet bij "T, S, F instellen" in. In cyclus- en DIN-programma’s zijn de machinegegevens onderdeel van de cyclusparameters resp. het NC-programma. In "T, S, F instellen" legt u bovendien het "maximumtoerental“ en de "stilzethoek" vast.
3.
3.3 Machinegegevens Bij aangedreven gereedschap hebben het spiltoerental en de toerentalbegrenzing betrekking op het gereedschap. In de machinedocumentatie kunt u lezen of het aangedreven gereedschap met aanzet per omwenteling mag worden gebruikt. Gereedschap met meerdere snijkanten Bij speciale gereedschappen met meerdere snijkanten gelden verschillende gereedschapsparameters (instelmaten, snijkantradius, etc.). Maak voor deze gereedschappen meerdere gereedschapsrecords aan.
3.3 Machinegegevens Spil "S" is de codeletter voor spilgegevens. Afhankelijk van de stand van de softkey CONSTANT TOERENTAL wordt er ingevoerd in: omwentelingen per minuut (constant toerental) meter per minuut (constante snijsnelheid) Het toerental wordt door het maximale spiltoerental begrensd. U definieert de toerentalbegrenzing in “S, F, T instellen”, in machineparameter 805/855 of in de DIN-programmering met commando G26.
3.4 Machine instellen 3.4 Machine instellen U moet de machine "voorbereiden", ongeacht of u het werkstuk handmatig of automatisch bewerkt.
3.4 Machine instellen Veiligheidszone inschakelen De MANUALplus controleert bij elke verplaatsing of de "veiligheidszone" (in Z-richting) wordt overschreden. Als dit het geval is, wordt de beweging gestopt en een fout gemeld.
3.4 Machine instellen Gereedschapswisselpositie instellen Bij de cyclus “Gereedschapswisselpositie benaderen” of bij de DINfunctie "G14" verplaatst de slede zich naar de “gereedschapswisselpositie”. Deze positie moet zover van het werkstuk verwijderd zijn, dat u het gebruikte gereedschap zonder meer kunt verwisselen.
3.
3.5 Gereedschappen instellen 3.5 Gereedschappen instellen De MANUALplus ondersteunt het opmeten van de gereedschappen door aanraken met een meettaster of met optische meetapparatuur. Stel de meetprocedure in machineparameter 6 in. Bij gedimensioneerd gereedschap voert u de instelmaten in de werkstand “Gereedschapsbeheer” in.
3.5 Gereedschappen instellen Er zijn verschillende manieren om de gereedschapsmaten te bepalen. Via de beschreven procedure worden de lengtematen ten opzichte van een opgemeten gereedschap bepaald. De helpschermen tonen de details van het meten van het gereedschap gerelateerd aan het gereedschapstype en de gereedschapsoriëntatie.
3.5 Gereedschappen instellen Gereedschapsmaten met de meettaster bepalen Voer het op te meten gereedschap in de gereedschapstabel in (zie “Gereedschapsgegevens” op bladzijde 418) Zet het gereedschap in en voer het T-nummer in bij "S, F, T instellen" Gereedschap meten activeren Gereedschap voor de eerste meetrichting voorpositioneren Druk op de softkey die met de meetrichting overeenkomt (bijv. de Z-richting) Druk op cyclusstart. Het gereedschap verplaatst zich dan in de meetrichting.
3.5 Gereedschappen instellen Gereedschapsmaten met optische meetapparatuur bepalen Voer het op te meten gereedschap in de gereedschapstabel in (zie “Gereedschapsgegevens” op bladzijde 418) Zet het gereedschap in en voer het T-nummer in bij "S, F, T instellen" Gereedschap meten activeren Gereedschap met jogtoetsen resp. handwiel in het dradenkruis van de optische meetapparatuur positioneren .
3.5 Gereedschappen instellen Gereedschapscorrecties De gereedschapscorrecties in X en Z alsook de "speciale correctie" bij steekbeitels compenseren de slijtage van de gereedschapssnijkant. Een correctiewaarde mag niet meer dan 99 mm bedragen. Gereedschapscorrectie invoeren Kies "S, F, T instellen" (alleen mogelijk bij handbediening) Gereedschapscorrectie activeren X-Corr. gereedschap kiezen Correctiewaarde met handwiel bepalen. De uitlezing vindt plaats bij de restwegweergave.
3.5 Gereedschappen instellen Bewaking van gereedschapsstandtijd Indien gewenst, bewaakt de MANUALplus de standtijd van het gereedschap of het aantal werkstukken dat met het gereedschap is vervaardigd. De bewaking van de gereedschapsstandtijd telt de tijden op dat een gereedschap “met aanzetsnelheid” wordt gebruikt. De bewaking van het aantal stuks telt het aantal geproduceerde werkstukken. Deze waarden worden vergeleken met de gereedschapsgegevens.
3.6 Werkstand “Handbediening” 3.6 Werkstand “Handbediening” Bij de handmatige werkstukbewerking verplaatst u de assen met de handwielen of jog-toetsen. In deze werkstand kunt u ook gebruik maken van cycli, bijvoorbeeld voor ingewikkelde bewerkingen (halfautomatisch bedrijf). De verplaatsingen en cycli worden echter niet opgeslagen. Na inschakeling en de referentieprocedure bevindt de MANUALplus zich in de werkstand “Handbediening”. Deze werkstand duurt voort tot u Teach-in, of programma-uitvoering kiest.
3.6 Werkstand “Handbediening” Cycli bij handbediening 8 8 8 8 8 8 8 Spiltoerental instellen Aanzet instellen Gereedschap inzetten, T-nummer instellen en gereedschapsgegevens controleren (“T0” is niet toegestaan) Startpunt van de cyclus benaderen Cyclus kiezen en cyclusparameter invoeren.
3.7 Werkstand “Teach-in” 3.7 Werkstand “Teach-in” Tijdens het Teach-in bedrijf (cyclusbedrijf) wordt de werkstukbewerking stapsgewijs met behulp van cycli uitgevoerd. De MANUALplus “leert” deze werkstukbewerking en slaat de vereiste bewerkingsstappen op in een cyclusprogramma dat telkens opnieuw kan worden gebruikt. “Teach-in” wordt met een softkey ingeschakeld en in de kopregel aangegeven. Elk cyclusprogramma heeft een nummer en bovendien een korte beschrijving.
3.8 Werkstand "Programma-uitvoering" 3.8 Werkstand "Programmauitvoering" In "Programma-uitvoering" gebruikt u cyclus- of DINprogramma’s voor de productie van werkstukken. In dit gedeelte kunnen programma’s niet worden gewijzigd. U beschikt echter met de “grafische simulatie” over een controlemogelijkheid vóór de programma-uitvoering. Bovendien ondersteunt de MANUALplus het “testen” van een werkstukbewerking met “Programma-uitvoering regel voor regel”.
3.8 Werkstand "Programma-uitvoering" Vóór de programma-uitvoering Controle van cycli en cyclusparameters De MANUALplus vermeldt het cyclus- of DINprogramma. Bij cyclusprogramma’s worden de parameters aangegeven van de cyclus waarop de cursor staat. Grafische controle U kunt de programma-uitvoering met de “grafische simulatie” controleren (zie “Grafische simulatie” op bladzijde 68).
3.8 Werkstand "Programma-uitvoering" Correcties tijdens de uitvoering van het programma U kunt de correcties tijdens de programma-uitvoering invoeren. De ingevoerde waarden worden bij de bestaande correctiewaarden opgeteld en gelden onmiddellijk. Gereedschapscorrectie invoeren “Gereedschapscorrectie” activeren Gereedschapsnummer invoeren Opslaan kiezen. De geldende correctiewaarden worden (in het invoervenster) getoond.
3.8 Werkstand "Programma-uitvoering" Correcties instellen met het handwiel De functie “Correcties met handwiel” is alleen beschikbaar als Bit 13 van de uitbreidingscode (MP 18 – besturingsconfiguratie) is ingesteld. Gereedschapscorrectie met het handwiel invoeren Programma-uitvoering met cyclusstop onderbreken Gereedschapscorrectie kiezen X-Corr. Gereedschap (of Z-corr. gereedschap) kiezen Correctiewaarde met handwiel bepalen. De uitlezing vindt plaats bij de restwegweergave.
3.8 Werkstand "Programma-uitvoering" Programma-uitvoering in de werkstand "Dry Run" De werkstand "Dry Run" wordt gebruikt voor een snelle programmabewerking tot een nieuw beginpunt. De voorwaarden voor “Dry Run” zijn: De MANUALplus moet door de machinefabrikant voor “Dry Run” voorbereid zijn (In de regel wordt de functie met een sleutelschakelaar of toets geactiveerd.) De werkstand “Programma-uitvoering” moet geactiveerd zijn.
3.9 Grafische simulatie 3.9 Grafische simulatie Met de grafische simulatie controleert u vóór de verspaning de verspaningsbewerking, de snedeopdeling en gerealiseerde contour. In de werkstanden “Handbediening” en “Teach-in” controleert u het verloop van een afzonderlijke cyclus. In de werkstand “Programma-uitvoering” controleert u een compleet cyclus- of DIN-programma. Een geprogrammeerd onbewerkt werkstuk wordt in de simulatie getoond.
3.9 Grafische simulatie De bewegingssimulatie toont het onbewerkte werkstuk als “gevuld vlak” en “verspaant” het tijdens de simulatie (veeggrafiek). De gereedschappen verplaatsen zich met de geprogrammeerde aanzetsnelheid (“real-time”). Wanneer u tijdens een lopende simulatie op de bewegingssimulatie overschakelt, wordt deze vorm van simulatie pas uitgevoerd als u opnieuw opstart. U kunt de bewegingssimulatie op elk gewenst moment, ook binnen een NC-regel, stoppen.
3.9 Grafische simulatie Aanzichten Bewerkingen met een positioneerbare spil of C-as controleert u met het “eindvlak- of mantelaanzicht” (onder “Extra functies”). Het “rotatie-, eindvlak- of mantelaanzicht” wordt alternatief weergegeven. Rotatie-aanzicht Weergave in het X-Z-vlak. Eindvlakaanzicht Weergave in het XK–YK-vlak. Het assenkruis is met behulp van cartesiaanse coördinaten gedimensioneerd. Het nulpunt bevindt zich op de hartlijn, hoek C=0° op de positieve XK-lijn (zie afbeelding rechtsboven).
Tijdens de simulatie geeft de MANUALplus de volgende elementen en gereedschapsbewegingen in het grafisch venster weer: Assenkruis Het nulpunt van het assenkruis komt overeen met het werkstuknulpunt. Contouren Bij aanvang van de cyclussimulatie wordt de geprogrammeerde contour van deze cyclus in de kleur "cyaan" getekend. In de werkstand “Teach-in” kunt u de voorgaande contouren van het cyclusprogramma laten weergeven (functie "contouren weergeven”).
3.9 Grafische simulatie Weergaven onder het grafisch venster: Veld "N" Regelnummer van de gesimuleerde regel. Velden "X" en "Z" Doelcoördinaten van de gesimuleerde ijlgang- of aanzetbaan Veld "C" Spilhoek bij gepositioneerde spil (M19) of C-as Veld "T" Gesimuleerd gereedschap (geprogrammeerd Tnummer) Invoervenster Bij cyclusprogramma’s worden de cyclusbenaming en de parameters weergegeven. Softkey’s "Tijdberekening" oproepen (zie “Tijdberekening” op bladzijde 74).
3.9 Grafische simulatie Vergroten/verkleinen Bij cyclusprogramma’s kiest de simulatie het weergavebereik zodanig dat alle verplaatsingen worden weergegeven. Bij DIN-programma’s en DINmacro’s wordt het weergavebereik ontleend aan de "Actuele parameters - Grafische parameters Standaardvenstergrootte/standaard-onbewerkt werkstuk". Deze procedure geldt ook voor eindvlaken mantelaanzicht.
3.10 Tijdberekening 3.10 Tijdberekening Tijdens de simulatie worden de hoofd- en neventijden berekend. De MANUALplus toont de bewerkingstijden bij “Extra functies - Bew.-tijden (bewerkingstijden)”. De tabel “Tijdberekening” toont de hoofd-, neven- en totaaltijden (groen: hoofdtijden; geel: neventijden ) . Bij cyclusprogramma's wordt elke cyclus in een regel weergegeven. Bij DIN-programma's betekent elke regel in deze tabel dat er nieuw gereedschap wordt ingezet (de T-oproep is maatgevend).
3.11 Programmabeheer 3.11 Programmabeheer De MANUALplus onderscheidt de programmagroepen: Cyclusprogramma’s ICP-contouren DIN-programma’s DIN-macro’s Gegevens over een programma: Programmanummer (1 t/m 8 cijfers) dient voor unieke aanduiding binnen een programmagroep. Voorafgaande nullen maken deel uit van het programmanummer. Programmabeschrijving U kunt een programma met maximaal 35 alfanumerieke tekens “beschrijven”. De programmabeschrijving wordt in de programmalijst weergegeven.
3.11 Programmabeheer Functies van het programmabeheer U kiest eerst het gewenste programma en roept vervolgens de functie op. Het gekozen programma wordt in het veld “Programmanummer” aangegeven. Sorteren van de programmalijst De programma's van een programmagroep worden in "alfabetische volgorde“ of op datum" gesorteerd. Programma selecteren U kiest het gewenste programma vanuit de programmalijst of voert het “programmanummer” in.
3.12 DIN-conversie 3.12 DIN-conversie De omzetting van een cyclusprogramma in een DIN-programma met dezelfde functionaliteit wordt “DIN-conversie” genoemd. U kunt zo'n DIN-programma bijvoorbeeld optimaliseren, uitbreiden, etc. DIN-conversie Cyclprog --> DIN kiezen (hoofdmenu) Kies het te converteren programma. DIN Prog maken kiezen Het gemaakte DIN-programma bevat het programmanummer van het cyclusprogramma.
3.13 Inch-bedrijf 3.13 Inch-bedrijf U kunt de MANUALplus volgens het “metrische” of “Britse” maatstelsel bedienen (inch-bedrijf zie afbeelding rechts). Eenheden in inch-bedrijf: coördinaten, lengtematen en verplaatsingsgegevens: inc h Aanzet: inch/omw. resp. inch/min Snijsnelheid: ft/min (feet/min) De keuze metrisch/inches wordt ook gemaakt voor de weergave en invoer van gegevens bij gereedschapsbeheer en parameters.
4 Cyclusprogrammering HEIDENHAIN MANUALplus 4110 79
4.1 Met cycli werken 4.1 Met cycli werken Voordat u met cycli gaat werken, moet u het werkstuknulpunt instellen en controleren of het gebruikte gereedschap is beschreven. De machinegegevens (gereedschap, aanzet, spiltoerental) worden samen met de overige cyclusparameters in de werkstand "Teach-in" ingevoerd. Tijdens handbediening worden de machinegegevens vóór de cyclusoproep ingesteld.
4.1 Met cycli werken Helpschermen De functie en parameters van de cycli worden in helpschermen verklaard. Deze tonen meestal een bewerking aan de buitenzijde. Met de “ringtoets” kunt u omschakelen naar het helpscherm voor bewerking aan de binnenzijde. 8 Met de “ringtoets” kunt u omschakelen tussen helpschermen voor bewerking aan de buiten- en binnenzijde.
4.1 Met cycli werken Schakelfuncties (M-functies) Het hangt van uw machine af, of schakelfuncties automatisch of handmatig moeten worden uitgevoerd. De MANUALplus genereert de schakelfuncties die voor de uitvoering van een cyclus noodzakelijk zijn. De spilrotatierichting wordt vooraf ingesteld in de gereedschapsparameters. De cycli genereren aan de hand van de gereedschapsparameter spilschakelfuncties (M3 of M4).
4.1 Met cycli werken Cyclusmenu Het hoofdmenu toont de cyclusgroepen. Nadat u een groep heeft geselecteerd, verschijnen de menutoetsen van de cycli. Voor gecompliceerde contouren kunt u gebruikmaken van ICP-cycli en voor technologisch moeilijke bewerkingenDIN-Macro’s (zie “ICP-contouren” op bladzijde 242 en “DIN-programmering” op bladzijde 278). De nummers van de ICP-contouren resp. DIN-macro's staan in het cyclusprogramma aan het regeleinde van de cyclus .
4.1 Met cycli werken Softkey’s in de cyclusprogrammering Afhankelijk van het type cyclus kunt u “varianten” van de cyclus met behulp van softkey's instellen. In de volgende tabel worden de softkey's toegelicht die tijdens de cyclusprogrammering worden gebruikt Softkey’s in de cyclusprogrammering ICP-editor oproepen Gereedschapswisselpositie benaderen Spilpositionering (M19) activeren Aan: gereedschap keert terug naar startpositie Uit: gereedschap blijft aan cycluseinde staan.
4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk 4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk Cycli van het onbewerkte werkstuk beschrijven het onbewerkte werkstuk en de spantoestand. U hebt geen invloed op de verspaning. Deze informatie wordt tijdens de simulatie van de bewerking getoond.
4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk Onbewerkt werkstuk-staf/pijp Kies “Onbewerkt werkstuk definiëren” Kies “Onbewerkt werkstuk staf/pijp” De cyclus beschrijft het onbewerkte werkstuk en de spantoestand. Deze informatie wordt bij de simulatie verwerkt.
4.2 Cycli van onbewerkt werkstuk ICP-contour onbewerkt werkstuk Kies “Onbewerkt werkstuk definiëren” Kies “ICP-contour onbewerkt werkstuk” De cyclus integreert het met ICP beschreven onbewerkte werkstuk en beschrijft de spantoestand. Deze informatie wordt bij de simulatie verwerkt.
4.3 Enkelvoudige snedecycli 4.3 Enkelvoudige snedecycli Met enkelvoudige snedecycli positioneert u in ijlgang, voert u enkelvoudige lineaire of cirkelvormige sneden uit, maakt u afkantingen of afrondingen en voert u M-functies in.
4.3 Enkelvoudige snedecycli IJlgang positionering Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Positioneren in ijlgang” Het gereedschap verplaatst zich van het startpunt naar het eindpunt in ijlgang.
4.3 Enkelvoudige snedecycli Gereedschapswisselpositie benaderen Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Positioneren in ijlgang” T-wissel benaderen inschakelen Het gereedschap verplaatst zich in ijlgang van de actuele positie naar de gereedschapswisselpositie (zie “Gereedschapswisselpositie instellen” op bladzijde 52).
4.3 Enkelvoudige snedecycli Lineaire bewerking overlangs Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Lineaire bewerking overlangs” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt. Lineaire bewerking overlangs Het gereedschap verplaatst zich van het startpunt met aanzetsnelheid naar “eindpunt contour” en blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Enkelvoudige snedecycli Lineaire bewerking overdwars Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Lineaire bewerking overdwars” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt. Lineaire bewerking overdwars Het gereedschap verplaatst zich van het startpunt met aanzetsnelheid naar “eindpunt contour” en blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Enkelvoudige snedecycli Lineaire bewerking onder een hoek Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Lineaire bewerking onder een hoek” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt. Lineaire bewerking onder een hoek De MANUALplus berekent de eindpositie en beweegt lineair met aanzetsnelheid van het startpunt naar de “eindpositie”. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Enkelvoudige snedecycli Cirkelvormige bewerking Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Cirkelvormige bewerking” (rechtsom) Kies “Cirkelvormige bewerking” (linksom) Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt. Cirkelvormige bewerking Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel van het startpunt met aanzetsnelheid naar “eindpunt contour” en blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Enkelvoudige snedecycli Afkanting Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Afkanting” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt. Afkanting De cyclus maakt een afkanting ten opzichte van de contourhoek. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Enkelvoudige snedecycli Afronding Kies “Enkelvoudige sneden” Kies “Afronding” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt. Afronding De cyclus maakt een afronding ten opzichte van de contourhoek. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.3 Enkelvoudige snedecycli M-Functie Machinecommando’s (M-functies) worden pas uitgevoerd nadat “Cyclusstart” is gekozen. De betekenis van de M-functie is te vinden in het machinehandboek (zie “M-functies” op bladzijde 409).
4.4 Verspaningscycli 4.4 Verspaningscycli Met de verspaningscycli kunnen eenvoudige contouren in de “normale werkstand” en ingewikkelde contouren in de “uitgebreide werkstand” worden voor- en nabewerkt. Met de ICP-verspaningscycli worden met “ICP” beschreven contouren bewerkt “ICP-contouren bewerken” op bladzijde 243. Snede-opdeling: De MANUALplus berekent een aanzet, de <= “aanzetdiepte P”. Een “nadraaisnede” is overbodig.
4.4 Verspaningscycli Gereedschapspositie U moet rekening houden met de gereedschapspositie (startpunt X, Z), voordat u een cyclus van de uitgebreide verspaningscycli gaat uitvoeren. De regels zijn van toepassing op alle verspanings- en aanzetrichtingen en op voor- en nabewerking (zie voorbeelden voor cycli overlangs – afbeeldingen rechts). Het startpunt mag zich niet in het gearceerde gedeelte bevinden.
4.
4.4 Verspaningscycli Verspanen overlangs/overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Verspanen overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Verspanen overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Met de cyclus “Verspanen overlangs” wordt de rechthoek verspaand die wordt beschreven door “X, Z” en “X1, Z2”. Met de cyclus “Verspanen overdwars” wordt de rechthoek verspaand die wordt beschreven door “X, Z” en “X2, Z1”.
4.4 Verspaningscycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 berekent de snede-opdeling (aanzet) zet vanaf “X, Z” aan voor de eerste snede beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt Z2” afhankelijk van het voorteken “aanzetdiepte P”: P>0: verspaant langs de contour P<0: zet 1 mm onder een hoek van 45° vrij 5 6 7 keert terug en zet opnieuw aan herhaalt 3...5, totdat “X1” resp.
4.4 Verspaningscycli Verspanen overlangs/overdwars – uitgebreid Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Verspanen overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Verspanen overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen Met de cyclus “Verspanen overlangs” wordt het gedeelte verspaand dat wordt beschreven door “X, Z” en “X1/Z2” , rekening houdend met de overmaten.
4.4 Verspaningscycli Met de volgende optionele parameters definieert u: A: W: R: B: B1: afkanting aan het begin van de contour afkanting aan het einde van de contour afronding afkanting/afronding aan het einde van de contour afkanting/afronding aan het begin van de contour Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de snede-opdeling (aanzet) zet vanaf “X, Z” aan voor de eerste snede beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt Z2” resp.
4.4 Verspaningscycli Verspanen nabewerken overlangs/overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Verspanen overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Verspanen overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Nabewerken inschakelen De cyclus “Nabewerken overlangs” bewerkt het contourgedeelte van “X1” tot “Z2”. De cyclus “Nabewerken overdwars” bewerkt het contourgedeelte van “Z1” tot “X2”. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
4.
4.4 Verspaningscycli Verspanen nabewerken overlangs/overdwars – uitgebreid Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Verspanen overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Verspanen overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na van “X1, Z1” tot “X2, Z2”. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.
4.4 Verspaningscycli Verspanen met insteken overlangs/overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Insteken overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus bewerkt het gedeelte voor dat wordt beschreven door “X1, Z1”, “X2, Z2” en “insteekhoek A”. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de aanzet gereduceerd (max. 50%). Let op de maatvoering van vlakgereedschap (zie “Vlakdraaigereedschap” op bladzijde 419).
4.4 Verspaningscycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 berekent de snede-opdeling (aanzet) zet vanaf “X, Z” asparallel aan voor de eerste snede steekt met gereduceerde aanzet met “insteekhoek A” in beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt Z2” resp. “eindpunt X2” of naar de afkanting die is gedefinieerd met “W” afhankelijk van het voorteken “P”: P>0: verspaant langs de contour P<0: zet onder een hoek van 45° vrij keert terug en zet opnieuw aan voor de volgende snede herhaalt 3...
4.4 Verspaningscycli Insteken overlangs/overdwars – uitgebreid Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Insteken overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen De cyclus bewerkt het gedeelte voor dat wordt beschreven door “X1, Z1”, “X2, Z2” en “insteekhoek A” en houdt daarbij rekening met de overmaten. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de aanzet gereduceerd (max. 50%).
4.
4.4 Verspaningscycli Insteken nabewerken overlangs/overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Insteken overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na van “X1, Z1” tot “X2, Z2”. Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar “startpunt X, Z”. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de aanzet gereduceerd (max. 50%).
4.
4.4 Verspaningscycli Insteken nabewerken overlangs/overdwars – uitgebreid Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” Kies “Insteken overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na van “X1, Z1” tot “X2, Z2”. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan. Hoe steiler het gereedschap insteekt, des te meer wordt de aanzet gereduceerd (max. 50%).
4.
4.4 Verspaningscycli Parallel aan contour (ICP-contour) overlangs/ overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” “Parallel aan contour (ICP-contour) overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Parallel aan contour (ICP-contour) overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus voert de voorbewerking parallel aan de contour uit afhankelijk van parameter „J“: J=0: het gedeelte dat wordt beschreven door “X, Z” en de ICPcontour en houdt daarbij rekening met de overmaten.
4.4 Verspaningscycli Cyclusparameters 8 8 8 8 8 8 8 8 X, Z startpunt P aanzetdiepte – de aanzetdiepte wordt afhankelijk van "J" verwerkt. J=0: P is de maximale aanzetdiepte. De cyclus reduceert de diepte-instelling, als de geprogrammeerde aanzetdiepte op grond van de snijkantgeometrie in dwars- of langsrichting niet mogelijk is . J>0: P is de aanzetdiepte. Deze aanzetdiepte wordt in langs- en dwarsrichting toegepast.
4.4 Verspaningscycli Parallel aan (ICP-)contour nabewerken overlangs/overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” “Parallel aan (ICP-)contour overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “Parallel aan (ICP-)contour overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.
4.4 Verspaningscycli ICP-verspanen overlangs/overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” “ICP-verspanen overlangs” (afbeeldingen rechts) Kies “ICP-verspanen overdwars” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus bewerkt het gedeelte voor dat wordt beschreven door “X, Z” en de ICP-contour en houdt daarbij rekening met de overmaten. Let op: Botsingsgevaar ! Als de instelhoek en de punthoek van het gereedschap niet zijn ingesteld, steekt het gereedschap met de insteekhoek in.
4.4 Verspaningscycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 berekent de snede-opdeling (aanzet) zet vanaf “X, Z” asparallel aan voor de eerste snede steekt bij neergaande contouren met gereduceerde aanzet in verspaant in overeenstemming met de berekende snede-opdeling afhankelijk van het voorteken “P”: P>0: verspaant langs de contour P<0: zet onder een hoek van 45° over de “veiligheidsafstand” vrij 6 7 8 keert terug en zet opnieuw aan voor de volgende snede herhaalt 3...
4.4 Verspaningscycli ICP-afwerken overlangs of overdwars Kies “Verspaningscycli overlangs/overdwars” “ICP-verspanen overlangs” (afbeeldingen rechtsboven en midden) Kies “ICP-verspanen overdwars” (afbeelding “Bewerking aan buitenzijde” rechtsonder) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven. Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan.
4.
4.4 Verspaningscycli Voorbeelden van verspaningscycli Voor- en nabewerken van een buitencontour Het gemarkeerde gedeelte van “AP” (beginpunt contour) tot “EP” (eindpunt contour) wordt met “Verspanen overlangs uitgebreid” voorbewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten (afbeelding rechtsboven). Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met “Verspanen overlangs uitgebreid” nabewerkt (afbeelding rechtsonder).
4.4 Verspaningscycli Voor- en nabewerken van een buitencontour Het gemarkeerde gedeelte van “AP” (beginpunt contour) tot “EP” (eindpunt contour) wordt met “Verspanen overlangs uitgebreid” voorbewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten (afbeelding rechtsboven). Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met “Verspanen overlangs uitgebreid” nabewerkt (afbeelding rechtsonder). Met de “uitgebreide werkstand” wordt zowel de afronding als de afkanting aan het einde van de contour gemaakt.
4.4 Verspaningscycli Voorbewerken (kamerfrezen) met gebruikmaking van de cyclus met insteken Het toegepaste gereedschap kan niet onder een hoek van 15° insteken. Daarom wordt het te verspanen gedeelte in twee stappen bewerkt. 1. stap: Het gemarkeerde gedeelte van “AP” (beginpunt contour) tot “EP” (eindpunt contour) wordt met de cyclus “Insteken overlangs uitgebreid” voorbewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten.
4.4 Verspaningscycli 2. stap: Het “restmateriaal” (gemarkeerd gedeelte in de afbeelding linksboven) wordt met de cyclus “Insteken overlangs - uitgebreid” voorbewerkt. Voordat met deze stap wordt begonnen, moet het gereedschap worden gewisseld. De “uitgebreide werkstand” wordt gebruikt om de afrondingen in de bodem van de contour te maken.
4.5 Steekcycli 4.5 Steekcycli Tot de groep steekcycli behoren insteek-, steekdraai-, vrijdraai- en afsteekcycli. Eenvoudige contouren bewerkt u in de “normale werkstand” en ingewikkelde contouren in de “uitgebreide werkstand”. Met de ICPsteekcycli worden willekeurige, met “ICP” beschreven contouren bewerkt (zie “ICP-contouren” op bladzijde 242). Snede-opdeling: de MANUALplus berekent een gelijkmatige aanzet, die <= "aanzetdiepte P".
4.
4.5 Steekcycli Insteken radiaal/axiaal Kies “Steekcycli” Kies “Insteken radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus maakt het in “Q” vastgelegde aantal insteken. De parameters “X/Z X2/Z2” bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 berekent de insteekposities en de steekopdeling zet vanaf het startpunt resp. vanaf de insteek asparallel aan voor de volgende insteek beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt X2” resp. “eindpunt Z2” blijft gedurende tijd “E” op deze positie keert terug en zet opnieuw aan herhaalt 3...5, totdat de insteek is gemaakt herhaalt 2...
4.5 Steekcycli Insteken radiaal/axiaal – uitgebreid Kies “Steekcycli” Kies “Insteken radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen De cyclus maakt het in “Q” vastgelegde aantal insteken. De parameters “X1/Z1 X2/Z2” bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
4.5 Steekcycli Met de volgende optionele parameters definieert u: A: W: R: B1: B2: afkanting aan het begin van de contour afkanting aan het einde van de contour afronding (in beide hoeken van de bodem van de contour) afkanting/afronding aan het begin van de contour afkanting/afronding aan het einde van de contour Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 8 berekent de insteekposities en de snede-opdeling zet vanaf het startpunt resp.
4.5 Steekcycli Insteken radiaal/axiaal nabewerken Kies “Steekcycli” Kies “Insteken radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het in “Q” vastgelegde aantal insteken na. De parameters “X/Z X2/Z2” bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de insteekposities zet vanaf het startpunt resp. vanaf de insteek asparallel aan voor de volgende insteek bewerkt de eerste zijkant en de bodem van de contour na tot vlak voor het “eindpunt van insteek” zet asparallel aan voor de tweede zijkant bewerkt de tweede zijkant en de rest van de bodem na herhaalt 2...
4.5 Steekcycli Insteken radiaal/axiaal nabewerken – uitgebreid Kies “Steekcycli” Kies “Insteken radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen Nabewerken inschakelen De cyclus maakt het in “Q” vastgelegde aantal insteken. De parameters “X/Z X2/Z2” bepalen de eerste insteek (positie, insteekdiepte en -breedte).
4.5 Steekcycli Met de volgende optionele parameters definieert u: A: W: R: B1: B2: afkanting aan het begin van de contour afkanting aan het einde van de contour afronding (in beide hoeken van de bodem van de contour) afkanting/afronding aan het begin van de contour afkanting/afronding aan het einde van de contour Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de insteekposities zet vanaf het startpunt resp.
4.5 Steekcycli ICP-insteekcycli Kies “Steekcycli” “Insteken radiaal ICP” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken axiaal ICP” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus maakt het in “Q” vastgelegde aantal insteken met de ICPinsteekcontour.
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de insteekposities en de snede-opdeling zet vanaf het startpunt resp. vanaf de insteek asparallel aan voor de volgende insteek verspaant in overeenstemming met de gedefinieerde contour keert terug en zet opnieuw aan voor de volgende snede herhaalt 3...4, totdat de insteek is gemaakt herhaalt 2...
4.5 Steekcycli ICP-insteken radiaal/axiaal nabewerken Kies “Steekcycli” “Insteken radiaal ICP” (afbeeldingen rechts) Kies “Insteken axiaal ICP” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het in “Q” vastgelegde aantal insteken met de ICPinsteekcontour na. De parameters “X, Z” bepalen de positie van de eerste insteek Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 berekent de insteekposities zet vanaf het startpunt resp. vanaf de insteek asparallel aan voor de volgende insteek bewerkt de insteek na herhaalt 2...
4.5 Steekcycli Steekdraaien De steekdraaicycli verspanen door afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen. Hierdoor vindt de verspaning met zo weinig mogelijk vrijzet- en aanzetbewegingen plaats. Met onderstaande parameters kunt u de eigenschappen van de steekdraaibewerking beïnvloeden: Insteekaanzet O: aanzet voor de insteekbewegin g Draaibewerking in één/twee richtingen U: u kunt de draaibewerking in één of twee richtingen uitvoeren.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal/axiaal Kies “Steekcycli” Kies “Steekdraaien” Kies “Steekdraaien radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Steekdraaien axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus verspaant de rechthoek die wordt beschreven door “X, Z” en “X2, Z2” (zie ook“Steekdraaien” op bladzijde 143).
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 berekent de snede-opdeling zet vanaf “X, Z” aan voor de eerste snede steekt in (steekbewerking) verspaant haaks op de steekrichting (draaibewerking) herhaalt 3...
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal/axiaal – uitgebreid Kies “Steekcycli” Kies “Steekdraaien” Kies “Steekdraaien radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Steekdraaien axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen De cyclus verspaant het gebied dat wordt beschreven door “X/Z1” en “X2, Z2” en houdt daarbij rekening met de overmaten (zie ook “Steekdraaien” op bladzijde 143).
4.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal/axiaal nabewerken Kies “Steekcycli” Kies “Steekdraaien” Kies “Steekdraaien radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Steekdraaien axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte van “X, Z” tot “X2, Z2” (zie ook“Steekdraaien” op bladzijde 143). Met de “overmaten onbewerkt werkstuk I, K” definieert u het materiaal dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand.
4.
4.5 Steekcycli Steekdraaien radiaal/axiaal nabewerken – uitgebreid Kies “Steekcycli” Kies “Steekdraaien” Kies “Steekdraaien radiaal” (afbeeldingen rechts) Kies “Steekdraaien axiaal” (afbeeldingen op volgende bladzijde) Uitgebreid inschakelen Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte van “X1, Z1” tot “X2, Z2” na (zie ook“Steekdraaien” op bladzijde 143).
4.5 Steekcycli Met de volgende optionele parameters definieert u: A: W: R: B1: B2: afkanting aan het begin van de contour afkanting aan het einde van de contour afronding (in beide hoeken van de bodem van de contour) afkanting/afronding aan het begin van de contour afkanting/afronding aan het einde van de contour Met de “overmaten onbewerkt werkstuk I, K” definieert u het materiaal dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand.
4.5 Steekcycli ICP-steekdraaien radiaal/axiaal Kies “Steekcycli” Kies “Steekdraaien” “Steekdraaien radiaal ICP” (afbeeldingen rechts) Kies “Steekdraaien axiaal ICP” (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus verspaant en houdt daarbij rekening met de overmaten bij: dalende contouren: het gedeelte dat wordt beschreven door “X, Z” en de ICP-contour stijgende contouren: het gedeelte dat wordt beschreven door “X1, Z1” en de ICP-contour Zie ook “Steekdraaien” op bladzijde 143.
4.5 Steekcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 berekent de snede-opdeling zet vanaf “X, Z” aan voor de eerste snede steekt in (steekbewerking) verspaant haaks op de steekrichting (draaibewerking) herhaalt 3...
4.5 Steekcycli ICP-steekdraaien radiaal/axiaal nabewerken Kies “Steekcycli” Kies “Steekdraaien” “Steekdraaien radiaal ICP” (afbeeldingen rechtsboven en midden) Kies “Steekdraaien axiaal ICP” (afbeelding rechtsonder) Nabewerken inschakelen De cyclus bewerkt het contourgedeelte na dat in de ICP-contour is beschreven (zie ook “Steekdraaien” op bladzijde 143). Het gereedschap keert aan het einde van de cyclus terug naar het startpunt.
4.
4.5 Steekcycli Draaduitloop vorm H Kies “Steekcycli” Kies “Draaduitloop H” De contourvorm wordt bepaald door het geheel van parameters. Als u “draaduitloopradius R” niet opgeeft, wordt de afkanting tot de positie “hoekpunt contour Z1” uitgevoerd (gereedschapsradius = draaduitloopradius). Als u “insteekhoek W” niet opgeeft, wordt deze aan de hand van “draaduitlooplengte K” en “draaduitloopradius R” berekend. Het eindpunt van de draaduitloop valt dan samen met het “hoekpunt van de contour”.
4.5 Steekcycli Draaduitloop vorm K Kies “Steekcycli” Kies “Draaduitloop vorm K” De gemaakte contourvorm wordt bepaald door het toegepaste gereedschap, omdat alleen een lineaire snede onder een hoek van 45° wordt uitgevoerd.
4.5 Steekcycli Draaduitloop vorm U Kies “Steekcycli” Kies “Draaduitloop vorm U” De cyclus maakt de draaduitloop “vorm U” en bewerkt eventueel het aangrenzende eindvlak na. De bewerking wordt in verschillende sneden uitgevoerd, als de draaduitloopbreedte groter is dan de steekbreedte van het gereedschap. Als de snijkantbreedte van het gereedschap niet is ingesteld, wordt “K” als snijkantbreedte genomen. Als alternatief wordt een afkanting/afronding gemaakt.
4.5 Steekcycli Afsteken Kies “Steekcycli” Kies “Afsteken” De cyclus steekt het te draaien deel af. Er wordt eventueel een afkanting of afronding aan de buitendiameter gemaakt.
4.5 Steekcycli Voorbeelden van steekcycli Insteek buiten De bewerking wordt uitgevoerd met “Insteken radiaal - uitgebreid”, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten (zie afbeelding rechtsboven). Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met “Insteken radiaal nabewerken - uitgebreid” nabewerkt (zie afbeelding rechtsonder). In de “uitgebreide werkstand” worden de afrondingen in de bodem van de contour en de afkantingen aan het begin en einde van de contour gemaakt.
4.5 Steekcycli Insteek binnen De bewerking wordt uitgevoerd met “Insteken radiaal - uitgebreid”, waarbij rekening wordt gehouden met de overmaten (zie afbeelding rechtsboven). Bij de volgende stap wordt dit contourgedeelte met “Insteken radiaal nabewerken - uitgebreid” nabewerkt (zie afbeelding rechtsonder). Omdat “steekbreedte P” niet wordt ingevoerd, steekt de MANUALplus met 80% van de steekbreedte van het gereedschap.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli 4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Schroefdraad- en draaduitloopcycli maken enkel- en meervoudige conische en langsschroefdraad en draaduitlopen. Met handbediening kunt u: de "laatste snede" herhalen, om onnauwkeurigheden van het gereedschap te corrigeren. met “draad nasnijden”beschadigde schroefdraad repareren. Schroefdraad wordt met een constant toerental gemaakt.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Aanzethoek (flankhoek) Bij sommige schroefdraadcycli kan de instelhoek worden opgegeven. In de afbeeldingen rechts wordt de werkwijze bij een instelhoek van 30° (afbeelding rechtsboven) resp. bij een instelhoek van 0° (afbeelding rechtsmidden) verklaard. Schroefdraaddiepte, snede-opdeling De schroefdraaddiepte wordt bij alle schroefdraadcycli geprogrammeerd. De MANUALplus reduceert de snijdiepte bij iedere snede (afbeelding midden rechts).
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Laatste snede Na het uitvoeren van de cyclus biedt de MANUALplus de functie Laatste snede aan. Met behulp van deze functie kunt u de meest recente draadsnijgang herhalen met een bijgewerkte gereedschapscorrectie. Verloop van de functie “Laatste snede”: Uitgangssituatie: de schroefdraadcyclus is uitgevoerd: de schroefdraaddiepte komt niet overeen met de instellingen.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Schroefdraadcyclus (overlangs) Kies “Draadsnijden” Kies “Schroefdraadcyclus” Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus snijdt een enkelvoudige buiten- of binnenschroefdraad met een flankhoek van 30°. De aanzet vindt alleen in “X-richting” plaats. Cyclusparameters 8 8 8 8 X, Z startpunt schroefdraad Z2 eindpunt schroefdraad F1 spoed (= aanzet) U schroefdraaddiepte geen invoer: wordt berekend Buitendraad: U=0.6134*F1 Binnendraad: U=–0.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Schroefdraadcyclus (overlangs) – uitgebreid Kies “Draadsnijden” Kies “Schroefdraadcyclus” Uitgebreid inschakelen Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus maakt enkel- of meervoudige buiten- of binnendraad. De schroefdraad begint bij “startpunt X” en eindigt bij “eindpunt Z2” (zonder aan- en uitloop).
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de snede-opdeling begint bij “Z” voor de eerste schroefdraadgang beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt Z2” keert asparallel terug en zet opnieuw aan voor de volgende schroefdraadgang herhaalt 3...4 voor alle schroefdraadgangen zet voor de volgende snijgang aan en houdt daarbij rekening met de gereduceerde snijdiepte en “aanzethoek A” herhaalt 3...
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Conische draad Kies “Draadsnijden” Kies “Conische draad” Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus maakt enkel- of meervoudige conische buiten- of binnendraad. Cyclusparameters 8 8 8 8 8 X, Z startpunt X1, Z1 startpunt Schroefdraad (zonder aanloop) X2 eindpunt schroefdraad (zonder uitloop) F1spoed (= Aanzet) U schroefdraaddiepte geen invoer: wordt berekend Buitendraad: U=0.6134*F1 Binnendraad: U=–0.5413*F1 8 I 1.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Parametercombinaties voor kegelhoek: X1/Z1, X2/Z2 X1/Z1, Z2, W Z1, X2/Z2, W Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de snede-opdeling gaat naar “startpunt X1, Z1” beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt Z2” keert asparallel terug en zet opnieuw aan voor de volgende schroefdraadgang herhaalt 3...4 voor alle schroefdraadgangen zet voor de volgende snijgang aan en houdt daarbij rekening met de gereduceerde snijdiepte en “aanzethoek A” herhaalt 3...
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli API-draad Kies “Draadsnijden” Kies “API-draad” Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus maakt enkel- of meervoudige API-buiten- of binnendraad. De draaddiepte wordt bij de uitloop van de schroefdraad minder. Cyclusparameters 8 8 8 8 8 X, Z startpunt X1, Z1 startpunt Schroefdraad (zonder aanloop) X2, Z2 eindpunt schroefdraad (zonder uitloop) F1 spoed (= aanzet) U schroefdraaddiepte geen invoer: wordt berekend Buitendraad: U=0.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 4 5 6 7 berekent de snede-opdeling gaat naar “startpunt schroefdraad X1, Z1” beweegt met aanzetsnelheid naar “eindpunt Z2”, rekening houdend met “uitloophoek WE” keert asparallel terug en zet opnieuw aan voor de volgende schroefdraadgang herhaalt 3...4 voor alle schroefdraadgangen zet voor de volgende snijgang aan en houdt daarbij rekening met de gereduceerde snijdiepte en “aanzethoek A” herhaalt 3...
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Schroefdraad nasnijden (overlangs) Kies “Draadsnijden” Kies “Schroefdraadcyclus” Nasnijden inschakelen Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus snijdt een enkelvoudige schroefdraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de MANUALplus de exacte positie van de schroefdraad bepalen.
4.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Schroefdraad nasnijden uitgebreid (overlangs) Kies “Draadsnijden” Kies “Schroefdraadcyclus” Uitgebreid inschakelen Nasnijden inschakelen Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus snijdt enkel- of meervoudige buiten- of binnendraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de MANUALplus de exacte positie van de schroefdraad bepalen.
4.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Conische draad nasnijden Kies “Draadsnijden” Kies “Conische draad” Nasnijden inschakelen Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus snijdt een enkel- of meervoudige conische buiten- of binnendraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de MANUALplus de exacte positie van de schroefdraad bepalen.
4.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli API-schroefdraad nasnijden Kies “Draadsnijden” Kies “API-draad” Nasnijden inschakelen Softkey binnendraad Aan: Binnendraad Uit: Buitendraad De cyclus snijdt een enkel- of meervoudige API-buiten- of binnendraad na. Omdat het werkstuk al is afgespannen, moet de MANUALplus de exacte positie van de schroefdraad bepalen.
4.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 76 Kies “Draadsnijden” Kies “Draaduitloop DIN 76” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan (zie afbeeldingen rechts) Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus maakt de draaduitloop DIN76, een draadaansnijding, de voorafgaande cilinder en het aansluitende eindvlak. De draadaansnijding wordt uitgevoerd als u “B” of “RB” opgeeft.
4.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 509 E Kies “Draadsnijden” Kies “Draaduitloop DIN 509 E” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan (zie afbeeldingen rechts) Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus maakt de draaduitloop DIN 509 vorm E, een cilinderaansnijding, de voorafgaande cilinder en het aansluitende eindvlak. Voor het cilindergedeelte kunt u een "nabewerkingsovermaat" definiëren.
4.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 509 F Kies “Draadsnijden” Kies “Draaduitloop DIN 509 F” Softkey met terugloop: Uit: Het gereedschap blijft aan het einde van de cyclus staan (zie afbeeldingen rechts) Aan: Het gereedschap keert terug naar het startpunt (afbeeldingen op volgende bladzijde) De cyclus maakt de draaduitloop DIN 509 vorm F, een cilinderaansnijding, de voorafgaande cilinder en het aansluitende eindvlak. Voor het cilindergedeelte kunt u een "nabewerkingsovermaat" definiëren.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli De door u opgegeven parameters worden onvoorwaardelijk aangehouden, zelfs als in de standaardtabel andere waarden zijn vermeld Als u “I, K, W, R, P en A” niet opgeeft, worden deze waarden bepaald aan de hand van de cilinderdiameter die in de standaardtabel is vermeld (zie“DIN 509 E, DIN 509 F – draaduitloopparameters” op bladzijde 531).
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Voorbeelden: Schroef- en draaduitloopcycli Buitendraad en draaduitloop De bewerking wordt in twee stappen uitgevoerd. Met “draaduitloop DIN 76” worden de draaduitloop en draadaansnijding gemaakt. Daarna wordt de schroefdraad met de “schroefdraadcyclus” gemaakt. 1. Stap Programmering van de draaduitloop- en draadaansnijdingsparameters in twee invoervensters (afbeeldingen rechts).
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli 2. Stap De “schroefdraadcyclus (overlangs) – uitgebreid” snijdt de schroefdraad. Met de cyclusparameters worden de draaddiepte en snede-opdeling (zie afbeelding rechtsboven) vastgelegd.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli Buitendraad en draaduitloop De bewerking wordt in twee stappen uitgevoerd. Met “draaduitloop DIN 76” worden de draaduitloop en draadaansnijding gemaakt. Daarna wordt de schroefdraad met de “schroefdraadcyclus” gemaakt. 1. Stap Programmering van de draaduitloop- en draadaansnijdingsparameters in twee invoervensters (afbeelding rechtsonder en rechtsboven op de volgende bladzijde). De MANUALplus bepaalt de draaduitloopparameters aan de hand van de standaardtabel.
4.6 Schroef- en draaduitloopcycli 2. Stap “schroefdraadcyclus (overlangs)” snijdt de schroefdraad. De spoed wordt vooraf ingesteld, de MANUALplus bepaalt de overige waarden aan de hand van de standaardtabel (afbeelding rechts). Let op de stand van de softkey binnendraad.
4.7 Boorcycli 4.7 Boorcycli Met de boorcycli maakt u axiale en radiale boringen. Bewerking van patronen: zie “Boor- en freespatroon” op bladzijde 227. Bij aangedreven gereedschap mag u de “constante snijsnelheid” alleen programmeren, als uw machine is voorzien van een gestuurde spil.
4.7 Boorcycli Boren axiaal/radiaal Kies “Boren” Kies “Boren axiaal” Kies “Boren radiaal” Met deze cyclus wordt een gat in het eindvlak/mantelvlak geboord.
4.7 Boorcycli Als “AB” en “V” zijn geprogrammeerd, vindt er een aanzetreductie met 50% voor het aan- of doorboren plaats. Aan de hand van de gereedschapsparameter "aangedreven gereedschap" bepaalt de MANUALplus of het geprogrammeerde toerental en de aanzet op de hoofdspil of op het aangedreven gereedschap van toepassing zijn.
4.7 Boorcycli Diepboren axiaal/radiaal Kies “Boren” Kies “Diepboren axiaal” Kies “Diepboren radiaal” Deze cyclus maakt – in meerdere stappen – een boring in het eindvlak/ mantelvlak. De boor wordt na iedere stap teruggetrokken en na een stilstandtijd weer op veiligheidsafstand gezet. U definieert de eerste boorstap met “1e boordiepte P”. Bij elke volgende boorstap wordt de diepte met “boordieptereductiewaarde IB” verminderd, waarbij de waarde niet onder de “minimale boordiepte JB” komt.
4.7 Boorcycli Boren radiaal 8 8 X1 startpunt boring – default: boring vanaf “X” X2 eindpunt boring Als "AB" en "V" zijn geprogrammeerd, vindt een aanzetreductie met 50% voor het aan- of doorboren plaats. Aan de hand van de gereedschapsparameter "aangedreven gereedschap" bepaalt de MANUALplus of het geprogrammeerde toerental en de aanzet op de hoofdspil of op het aangedreven gereedschap van toepassing zijn.
4.7 Boorcycli Schroefdraad tappen axiaal/radiaal Kies “Boren” Kies “Draadtappen axiaal” Kies “Draadtappen radiaal” Met deze cyclus wordt schroefdraad in het eindvlak/mantelvlak gesneden. Betekenis van “uittreklengte L”: gebruik deze parameter bij spantangen met lengtecompensatie. De cyclus berekent op basis van de draaddiepte, de geprogrammeerde spoed en de “uittreklengte” een nieuwe nominale spoed. De nominale spoed is iets kleiner dan de spoed van de draadtap.
4.7 Boorcycli Aan de hand van de gereedschapsparameter "aangedreven gereedschap" bepaalt de MANUALplus of het geprogrammeerde toerental en de aanzet op de hoofdspil of op het aangedreven gereedschap van toepassing zijn.
4.7 Boorcycli Schroefdraad frezen axiaal Kies “Boren” Kies “Draadfrezen axiaal” De cyclus freest schroefdraad in een bestaande boring. Gebruik het schroefdraadgereedschap voor deze cyclus. Let op: Botsingsgevaar ! Let op de diameter van de boring en de freesdiameter, wanneer u de “ingaande radius R” programmeert.
4.
4.7 Boorcycli Voorbeelden: boorcycli centrisch boren en draadtappen De bewerking wordt in twee stappen uitgevoerd. “Boren axiaal” voert de boring uit, “Draadtappen axiaal” snijdt de schroefdraad. De boor wordt op veiligheidsafstand voor het werkstuk gepositioneerd (“startpunt X, Z”). Daarom wordt het “beginpunt boring Z1” niet geprogrammeerd. Ten behoeve van het aanboren wordt in de parameters “AB” en “V” een aanzetreductie geprogrammeerd (afbeelding rechtsboven). De spoed is niet geprogrammeerd.
4.7 Boorcycli Diepboren Het werkstuk wordt met “diepboorcyclus axiaal” uit het midden doorboord. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. “1e boordiepte P” en “boordieptereductiewaarde IB” definiëren de afzonderlijke boorstappen en de “minimale boordiepte JB“ begrenst de reductie.
4.8 Freescycli 4.8 Freescycli Freescycli voor axiale/radiale sleuven, contouren, kamers, vlakken en veelvlak. Bewerking van patronen: zie “Boor- en freespatroon” op bladzijde 227. In de werkstand "Teach-in" of in het cyclusprogramma zijn in de cycli het in-/uitschakelen van de C-as en de spilpositionering opgenomen. In de werkstand “Handbediening” schakelt u met “ijlgangpositionering” de C-as in en positioneert u de spilvóór de eigenlijke freescyclus. De freescycli schakelen de C-as uit.
4.8 Freescycli IJlgang positionering Kies “Frezen” Kies “Positioneren in ijlgang” De cyclus schakelt de C-as in, positioneert de spil (C-as) en het gereedschap. “Positioneren in ijlgang” is alleen in de werkstand “Handbediening” noodzakelijk. Bij een volgende handmatige freescyclus wordt de C-as weer uitgeschakeld.
4.8 Freescycli Sleuf axiaal Kies “Frezen” Kies “Sleuf axiaal” Met deze cyclus wordt een sleuf in het eindvlak gemaakt. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter. Cyclusparameters 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 X, Z startpunt C spilhoek (C-aspositie) – default: actuele spilhoek C1 hoek eindpunt sleuf – default: spilhoek C X1 hoek eindpunt sleuf in X (diametermaat) Z1 – default: startpunt Z Z2 bodem van de sleuf L sleuflengte A hoek t.o.v.
4.
4.
4.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 schakelt de C-as in en positioneert in ijlgang naar “spilhoek C” (alleen in werkstand “Teach-in”) berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) Contourfrezen: 3 4 5 6 7 nadert afhankelijk van “R” en zet aan voor het eerste freesvlak freest een vlak zet aan voor het volgende freesvlak herhaalt 5..
4.8 Freescycli ICP-contour axiaal Kies “Frezen” Kies “Contour axiaal ICP” Afhankelijk van de parameters freest de cyclus een contour of wordt er een kamer op het eindvlak voorbewerkt/nabewerkt. Informatie over parameters/functies: Contouren of kamers frezen: wordt gedefinieerd met "U" Freesrichting: wordt beïnvloed door “H” en de rotatierichting van de frees “Looprichting van de frees bij contour- en kamerfrezen” op bladzijde 224.
4.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 schakelt de C-as in en positioneert in ijlgang naar “spilhoek C” (alleen in werkstand “Teach-in”) berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) Contourfrezen: 3 4 5 6 7 nadert afhankelijk van “R” en zet aan voor het eerste freesvlak freest een vlak zet aan voor het volgende freesvlak herhaalt 5..
4.
4.8 Freescycli Cyclusparameters (eerste invoervenster) 8 8 8 8 8 8 8 8 X, Z startpunt C spilhoek (C-aspositie) – default: actuele spilhoek C1 hoek middelpunt figuur – default: spilhoek C X1 diameter middelpunt figuur Z1 bovenkant frees – default: startpunt Z X2 begrenzingsdiameter Z2 bodem van de sleuf L kantlengte Rechthoek: rechthoeklengte Vierkant, veelhoek: kantlengte Cirkel: geen invoer 8 B sleutelwijdte: bij Q=1, Q=2: Resterende dikte (materiaal dat achterblijft.
4.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 3 schakelt de C-as in en positioneert in ijlgang naar “spilhoek C” (alleen in werkstand “Teach-in”) berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) nadert op veiligheidsafstand en verplaatst voor het eerste freesvlak voorbewerken 4 5 6 7 bewerkt een freesvlak, rekening houdend met “J”, in één of twee richtingen zet aan voor het volgende freesvlak herhaalt 4..
4.8 Freescycli Sleuf radiaal Kies “Frezen” Kies “Sleuf radiaal” Met deze cyclus wordt een sleuf in het eindvlak gemaakt. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter.
4.
4.
4.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 schakelt de C-as in en positioneert in ijlgang naar “spilhoek C” (alleen in werkstand “Teach-in”) berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) Contourfrezen: 3 4 5 6 7 nadert afhankelijk van “ingaande radius R” en zet aan voor het eerste freesvlak freest een vlak zet aan voor het volgende freesvlak herhaalt 5..
4.8 Freescycli ICP-contour radiaal Kies “Frezen” Kies “Contour radiaal ICP” Afhankelijk van de parameters freest de cyclus een contour of wordt er een kamer op het mantelvlak voorbewerkt/nabewerkt. Informatie over parameters/functies: Contouren of kamers frezen: wordt gedefinieerd met "U" Freesrichting: wordt beïnvloed door “H” en de rotatierichting van de frees “Looprichting van de frees bij contour- en kamerfrezen” op bladzijde 224.
4.
4.8 Freescycli Uitvoeren van cyclus 1 2 schakelt de C-as in en positioneert in ijlgang naar “spilhoek C” (alleen in werkstand “Teach-in”) berekent de snede-opdeling (freesvlakaanzetten, freesdiepteaanzetten) Contourfrezen: 3 4 5 6 7 nadert afhankelijk van “R” en zet aan voor het eerste freesvlak freest een vlak zet aan voor het volgende freesvlak herhaalt 5..
4.8 Freescycli Spiraalgroef frezen radiaal Kies “Frezen” Kies “Spiraalgroef frezen radiaal” De cyclus freest een spiraalgroef vanaf “Z1” tot “Z2”. Met “starthoek C1” wordt de startpositie van de sleuf vastgelegd. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter.
4.
FRC links (J=3) meelopend (H=1) Mx03 links rechts (J=3) meelopend (H=1) Mx04 rechts Looprichting van de frees bij het frezen van kamers Looprichting van de Bewerking Bewerkingsrichting frees Rotatierichting van gereedschap voorbewerken tegenlopend (H=0) van binnen naar buiten (J=0) Mx03 nabewerken tegenlopend (H=0) — Mx03 voorbewerken tegenlopend (H=0) van binnen naar buiten (J=0) Mx04 nabewerken tegenlopend (H=0) — Mx04 voorbewerken meelopend (H=0) van binnen naar buiten (J=1)
4.8 Freescycli Voorbeelden: freescycli Frezen op het eindvlak In dit voorbeeld wordt een kamer gefreest. De complete bewerking van het eindvlak, inclusief de contourdefinitie, wordt in het freesvoorbeeld onder “9.8 ICP-voorbeeld frezen” getoond. De bewerking vindt plaats met de cyclus “ICP-figuur axiaal”. Bij de contourdefinitie wordt eerst de basiscontour gemaakt – daarna worden de afrondingen overlappend aangebracht.
4.9 Boor- en freespatroon 4.9 Boor- en freespatroon Informatie over het werken met boor- en freespatronen: Boorpatronen: de MANUALplus genereert de functies M12, M13 (blokrem vastzetten/vrijzetten) onder de volgende condities: het boor-/draadtapgereedschap moet "aangedreven" (parameter "ger. aangedreven H") en de "rotatierichting MD" vastgelegd zijn .
4.
4.
4.
4.
4.
4.
4.
4.
4.9 Boor- en freespatroon Voorbeelden van bewerking van patronen Lineair boorpatroon op eindvlak Op het eindvlak wordt met de “boorcyclus axiaal” een lineair boorpatroon gemaakt. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. De coördinaten van zowel de eerste als de laatste boring en het aantal boringen worden aangegeven (afbeelding rechtsboven). Bij de boring wordt alleen de diepte opgegeven (zie afbeelding rechtsonder).
4.9 Boor- en freespatroon Rond boorpatroon op het eindvlak Op het eindvlak wordt met de “boorcyclus axiaal” een rond boorpatroon gemaakt. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. Het “middelpunt patroon” wordt in cartesiaanse coördinaten opgegeven (afbeelding rechtsboven). In dit voorbeeld is er sprake van een doorgaande boring. Daarom wordt “eindpunt boring Z2” zo gepositioneerd, dat de boor het materiaal helemaal doorboort.
4.9 Boor- en freespatroon Lineair boorpatroon op het mantelvlak Op het mantelvlak wordt met de “boorcyclus axiaal” een lineair boorpatroon gemaakt. Voorwaarden voor deze bewerking zijn een positioneerbare spil en aangedreven gereedschap. Het boorpatroon wordt met de coördinaten van de eerste boring, het aantal boringen en de afstand tussen de boringen vastgelegd (zie afbeelding rechtsboven). Bij de boring wordt alleen de diepte opgegeven (zie afbeelding rechtsonder).
4.10 DIN-cycli 4.10 DIN-cycli Kies "DIN-cyclus Met deze functie wordt een DIN-cyclus (DIN-macro) gekozen en in een cyclusprogramma opgenomen. Wanneer de DIN-macro wordt gestart, gelden de in de DIN-cyclus geprogrammeerde machinegegevens (bij handbediening de op dat moment geldende machinegegevens). U kunt “T, S, F” echter altijd in de DIN-macro wijzigen. Let op: botsingsgevaar! Cyclusprogrammering: bij DIN-macro’s wordt de nulpuntverschuiving aan het cycluseinde gereset.
5 ICP-programmering
5.1 ICP-contouren 5.1 ICP-contouren Met behulp van Interactieve Contour-Programmering (ICP) kunnen werkstukcontouren voor ICP-cycli met grafische ondersteuning worden gedefinieerd. (ICP is de afkorting voor de Engelse term "Interactive Contour Programming".) De contour wordt zowel met lineaire en cirkelvormige contourelementen als met vormelementen (bijv. afkantingen, afrondingen en draaduitlopen) gedefinieerd.
5.2 ICP-contouren bewerken 5.2 ICP-contouren bewerken In de ICP-contour zijn de afzonderlijke contourelementen gedefinieerd. Iedere ICP-contour heeft niet alleen een uniek nummer, maar ook een korte omschrijving. Een ICP-contour wordt in een ICPcyclus opgenomen. U maakt een ICP-contour door de afzonderlijke contourelementen achtereenvolgens in te voeren. Het startpunt wordt bij de beschrijving van het eerste element vastgelegd. Het eindpunt wordt door het eindpunt van het laatste contourelement bepaald.
5.2 ICP-contouren bewerken ICP-contour maken of uitbreiden Nadat u het contourelement heeft gekozen, voert u de bekende parameters in. De MANUALplus berekent niet-gedefinieerde parameters op basis van de gegevens van aangrenzende contourelementen. U kunt de contourelementen meestal beschrijven zoals ze in de productietekening zijn gedimensioneerd. Met de desbetreffende softkey kunt u tussen “lijn- en cirkelboogmenu” omschakelen.
Er is sprake van een “tangentiële” overgang als er op het raakpunt van de contourelementen geen knik- of hoekpunt ontstaat. Bij moeilijke geometrische contouren wordt gebruikgemaakt van tangentiële overgangen, om de dimensionering tot een minimum te beperken en mathematische tegenstrijdigheden uit te sluiten. Voor de berekening van onvolledig berekende contourelementen moet de MANUALplus weten, welk type overgang tussen de contourelementen is gebruikt.
5.2 ICP-contouren bewerken Contourweergave Na de invoer van een contourelement controleert de MANUALplus of er sprake is van een “volledig berekend” of een “onvolledig berekend” element. Een “volledig berekend” element is eenduidig en volledig bepaald – het wordt onmiddellijk getekend. “Onvolledig berekend” contourelement: is niet volledig bepaald onder het grafisch venster wordt een symbool aangegeven waaruit het type element en de lijnrichting resp.
5.2 ICP-contouren bewerken ICP-contourweergave wijzigen De MANUALplus kiest het weergavebereik zodanig, dat alle ingevoerde contourelementen worden weergegeven. Met “PgDn/PgUp” vergroot/verkleint u de weergave en met de “cursor-toetsen” verplaatst u het detail van de afbeelding. U kunt over deze functies beschikken wanneer de contour wordt weergegeven, maar niet wordt bewerkt.
5.2 ICP-contouren bewerken Selectie oplossing Wanneer er bij de berekening van onvolledig berekende contourelementen verschillende oplossingen zijn, kunt u met Oplossing terug / Oplossing verder bekijken welke oplossingen mathematisch uitvoerbaar zijn en met Overname oplossing de juiste oplossing kiezen (afbeeldingen rechts). Indien er bij het verlaten van de werkstand Wijzigen onvolledig berekende contourelementen aanwezig zijn, vraagt de MANUALplus of deze elementen moeten worden afgekeurd.
5.2 ICP-contouren bewerken Contourrichting De verspaningsrichting wordt op basis van de contourrichting bepaald. Als de contour in “–Z-richting” is beschreven, wordt een cyclus overlangs toegepast (afbeelding rechtsboven). Als de contour in “–Xrichting” is beschreven, wordt een cyclus overdwars toegepast (afbeelding midden rechts). ICP-verspanen overlangs/overdwars (voorbewerken) De MANUALplus verspaant het materiaal in contourrichting.
5.3 DXF-contouren importeren 5.3 DXF-contouren importeren Basisprincipes Contouren die in het DXF-formaat zijn opgeslagen, kunnen in de ICPeditor worden geïmporteerd. DXF-contouren beschrijven aaneengesloten contouren voor ICP-cycli (afspaan-, steek- of freescycli). Bij aaneengesloten contouren voor afspaan- of steekcycli dient de DXF-laag slechts één contour te bevatten. Bij contouren voor freescycli kunnen verschillende DXF-contouren aanwezig zijn en worden geïmporteerd.
5.3 DXF-contouren importeren DXF-import De DXF-import wordt in de ICP-editor aangeboden op het moment dat de contour wordt ingevoerd. DXF-import ICP Edit kiezen Element toevoegen kiezen DXF Import kiezen Bestand met DXF-contour(en) selecteren. Met Volgende contour of Vorige contour de DXF-laag selecteren.
5.3 DXF-contouren importeren Configuratie van de DXF-import Nadat u een bestand met DXF-contouren hebt geselecteerd, kunt u de parameters om de DXF-import te configureren, wijzigen.
5.3 DXF-contouren importeren Betekenis van de DXF-parameters: Maximale opening: In de DXF-tekening kunnen kleine openingen tussen de contourelementen aanwezig zijn. In deze parameter geeft u aan hoe groot de afstand tussen twee contourelementen mag zijn. Als de maximale opening niet wordt overschreden, wordt het volgende element als onderdeel van de “werkelijke” contour beschouwd. Als de maximale opening wordt overschreden, geldt dat het volgende element een element van de “nieuwe” contour is.
5.4 ICP-programmering van wijzigingen 5.4 ICP-programmering van wijzigingen Bij bestaande contouren kunt u: contourelementen wijzigen contourelementen wissen de contour uitbreiden (elementen toevoegen) contourgedeeltes wijzigen vormelementen overlappend aanbrengen (contour verfijnen) Contourelement wijzigen Contourelement wijzigen Element wijzigen kiezen – een contourelement wordt (in kleur) als “geselecteerd” aangegeven.
5.4 ICP-programmering van wijzigingen Onvolledig berekend contourelement wijzigen Als er “onvolledig berekende” contourelementen zijn, kunnen de “volledig berekende” elementen niet worden gewijzigd. Bij het laatste contourelement vóór het onvolledig berekende contourgedeelte kan echter wel de “tangentiële overgang” worden gemaakt of gewist. Als het te wijzigen element onvolledig is berekend, wordt het bijbehorende symbool als “geselecteerd” aangegeven.
5.4 ICP-programmering van wijzigingen Contour verschuiven Als de contour niet op de gewenste positie ligt, kan deze worden verschoven. Selecteer hiervoor een geschikt contourelement (referentie-element). Bij het verschuiven geeft u vervolgens de nieuwe positie van het startpunt van het referentie-element op. Bij het afsluiten van de functie, wordt de gehele contour verschoven. Contour verschuiven Element wijzigen kiezen – een contourelement wordt (in kleur) als “geselecteerd” aangegeven.
5.4 ICP-programmering van wijzigingen Contourelement toevoegen Contourelement toevoegen Element toevoegen kiezen U kunt nog meer contourelementen aan de bestaande contour “hangen”. Contourelement wissen Contourelement wissen Element wissen kiezen – een contourelement wordt (in kleur) als “geselecteerd” aangegeven. Het te wissen contourelement kiezen Het contourelement wissen U kunt meerdere contourelementen na elkaar wissen.
5.4 ICP-programmering van wijzigingen Contour “splitsen” Wanneer een contourelement met “voorafgaande en volgende elementen” wordt gewist, wordt de contour in een “basiscontour” en een “restcontour” opgesplitst (afbeelding rechtsboven). De restcontour kan niet worden bewerkt – U kunt echter wel de basiscontour wijzigen en met de restcontour “verbinden”. U voegt daarbij meestal nieuwe contourelementen in. Als dit mogelijk is, mag het “laatste contourelement” ook met de “restcontour” worden verbonden.
5.4 ICP-programmering van wijzigingen Vormelementen overlappend aanbrengen Bij het overlappend aanbrengen van vormelementen kiest u de hoek en voegt u het vormelement in. Vormelementen overlappend aanbrengen Vormelementen overlappend aanbrengen kiezen Hoek kiezen Vormelement kiezen vormelement definiëren Overlappen bij “onvolledig berekende” contourgedeeltes U kunt vormelementen elkaar laten overlappen als er nog onvolledig berekende contourelementen zijn.
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour 5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Lijninvoer te draaien contour Kies de richting van het contourelement aan de hand van het menusymbool en dimensioneer het element. Bij horizontale en verticale lineaire elementen hoeven geen X- of Zcoördinaten te worden ingevoerd. De MANUALplus blokkeert het invoerveld wanneer er geen onvolledig berekende elementen zijn.
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Lijn met hoek Kies de richting van de lijn U dimensioneert de lijn absoluut of polair en legt de overgang naar het volgende contourelement vast. De hoekrichting ziet u in het helpscherm.
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Booginvoer te draaien contour Rotatierichting en het type dimensionering kiezen Cirkelboog met middelpunt en radius Cirkelboog met radius Cirkelboog met middelpunt U dimensioneert de cirkelboog en legt de overgang naar het volgende contourelement vast.
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Invoer van vormelementen Afkanting/afronding Afkantingen/afrondingen worden op contourhoeken gedefinieerd. Een “contourhoek” is het snijpunt van het ingaande en uitgaande contourelement. De afkanting/afronding kan pas worden berekend als het uitgaande contourelement bekend is. Bij de invoer van de afkantings- en afrondingsparameters worden de coördinaten van het hoekpunt in “startpunt XS, ZS” aangegeven.
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Afkanting/afronding te draaien contour Afkanting Vormelementen of afkanting / afronding kiezen Afkanting kiezen Afronding kiezen Het hoekpunt is al ingesteld met “startpunt”. U geeft de “afkantingsbreedte B” resp. de “afrondingsradius B” in.
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Draaduitlopen te draaien contour Draaduitloop DIN 76 Vormelementen kiezen Draaduitloop DIN 76 kiezen Bij de draaduitloop DIN 76 is de diameter van het horizontale element de schroefdraaddiameter (bij binnendraad: kerndiameter) .
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Draaduitloop DIN 509 E Vormelementen kiezen Draaduitloop DIN 509 E kiezen De MANUALplus bepaalt de niet door u ingevoerde parameters aan de hand van de diameter uit de standaardtabel (zie “DIN 509 E, DIN 509 F – draaduitloopparameters” op bladzijde 531).
5.5 ICP-contourelementen te draaien contour Draaduitloop DIN 509 F Vormelementen kiezen Draaduitloop DIN 509 F kiezen De MANUALplus bepaalt de niet door u ingevoerde parameters aan de hand van de diameter uit de standaardtabel (zie “DIN 509 E, DIN 509 F – draaduitloopparameters” op bladzijde 531).
5.6 ICP-contourelementen eindvlakken 5.6 ICP-contourelementen eindvlakken Contourelementen van het eind- en het mantelvlak worden cartesiaans of polair gedimensioneerd. Bepalend is de stand van de softkey Polair. De MANUALplus maakt met behulp van verschillende adresletters onderscheid tussen cartesiaanse en poolcoördinaten. Poolcoördinaten: XD, X: diameter CS, C: hoek t.o.v.
5.6 ICP-contourelementen eindvlakken Lijninvoer eindvlak Verticale/horizontale lijnen Kies de richting van de lijn U dimensioneert de lijn en legt de overgang naar het volgende contourelement vast.
5.6 ICP-contourelementen eindvlakken Booginvoer eindvlak Cirkelboog invoeren Cirkelboog met middelpunt en radius Cirkelboog met radius Cirkelboog met middelpunt U dimensioneert de cirkelboog en legt de overgang naar het volgende contourelement vast.
5.6 ICP-contourelementen eindvlakken Afkanting/afronding eindvlak Afkanting/afronding invoeren Afkanting / afronding kiezen Afkanting kiezen Afronding kiezen Het hoekpunt is al ingesteld met “startpunt”. U geeft de “afkantingsbreedte B” resp. de “afrondingsradius B” in.
5.7 ICP-contourelementen mantelvlak 5.7 ICP-contourelementen mantelvlak Als alternatief voor de hoekmaat kunt u de baanmaat gebruiken. De stand van de softkey Polair is bepalend voor het type dimensionering. De MANUALplus maakt met behulp van verschillende adresletters onderscheid tussen hoek- en baanmaten. Wanneer u met de softkey Contourlijst “Selectie ICPcontouren” oproept, toont de MANUALplus – afhankelijk van de cyclus – alleen ICP-contouren voor het eind- of mantelvlak.
5.7 ICP-contourelementen mantelvlak Lijninvoer mantelvlak Verticale/horizontale lijnen Kies de richting van de lijn U dimensioneert de lijn en legt de overgang naar het volgende contourelement vast.
5.7 ICP-contourelementen mantelvlak Booginvoer mantelvlak Cirkelboog invoeren Cirkelboog met middelpunt en radius Cirkelboog met radius Cirkelboog met middelpunt U dimensioneert de cirkelboog en legt de overgang naar het volgende contourelement vast.
5.7 ICP-contourelementen mantelvlak Afkanting/afronding mantelvlak Afkanting/afronding invoeren Afkanting / afronding kiezen Afkanting kiezen Afronding kiezen Het hoekpunt is al ingesteld met “startpunt”. U geeft de “afkantingsbreedte B” resp. de “afrondingsradius B” in.
6 DIN-programmering HEIDENHAIN MANUALplus 4110 277
6.1 DIN-programmering 6.1 DIN-programmering De structuur van programma’s en regels is gebaseerd op de DIN-norm 66025 (derhalve “DINprogrammering”). De MANUALplus ondersteunt DINprogramma's en DIN-macro's. DIN-programma’s zijn zelfstandige NCprogramma's. Dit betekent dat ze alle verplaatsingsen schakelcommando's bevatten die nodig zijn om het werkstuk te maken. DIN-macro’s worden in cyclusprogramma's geïntegreerd. Ze zijn “niet zelfstandig”, maar vervullen een deelfunctie in een cyclusprogramma.
Programma-opbouw Het programmanummer, beginnend met “%”, bestaat uit maximaal 8 cijfers en heeft de extensie “nc” voor hoofdprogramma's en “ncs” voor subprogramma's . Programma-aanduiding (commentaar in de tweede programmaregel) NC- of commentaarregels Het begrip “EINDE” bij hoofdprogramma's en “RETURN” bij macro's en subprogramma's De eerste en laatste regel van het NC-programma kunnen niet bewerkt worden. De “programma-aanduiding” kan wel worden bewerkt, maar niet worden gewist.
6.
6.2 DIN-programma’s bewerken 6.2 DIN-programma’s bewerken DIN-programma laden DIN-editor oproepen Programmalijst oproepen DIN-programma’s instellen DIN-macro’s instellen DIN-programma/DIN-macro kiezen of een nieuw programmanummer definiëren DIN-programma/DIN-macro oproepen Regelfuncties Met de cursor- en Page-toetsen kunt u in het DIN-programma naar de positie gaan waar u wilt invoegen, wissen of wijzigen. U kunt de cursor alleen aan het begin van een regel, een NC-woord of een parameter plaatsen.
6.2 DIN-programma’s bewerken Regelnummer wijzigen Cursor op de NC-regel plaatsen Regelnummer wijzigen kiezen nieuw regelnummer invoeren nieuw regelnummer overnemen Opnieuw nummeren Cursor op een willekeurige NC-regel zetten Regelnummer wijzigen kiezen Opnieuw nummeren kiezen Stapgrootte van de regelnummers vastleggen Weer Opnieuw nummeren kiezen De vastgelegde stapgrootte geldt ook voor de automatische regelnummering.
De functies (Woord wissen, Woord wijzigen, etc.) hebben betrekking op het “woord” waarop de cursor staat. Wat u wist of wijzigt, is afhankelijk van de betekenis van het “woord”. Voorbeelden: de cursor staat op een G-functie Woord wijzigen: wijzigt eerst deze functie en daarna de bijbehorende parameters Woord wissen: wist deze functie en de bijbehorende parameters de cursor staat op de adresletter van een parameter Woord wijzigen: alle parameters van deze functie kunnen worden gewijzigd.
6.2 DIN-programma’s bewerken Commentaren Wanneer u commentaar aan een “lege regel” toevoegt, wordt het regelnummer gewist en alleen het commentaar in deze regel opgeslagen. (Een “lege regel” bestaat uitsluitend uit het regelnummer.) Als er al NC-commando's in de NC-regel staan, wordt het commentaar aan het einde van de regel toegevoegd. Om commentaar te wijzigen, plaatst u de cursor aan het begin van het commentaar en kiest u woord wijzigen.
6.2 DIN-programma’s bewerken Blokfuncties U kunt verschillende opeenvolgende NC-regels (een blok) markeren en deze vervolgens knippen, kopiëren of wissen. Bij knippen of kopiëren wordt het blok overgenomen in het interne buffergeheugen. U kunt het blok ergens anders in het programma invoegen of een ander DIN-programma oproepen en dan daarin het blok invoegen. De inhoud van het buffergeheugen blijft zo lang bestaan, tot het geheugen wordt overschreven of de MANUALplus wordt uitgeschakeld.
6.2 DIN-programma’s bewerken Menustructuur Kies een functiegroep met de desbetreffende menutoets.
6.2 DIN-programma’s bewerken G-functie programmeren G-functie “direct” programmeren “G-functie” kiezen G-nummer invoeren G-functie oproepen Parameter-invoer G-functies overnemen Als het nummer van de G-functie niet bekend is, kunt u deze uit de G-functielijst kiezen.
6.3 Beschrijving van onbewerkt werkstuk 6.3 Beschrijving van onbewerkt werkstuk Klauwplaat cilinder/pijp G20 G20 beschrijft het onbewerkte werkstuk en de spantoestand. Deze informatie wordt bij de simulatie verwerkt. Parameters 8 8 8 8 8 8 X diameter Z lengte (inclusief dwarsovermaat en spanbereik) K rechterzijde (dwarsovermaat) I binnendiameter bij type onbewerkt werkstuk “pijp” B spanbereik J spanmethode 0: niet ingespannen 1: buiten opgespannen 2: binnen ingespannen Voorbeeld: G20 %20.
6.3 Beschrijving van onbewerkt werkstuk Contour onbewerkt werkstuk G21 G21 beschrijft de spantoestand. De beschrijving van het onbewerkte werkstuk volgt onmiddellijk op G21 met G1-, G2-, G3-, G12- en G13commando’s. De beschrijving van het onbewerkte werkstuk wordt afgesloten met G80. Deze informatie wordt bij de simulatie verwerkt. Parameters 8 8 8 8 X diameter Z lengte B spanbereik J spanmethode 0: niet ingespannen 1: buiten opgespannen 2: binnen ingespannen Voorbeeld: G21 %21.
6.4 Gereedschapsverplaatsingen zonder bewerking 6.4 Gereedschapsverplaatsingen zonder bewerking IJlgang G0 Geometriefunctie: met G0 wordt het beginpunt van een contourbeschrijving vastgelegd. Bewerkingsfunctie: het gereedschap verplaatst zich in ijlgang via de kortste weg naar “eindpunt X, Z”. IJlgangbewegingen kunnen worden uitgevoerd als de spil stilstaat. Parameters 8 8 X eindpunt (diametermaat) Z eindpunt Voorbeeld: G0 %0.nc [G0] N1 T3 G95 F0.25 G96 S200 M3 N2 G0 X120 Z2 N3 G819 P5 I1 K0.
6.4 Gereedschapsverplaatsingen zonder bewerking Gereedschapswisselpositie G14 De slede verplaatst zich in ijlgang naar de gereedschapswisselpositie. De coördinaten van de wisselpositie legt u in de instelwerkstand vast. (zie “Gereedschapswisselpositie instellen” op bladzijde 52).
6.5 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen 6.5 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Lineaire verplaatsing G1 Geometriefunctie: met G1 wordt een baan in een contourbeschrijving vastgelegd. Bewerkingsfunctie: het gereedschap verplaatst zich lineair met aanzetsnelheid naar het “eindpunt X, Z”.
6.5 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Cirkelboog G2, G3 – incrementele middelpuntmaat Geometriefunctie: met G2/G3 wordt een cirkelboog in een contourbeschrijving vastgelegd. Bewerkingsfunctie: het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met aanzetsnelheid naar het “eindpunt”. De rotatierichting ziet u in het helpscherm.
6.
6.5 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Cirkelboog G12, G13 – absolute middelpuntmaat Geometriefunctie: met G12/G13 wordt een cirkelboog in een contourbeschrijving vastgelegd. Bewerkingsfunctie: het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met aanzetsnelheid naar het “eindpunt”. De rotatierichting ziet u in het helpscherm.
6.5 Enkelvoudige lineaire verplaatsingen en cirkelbogen Parameters G12, G13 8 8 8 8 8 8 8 8 X eindpunt (diametermaat) Z eindpunt R radius I middelpunt absoluut – (diametermaat) K middelpunt absoluut Q snijpunt (default: Q=0): legt het eindpunt vast als er twee oplossingen mogelijk zijn (zie helpscherm) B afkanting/afronding: aan het einde van de cirkelboog kan een afkanting/afronding of een “tangentiële” overgang naar het volgende contourelement worden vastgelegd.
6.6 Aanzet, toerental 6.6 Aanzet, toerental Toerentalbegrenzing G26/G126 Voorbeeld: G26, G126 G26: Toerentalbegrenzing hoofdspil G126: toerentalbegrenzing spil 1 (aangedreven gereedschap) %26.nc [G26, G126] De toerentalbegrenzing blijft actief totdat ze door een nieuwe G26/ G126 wordt vervangen. N1 G14 Q0 Parameters N2 T3 G95 F0.
6.6 Aanzet, toerental Aanzet per tand G193 Met G193 wordt de aanzet afhankelijk van het aantal tanden van de frees vastgelegd. Parameters 8 F aanzet per tand in mm/tand of inch/tand De actuele waarde toont de aanzet in mm/omw. Voorbeeld: G193 %193.nc [G193] N1 M5 N2 T71 G197 S1010 G193 F0.08 M104 N3 M14 N4 G152 C30 N5 G110 C0 N6 G0 X122 Z-50 N7 G744 X122 Z-50 ZE-50 C0 Wi90 Q4 N8 G792 K30 A0 X100 J11 P5 F0.
6.6 Aanzet, toerental Constante snijsnelheid G96 / G196 G96/G196 definieert een constante snijsnelheid. Voorbeeld: G96, G196 G96: het spiltoerental van de hoofdspil is afhankelijk van de Xpositie van de gereedschapspunt. %96.nc G196: het spiltoerental is afhankelijk van de diameter van het gereedschap. N1 T3 G195 F0.25 G196 S200 M3 Parameters 8 S snijsnelheid in m/min resp. ft/min [G96, G196] N2 G0 X0 Z2 N3 G42 N4 G1 Z0 N5 G1 X20 B-0.
6.7 Snijkant- en freesradiuscompensatie 6.7 Snijkant- en freesradiuscompensatie Basisprincipes Snijkantradiuscompensatie (SRC) Zonder SRC is de theoretische gereedschapspunt het referentiepunt voor de verplaatsingen. Dit leidt bij niet-asparallelle verplaatsingen tot onnauwkeurigheden. Met SRC worden geprogrammeerde verplaatsingen gecorrigeerd (zie “Snijkantradiuscompensatie (SRC)” op bladzijde 28).
6.7 Snijkant- en freesradiuscompensatie Basis-werkwijze van de SRC/FRC N.. . . . N.. G0 X10 Z10 N.. G41 G0 Z20 [verplaatsing: van X10/Z10 naar X10+SRC/ X20+SRC] N.. G1 X20 [de verplaatsing is met SRC “verschoven”] N.. G40 G0 X30 Z30 [verplaatsing: van X20+SRC/Z20+SRC naar X30/X30] N.. . . .
6.8 correcties 6.8 correcties (Veranderen van) snijkantcorrectie G148 De MANUALplus beschikt over 3 slijtagecorrectiewaarden voor steekgereedschap (DX, DZ, DS). Met “O” bepaalt u met welke slijtagecorrecties rekening wordt gehouden. Bij de programmastart en na een T-commando zijn DX, DZ actief (G148 O0). De met G148 gekozen correctiewaarden gelden tot het volgende T-commando of tot het einde van het programma.
6.8 correcties Additieve correctie G149 De MANUALplus beheert 16 gereedschapsonafhankelijke correctiewaarden met de aanduiding D901..D916. Deze correctiewaarden gelden naast de actieve slijtagecorrecties van het gereedschap. Additieve correcties gelden vanaf de regel waarin G149 is geprogrammeerd en blijven actief tot de volgende “G149 D900” de volgende gereedschapswissel het programma-einde. Parameters 8 D additieve correctie (default: D900): D900: schakelt de additieve correctie uit D901..
6.8 correcties Compensatie rechter gereedschapspunt G150 Compensatie linker gereedschapspunt G151 Bij steekgereedschap legt u met “Gereedschapsoriëntatie” de rechter of linker snijkantzijde als gereedschapsreferentiepunt vast (zie “Steeken steekdraaigereedschap” op bladzijde 421). Met G150/G151 wordt het referentiepunt omgeschakeld. Voorbeeld: G150, G151 %148.nc [G148] G150: referentiepunt rechter gereedschapspunt N1 T31 G95 F0.25 G96 S160 M3 G151: referentiepunt linker gereedschapspunt.
6.9 Nulpuntverschuivingen 6.9 Nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuiving G51 Met G51 wordt het werkstuknulpunt met “Z” (of “X”) verschoven. De verschuiving geldt ten opzichte van het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd.(zie “Werkstuknulpunt definiëren” op bladzijde 50). Het referentiepunt blijft het werkstuknulpunt dat tijdens instelbedrijf is vastgelegd, ook als u G51 meermaals programmeert.
6.9 Nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuiving additief G56 Met G56 wordt het werkstuknulpunt met “Z” (of “X”) verschoven. De verschuiving geldt ten opzichte van het actueel geldende werkstuknulpunt. Als u G56 meermaals programmeert, wordt de verschuiving altijd bij het op dat moment geldende werkstuknulpunt opgeteld. Parameters 8 8 X verschuiving (diametermaat) Z verschuiving Met G51 of G59 worden additieve nulpuntverschuivingen opgeheven.
6.9 Nulpuntverschuivingen Nulpuntverschuiving absoluut G59 Met G59 wordt het werkstuknulpunt op de positie “X, Z” ingesteld. Het nieuwe werkstuknulpunt geldt tot het programma-einde. Parameters 8 8 X nulpuntverschuiving (diametermaat) Z nulpuntverschuiving Met G59 worden de tot op dit moment geldende nulpuntverschuivingen (door G51, G56 of G59) opgeheven. Let op: botsingsgevaar! Cyclusprogrammering: bij DIN-macro’s wordt de nulpuntverschuiving aan het cycluseinde gereset.
6.10 Overmaten 6.10 Overmaten Overmaat asparallel G57 Met G57 worden verschillende overmaten in X en Z vastgelegd. G57 wordt voor de steek- of verspaningscyclus geprogrammeerd. Parameters 8 8 X overmaat X (diametermaat) Z overmaat Z Bij de volgende cycli wordt rekening gehouden met de overmaten: Verspaningscycli: G81, G817, G818, G819, G82, G827, G828, G829, G83 Steekcycli G86x Steekdraaicycli: G81x, G82x Bij de cycli G81, G82 en G83 worden de overmaten niet gewist nadat de cyclus is uitgevoerd.
6.10 Overmaten Overmaat parallel (equidistant) aan contour G58 Met G58 wordt een overmaat parallel aan de contour ingesteld. G58 wordt voor de steek- of verspaningscyclus geprogrammeerd. Parameter 8 P overmaat Bij cyclus G89 is een negatieve overmaat toegestaan.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli 6.11 Contourgerelateerde draaicycli Contourbeschrijving Bij de contourgerelateerde cycli (draai-, steek en steekdraaicycli) volgt de onderstaande contourbeschrijving nadat de cyclus is opgeroepen: met een G0-commando wordt het beginpunt van het contourgedeelte vastgelegd het contourgedeelte wordt met G1-, G2-, G3-, G12- en G13commando’s beschreven De beschrijving van de contour wordt afgesloten met G80.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Vlakcyclus langs G817/G818 Met deze cycli wordt het contourgedeelte dat wordt beschreven met de gereedschapspositie en de contourbeschrijving in de volgende regels overlangszonder insteken verspaand (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310). Parameters G817, G818 8 8 8 8 8 X snedebegrenzing (diametermaat): er wordt tot de “snedebegrenzing” verspaand. P maximale aanzet: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de aanzet <= P is.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Instructies voor de uitvoering van de cyclus: De MANUALplus bepaalt de verspanings- en aanzetrichting aan de hand van de actuele gereedschapspositie ten opzichte van het beginpunt/eindpunt van het contourgedeelte. Gereedschapspositie na uitvoeren van de cyclus: G817: Cyclusstartpunt Z; laatste vrijzetdiameter X G818: startpunt van de cyclus Neergaande contourelementen worden niet bewerkt. Het gereedschap moet buiten het ingestelde contourgedeelte staan.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Vlakcyclus langs met insteken G819 Met deze cyclus wordt het contourgedeelte dat wordt beschreven met de gereedschapspositie en de contourbeschrijving in de volgende regels overlangs met insteken verspaand (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310). Parameters 8 8 8 8 8 8 X snedebegrenzing (diametermaat): er wordt tot de “snedebegrenzing” verspaand. P maximale aanzet: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de aanzet <= P is.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Vlakcyclus dwars G827/G828 Met deze cyclus wordt het contourgedeelte dat wordt beschreven met de gereedschapspositie en de contourbeschrijving in de volgende regels overdwars zonder insteken verspaand (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310). Parameters 8 8 8 8 8 Z snedebegrenzing: er wordt tot de “snedebegrenzing” verspaand. P maximale aanzet: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de aanzet <= P is.
De MANUALplus bepaalt de verspanings- en aanzetrichting aan de hand van de actuele gereedschapspositie ten opzichte van het beginpunt/eindpunt van het contourgedeelte. Gereedschapspositie na uitvoeren van de cyclus: G827: cyclusstartpunt X; laatste vrijzetcoördinaat in Z G828: startpunt van de cyclus Neergaande contourelementen worden niet bewerkt. Het gereedschap moet buiten het ingestelde contourgedeelte staan. Snijkantradiuscorrectie: wordt uitgevoerd.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Vlakcyclus dwars met insteken G829 Met deze cyclus wordt het contourgedeelte dat wordt beschreven met de gereedschapspositie en de contourbeschrijving in de volgende regels overdwars met insteken verspaand (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310). Parameters 8 8 8 8 8 8 Z snedebegrenzing: er wordt tot de “snedebegrenzing” verspaand. P maximale aanzet: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de aanzet <= P is.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Voorbewerken parallel aan contour G836 Met G836 worden werkstukgedeeltes parallel aan de contour verspaand. Het contourstartpunt wordt ofwel in de cyclus met „X, Z“ ofwel in regel G0 na de cyclusoproep gedefinieerd. In de volgende regels van G836 wordt het contourgedeelte beschreven. Met G80 wordt de contourbeschrijving beëindigd. Parameters 8 8 8 8 8 8 8 X startpunt (diametermaat) Z startpunt P maximale aanzet: De aanzetdiepte wordt afhankelijk van "J" verwerkt.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Instructies voor de uitvoering van de cyclus: De MANUALplus bepaalt de verspanings- en aanzetrichting aan de hand van de actuele gereedschapspositie ten opzichte van het beginpunt/eindpunt van het contourgedeelte. Gereedschapspositie na uitvoeren van de cyclus: startpunt van de cyclus Het gereedschap moet aan het begin van de cyclus buiten het ingestelde contourgedeelte staan. Snijkantradiuscorrectie: wordt uitgevoerd.
6.11 Contourgerelateerde draaicycli Nabewerken contour G89 Met G89 wordt het in de volgende regels beschreven contourgedeelte nabewerkt (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310). In de NC-regel na G89 wordt met een G41-/G42-commando (zonder parameters) de SRC geactiveerd en de positie van het gereedschap vastgelegd (referentie: richting van de contour): G41: gereedschap rechts van de contour G42: gereedschap links van de contour De MANUALplus schakelt de SRC aan het cycluseinde uit.
6.12 Eenvoudige draaicycli 6.12 Eenvoudige draaicycli Voorbewerken overlangs G81 Met G81 wordt het contourgedeelte in langsrichting verspaand dat wordt beschreven met de actuele gereedschapspositie en “X, Z”. Parameters 8 8 8 8 8 8 X beginpunt van het contourgedeelte (diametermaat) Z eindpunt van het contourgedeelte I maximale aanzet in X: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de berekende aanzet <= I is.
6.12 Eenvoudige draaicycli Voorbewerken overdwars G82 Met G82 wordt het contourgedeelte in dwarsrichting verspaand dat wordt beschreven met de actuele gereedschapspositie en “X, Z”. Parameters 8 8 8 8 8 8 X eindpunt van het contourgedeelte (diametermaat) Z beginpunt van het contourgedeelte I verspringing: aanzet in Z (default: 0) K maximale aanzet in X: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de berekende aanzet <= K is.
6.12 Eenvoudige draaicycli Enkelvoudige contourherhalingscyclus G83 Met G83 wordt meermaals de in de volgende regels geprogrammeerde “bewerkingscyclus” uitgevoerd. In de bewerkingscyclus zijn enkelvoudige verplaatsingen of cycli (zonder contourbeschrijving) toegestaan. De bewerkingscyclus wordt afgesloten met G80. “X, Z” definieert het startpunt van de contour. G83 begint met de cyclusbewerking vanaf de gereedschapspositie. Voorafgaand aan elke snede zet de cyclus aan met de in “I, K” ingestelde waarde.
6.12 Eenvoudige draaicycli Baan met radius G87 Met G87 worden overgangsradiussen voor haakse, asparallelle binnen- en buitenhoeken gemaakt. Het voorgaande verticale of horizontale element wordt bewerkt, wanneer het gereedschap voor de uitvoering van de cyclus op de X- of Z-coördinaat van het hoekpunt staat. De radiussen worden in één snede bewerkt. De MANUALplus bepaalt de richting van de afronding op basis van de “gereedschapsoriëntatie” (zie “Draaigereedschap” op bladzijde 419).
6.12 Eenvoudige draaicycli Baan met afkanting G88 Met G88 worden afkantingen voor haakse, asparallelle buitenhoeken gemaakt. Het voorgaande verticale of horizontale element wordt bewerkt, wanneer het gereedschap voor de uitvoering van de cyclus op de X- of Z-coördinaat van het hoekpunt staat. De afkantingen worden in één snede bewerkt. De MANUALplus bepaalt de richting van de afkanting op basis van de "gereedschapsoriëntatie" (zie “Draaigereedschap” op bladzijde 419).
6.13 Insteekcycli 6.13 Insteekcycli Contoursteken axiaal G861/radiaal G862 Met deze cycli wordt het contourgedeelte dat met de gereedschapspositie en de contourbeschrijving in de volgende regels wordt beschreven, axiaal/radiaal gestoken (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310).
6.13 Insteekcycli Instructies voor de uitvoering van de cyclus: De MANUALplus bepaalt de verspaningsrichting aan de hand van de actuele gereedschapspositie ten opzichte van het beginpunt/ eindpunt van het contourgedeelte. Gereedschapspositie na uitvoeren van de cyclus: startpunt van de cyclus Snijkantradiuscorrectie: wordt uitgevoerd. Er wordt rekening gehouden met G57/G58-overmaten, als “I, K” niet geprogrammeerd worden. Nadat de cyclus is uitgevoerd, worden de overmaten gewist.
6.13 Insteekcycli Contoursteken/nabewerken axiaal G863/radiaal G864 Deze cycli bewerken het in de volgende regels beschreven contourgedeelte axiaal/radiaal na (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310).
6.13 Insteekcycli Instructies voor de uitvoering van de cyclus: Gereedschapspositie na uitvoeren van de cyclus: startpunt van de cyclus Snijkantradiuscorrectie: wordt uitgevoerd. Voorbeeld: G863 %863.nc [G863] N1 T38 G95 F0.15 G96 S200 M3 N2 G0 X110 Z2 N3 G863 E0.08 N4 G0 X100 Z2 N5 G1 Z-6 B3 N6 G1 X88 B2 N7 G1 Z-13 A-20 B2 N8 G1 X60 B3 N9 G1 Z0 B-1 N10 G1 X55 N11 G80 EINDE Voorbeeld: G864 %864.nc [G864] N1 T30 G95 F0.15 G96 S200 M3 N2 G0 X87 Z-35 N3 G864 E0.11 N4 G0 X85 Z-29.
6.13 Insteekcycli Enkelvoudige steekcyclus axiaal G865/radiaal G866 Met deze cycli wordt de rechthoek die wordt beschreven met de gereedschapspositie “X, Z”, axiaal/radiaal gestoken.
6.13 Insteekcycli Steken/nabewerken axiaal G867/radiaal G868 Met deze cycli wordt het contourgedeelte dat wordt beschreven met de gereedschapspositie “X, Z”, axiaal/radiaal nabewerkt.
6.13 Insteekcycli Enkelvoudige insteekcyclus G86 Met G86 vinden enkelvoudige radiale en axiale binnen- en buiteninsteken met afkantingen plaats. Het type insteek (radiaal/axiaal; binnen/buiten) wordt op basis van de “gereedschapsoriëntatie” bepaald (zie “Draaigereedschap” op bladzijde 419).
6.14 Steekdraaicycli 6.14 Steekdraaicycli Werking van de steekdraaicycli Steekdraaicycli verspanen het gedefinieerde contourgedeelte door afwisselende insteek- en voorbewerkingsbewegingen. Hierdoor vindt de verspaning met zo weinig mogelijk vrijzet- en aanzetbewegingen plaats. De te bewerken contour mag meerdere terugvallende gedeeltes bevatten.
6.14 Steekdraaicycli Enkelvoudige steekdraaicyclus overlangs G811/ overdwars G821 Met deze cycli wordt de rechthoek die wordt beschreven met de gereedschapspositie “X, Z” verspaand. Parameters 8 8 8 8 8 8 X bodemhoekpunt X (diametermaat) Z bodemhoekpunt Z P maximale aanzet: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de aanzet <= P is.
6.14 Steekdraaicycli Steekdraaicyclus overlangs G815/overdwars G825 Met deze cycli wordt het contourgedeelte dat wordt beschreven met de gereedschapspositie en de contourbeschrijving in de volgende regels verspaand (zie “Contourbeschrijving” op bladzijde 310). Parameters 8 8 8 8 8 8 X snedebegrenzing (diametermaat) Z snedebegrenzing P maximale aanzet: de snede-opdeling wordt zodanig berekend dat een “nadraaisnede” overbodig is en de aanzet <= P is.
Gereedschapspositie na uitvoeren van de cyclus: startpunt van de cyclus De overmaten I, K moeten bij het steekdraaien/ nabewerken (Q=2) absoluut worden opgegeven, omdat zij het materiaal vastleggen dat bij de nabewerkingscyclus wordt verspaand. Snijkantradiuscorrectie: wordt uitgevoerd. Er wordt rekening gehouden met G57/G58overmaten, als “I, K” niet geprogrammeerd worden. Nadat de cyclus is uitgevoerd, worden de overmaten gewist. Voorbeeld: G815 6.
6.15 Schroefdraadcycli 6.15 Schroefdraadcycli Universele schroefdraadcyclus G31 Met G31 wordt schroefdraad in een willekeurige richting en op een willekeurige plaats gesneden (langs-, conisch of dwarsdraad; binnenof buitendraad). Er kunnen verschillende schroefdraadtypen worden gecombineerd.
6.15 Schroefdraadcycli G31 zonder contourbeschrijving: “X, Z” wordt geprogrammeerd – de schroefdraad begint bij de actuele gereedschapspositie en eindigt bij “eindpunt X, Z”. G31 met contourbeschrijving: „X, Z“ wordt niet geprogrammeerd. In de op G31 volgende NC-regels worden maximaal 6 contourelementen vastgelegd, waarin de schroefdraad moet worden gemaakt. De contourbeschrijving wordt afgesloten met G80. Dwarsdraad of aaneengesloten schroefdraad wordt “met contourbeschrijving” gedefinieerd.
6.15 Schroefdraadcycli Enkelvoudige schroefdraadcyclus G32 Met G32 wordt een enkelvoudige schroefdraad in een willekeurige richting en op een willekeurige plaats gesneden (langs-, conische of dwarsdraad; binnen- of buitendraad). De schroefdraad begint bij de actuele gereedschapspositie en eindigt bij “eindpunt X, Z”.
6.15 Schroefdraadcycli Draad enkelvoudige verplaatsing G33 Met G33 wordt schroefdraad in een willekeurige richting en positie met variabele spoed gesneden (langs-, conisch of dwarsdraad; binnenof buitendraad). De schroefdraad begint bij de actuele gereedschapspositie en eindigt bij “eindpunt X, Z”.
6.15 Schroefdraadcycli Metrische ISO-draad G35 Met G35 wordt langsdraad (binnen- of buitendraad) gemaakt. De schroefdraad begint bij de actuele gereedschapspositie en eindigt bij “eindpunt X, Z”. De MANUALplus bepaalt op basis van de gereedschapspositie ten opzichte van het eindpunt van de schroefdraad of er buiten- of binnendraad wordt gesneden.
6.15 Schroefdraadcycli Enkelvoudige langsdraad (eenvoudig) G350 Met G350 wordt langsdraad (binnen- of buitendraad) gemaakt. De schroefdraad begint bij de actuele gereedschapspositie en eindigt bij “eindpunt X, Z”.
6.15 Schroefdraadcycli Uitgebreide, meervoudige langsdraad G351 Met G351 wordt enkel- of meervoudige langsdraad (binnen- of buitendraad) met variabele spoed gemaakt. De schroefdraad begint bij de actuele gereedschapspositie en eindigt bij “eindpunt X, Z”.
6.15 Schroefdraadcycli Conische API-draad G352 Met G352 wordt enkel- of meervoudige API-draad gemaakt. De draaddiepte wordt bij de uitloop van de schroefdraad minder.
6.15 Schroefdraadcycli Conische draad G353 Met G353 wordt enkel- of meervoudige conische draad met variabele spoed gemaakt.
6.16 Draaduitloopcycli 6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloopcontour G25 Met G25 wordt een vormelement draaduitloop (DIN 509 E, DIN 509 F, DIN 76) gegenereerd dat in de contourbeschrijving van voorbewerkings- of nabewerkingscycli wordt opgenomen In de tabel in het helpscherm wordt de parametrisering van de draaduitlopen verklaard.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloopcyclus G85 Met G85 worden draaduitlopen volgens DIN 509 E, DIN 509 F en DIN 76 gemaakt. De voorafgaande cilinder wordt bewerkt, wanneer het gereedschap op de cilinderdiameter “vóór” de cilinder wordt gepositioneerd. Als het gereedschap niet op de cilinderdiameter staat, nadert het diagonaal, om de draaduitloop te maken.
6.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 509 E met cilinderbewerking G851 De cyclus maakt de voorafgaande cilinder, de draaduitloop, het aansluitende eindvlak en de cilinderaansnijding, als u een van de parameters “B” of “RB” opgeeft.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 509 F met cilinderbewerking G852 De cyclus maakt de voorafgaande cilinder, de draaduitloop, het aansluitende eindvlak en de cilinderaansnijding, als u een van de parameters “B” of “RB” opgeeft.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloop DIN 76 met cilinderbewerking G853 De cyclus maakt de voorafgaande cilinder, de draaduitloop, het aansluitende eindvlak en de cilinderaansnijding, als u een van de parameters “B” of “RB” opgeeft.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloop vorm U G856 Met G856 wordt de draaduitloop gemaakt en wordt het aangrenzende eindvlak nabewerkt. Als alternatief kan een afkanting/afronding worden gemaakt. Parameters 8 8 8 I draaduitloopdiameter (diametermaat) K draaduitlooplengte B afkanting/afronding: B>0: Afrondingsradius B<0: breedte van de afkanting Instructies voor de uitvoering van de cyclus: Nadat de cyclus is uitgevoerd, keert het gereedschap naar het startpunt terug.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloop vorm H G857 G857 maakt de draaduitloop. Het eindpunt wordt volgens “draaduitloop vorm H” aan de hand van de insteekhoek bepaald. Nadat de cyclus is uitgevoerd, keert het gereedschap naar het startpunt terug.
6.16 Draaduitloopcycli Draaduitloop vorm K G858 G858 maakt de draaduitloop. De gemaakte contourvorm wordt bepaald door het toegepaste gereedschap, omdat alleen een lineaire snede onder een hoek van 45° wordt uitgevoerd. Nadat de cyclus is uitgevoerd, keert het gereedschap naar het startpunt terug. Parameters 8 8 8 X hoekpunt contour (diametermaat) Z hoekpunt contour I draaduitloopdiepte De draaduitloop wordt alleen in haakse, asparallelle contourhoeken op de langsas uitgevoerd.
6.17 Afsteekcyclus 6.17 Afsteekcyclus Afsteekcyclus G859 G859 steekt het te draaien deel af. Er wordt eventueel een afkanting of afronding aan de buitendiameter gemaakt. Nadat de cyclus is uitgevoerd, keert het gereedschap langs het eindvlak omhoog en naar het startpunt terug. Vanaf positie “I” kan een aanzetreductie worden gedefinieerd.
6.18 Boorcycli 6.18 Boorcycli Boorcyclus G71 G71 maakt axiale boringen in het midden met vast gereedschap en axiale en radiale boringen met aangedreven gereedschap. Parameters 8 8 8 8 8 8 8 X eindpunt axiale boring (diametermaat) Z eindpunt radiale boring A aan-/doorboorlengte (default: 0) E stilstandtijd voor het vrijmaken aan het einde van de boring (default: 0) V doorboorvarianten – aanzetreductie met 50% bij aan- resp.
6.18 Boorcycli Diepboorcyclus G74 G74 maakt axiale boringen in het midden met vast gereedschap en axiale en radiale boringen met aangedreven gereedschap. De boring wordt in verschillende stappen uitgevoerd. De boor wordt na iedere stap teruggetrokken en weer op “veiligheidsafstand” gezet. Bij elke boorstap wordt de boordiepte gereduceerd.
6.18 Boorcycli Instructies: De cyclus wordt vanaf de actuele gereedschaps- en spilpositie uitgevoerd. Het startpunt wordt in ijlgang genaderd. Axiale boring: “X” niet programmeren “Z” programmeren radiale boring: “X” programmeren “Z” niet programmeren X en Z geprogrammeerd: de “gereedschapsoriëntatie” is bepalend voor een radiale/axiale boring (zie “Boren” op bladzijde 423).
6.18 Boorcycli Schroefdraad tappen G36 Met G36 wordt axiale schroefdraad in het midden met vast gereedschap en axiale en radiale schroefdraad met aangedreven gereedschap gesneden. Betekenis van “uittreklengte J”: Gebruik deze parameter bij spantangen met lengtecompensatie. De cyclus berekent op basis van de draaddiepte, de geprogrammeerde spoed en de “uittreklengte” een nieuwe nominale spoed. De nominale spoed is iets kleiner dan de spoed van de draadtap.
6.18 Boorcycli Draadfrezen axiaal G799 G799 freest schroefdraad in een bestaande boring. Positioneer het gereedschap in het midden van de boring voordat G799 wordt opgeroepen. De cyclus positioneert het gereedschap in de boring op “eindpunt draad”. Vervolgens nadert het gereedschap met “ingaande radius R”, freest de schroefdraad met een rotatie van 360° en zet daarbij met “F” aan. Daarna haalt de cyclus het gereedschap uit het materiaal en trekt het terug naar het startpunt.
6.19 C-as-commando’s 6.19 C-as-commando’s Nulpuntverschuiving C-as G152 Met G152 wordt het nulpunt van de C-as absoluut (referentie: machineparameter 1005 "referentiepunt C-as"). Het nulpunt geldt tot het programma-einde. Parameters 8 C hoek: spilpositie van het “nieuwe” C-as-nulpunt Voorbeeld: G152 %152.nc [G152] N1 M5 N2 T71 G197 S1010 G193 F0.08 M104 N3 M14 N4 G152 C30 N5 G110 C0 N6 G0 X122 Z-50 N7 G744 X122 Z-50 ZE-50 C0 Wi90 Q4 N8 G792 K30 A0 X100 J11 P5 F0.
6.20 Bewerking van het eindvlak 6.20 Bewerking van het eindvlak Startpunt contour/ijlgang G100 Geometriefunctie: Met G100 wordt het startpunt van een contour op het eindvlak vastgelegd. Bewerkingsfunctie: Het gereedschap verplaatst zich met ijlgang via de kortst mogelijke weg naar het “eindpunt”.
6.20 Bewerking van het eindvlak Lineair, eindvlak G101 Geometriefunctie: Met G101 wordt een baan in een contour op het eindvlak vastgelegd. Bewerkingsfunctie: Het gereedschap verplaatst zich lineair met aanzetsnelheid naar het “eindpunt”. Parameters 8 8 8 8 8 8 8 8 8 X eindpunt (diametermaat) C eindhoek – hoekrichting: zie helpscherm XK eindpunt (cartesiaans) YK eindpunt (cartesiaans) Z eindpunt A hoek t.o.v.
6.20 Bewerking van het eindvlak Cirkelboog eindvlak G102/G103 Geometriefunctie: Met G102/G103 wordt een cirkelboog in een contour op het eindvlak vastgelegd. Bewerkingsfunctie: Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met aanzetsnelheid naar het “eindpunt”. De rotatierichting ziet u in het helpscherm.
6.20 Bewerking van het eindvlak Lineaire sleuf eindvlak G791 Met G791 wordt een sleuf van de actuele gereedschapspositie tot het eindpunt gefreesd. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter. Met overmaten wordt geen rekening gehouden.
6.20 Bewerking van het eindvlak Contour- en figuurfreescyclus eindvlak G793 Met G793 worden figuren of “vrije contouren” (open of gesloten) op het eindvlak gefreesd.
6.
6.20 Bewerking van het eindvlak Vlakfrezen eindvlak G797 Met G797 worden afhankelijk van “Q” vlakken, een veelhoek of de in de functie na G797 vastgelegde figuur gefreesd. Parameters 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 X begrenzingsdiameter Z bovenkant frees ZE freesbodem B sleutelwijdte (vervalt bij Q=0): definieert het materiaal dat achterblijft. Bij een even aantal vlakken kan “B” als alternatief voor “V” worden geprogrammeerd.
6.20 Bewerking van het eindvlak 8 J freesrichting: hiermee legt u bij veelvlakken zonder afkanting/ afronding vast of er in één of twee richtingen wordt gefreesd – zie afbeelding J=0: in één richting J=1: in twee richtingen Instructies: Bij “Q=0” wordt in de onderstaande functie een van de onderstaande figuren en vervolgens een G80-functie geprogrammeerd: G304 – cirkel G305 – rechthoek G307 – veelhoek Een veelhoek die met G797 (Q>0) wordt vastgelegd, ligt in het midden.
6.20 Bewerking van het eindvlak Figuurdefinitie volledige cirkel eindvlak G304 Met G304 wordt een volledige cirkel op het eindvlak vastgelegd. Deze figuur programmeert u in combinatie met G793 of G797. Parameters 8 8 8 XK middelpunt YK middelpunt R radius van de cirkel Voorbeeld: G304 %304.nc [G304] N1 T70 G197 S1200 G195 F0.2 M104 N2 M14 N3 G110 C0 N4 G0 X100 Z2 N5 G793 Z2 ZE-5 P2 U0.5 R0 I0.5 F0.
6.20 Bewerking van het eindvlak Figuurdefinitie rechthoek eindvlak G305 Met G305 wordt een rechthoek op het eindvlak vastgelegd. Deze figuur programmeert u in combinatie met G793 of G797. Parameters 8 8 8 8 8 8 XK middelpunt YK middelpunt A hoek – referentie: zie helpscherm K lengte van de rechthoek B hoogte van de rechthoek R afkanting/afronding R<0: afkantingslengte R>0: afrondingsradius Voorbeeld: G305 %305.nc [G305] N1 T70 G197 S1200 G195 F0.
6.20 Bewerking van het eindvlak Figuurdefinitie veelhoek eindvlak G307 Met G307 wordt een veelhoek op het eindvlak vastgelegd. Deze figuur programmeert u in combinatie met G793 of G797. Parameters 8 8 8 8 8 8 XK middelpunt YK middelpunt Q aantal zijden: bereik: 3 <= Q <= 127 A hoek – referentie: zie helpscherm K sleutelwijdte (SW) / lengte K<0: sleutelwijdte (diameter binnencirkel) K>0: kantlengte R afkanting/afronding R<0: afkantingslengte R>0: afrondingsradius Voorbeeld: G307 %307.
6.21 Bewerking van mantelvlak 6.21 Bewerking van mantelvlak Referentiediameter G120 Met G120 wordt de referentiediameter van het “uitgeslagen mantelvlak” vastgelegd. Programmeer G120, wanneer u bij G110... G113 gebruikmaakt van “CY”. G120 blijft ingeschakeld, tot deze functie wordt uitgeschakeld. Parameters 8 X diameter Voorbeeld: G120 %111.nc [G111, G120] N1 T71 G197 S1200 G195 F0.2 M104 N2 M14 N3 G120 X100 N4 G110 C0 N5 G0 X110 Z5 N6 G41 Q2 H0 N7 G110 Z-20 CY0 N8 G111 Z-40 N9 G113 CY39.2699 K-40 J19.
6.21 Bewerking van mantelvlak Startpunt contour/ijlgang G110 Geometriefunctie: Met G110 wordt het beginpunt van een mantelvlakcontour vastgelegd. Bewerkingsfunctie: Het gereedschap verplaatst zich met ijlgang via de kortst mogelijke weg naar het “eindpunt”. Parameters 8 8 8 8 Z eindpunt C eindhoek CY eindpunt als baanmaat (referentie: referentiediameter G120) X eindpunt (diametermaat) – (default: actuele X-positie) Leg het “beginpunt contour” of het eindpunt vast met “C” of “CY” .
6.21 Bewerking van mantelvlak Lineair mantelvlak G111 Geometriefunctie: Met G111 wordt een baan in een mantelvlakcontour vastgelegd. Bewerkingsfunctie: Het gereedschap verplaatst zich lineair met aanzetsnelheid naar het “eindpunt”.
6.21 Bewerking van mantelvlak Rond mantelvlak G112 / G113 Geometriefunctie: Met G112/G113 wordt een cirkelboog in een mantelvlakcontour vastgelegd. Bewerkingsfunctie: Het gereedschap verplaatst zich in een cirkel met aanzetsnelheid naar het “eindpunt”. De rotatierichting ziet u in het helpscherm.
6.21 Bewerking van mantelvlak Voorbeeld: G112, G113 Leg het eindpunt/middelpunt vast met “C/W”of “CY/J”. “Middelpunt” of “radius” programmeren Als het cirkelmiddelpunt niet is geprogrammeerd, wordt het middelpunt berekend dat tot de kortste cirkelboog leidt. Alleen bij G112/G113 als geometriefunctie toegestaan: parameters Q, B Alleen bij G112/G113 als bewerkingsfunctie toegestaan: parameter X %110.nc [G110, G111, G113, G794] N1 T71 G197 S1200 G195 F0.
6.21 Bewerking van mantelvlak Lineaire sleuf mantelvlak G792 Met G792 wordt een sleuf van de actuele gereedschapspositie tot het eindpunt gefreesd. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter. Er wordt geen rekening gehouden met overmaten.
6.21 Bewerking van mantelvlak Contour- en figuurfreescyclus mantelvlak G794 Met G794 worden figuren of “vrije contouren” (open of gesloten) op het mantelvlak gefreesd.
Q cyclustype (default: 0): de betekenis is afhankelijk van “U” Contourfrezen (U=0): – Q=0: middelpunt van de frees op de contour – Q=1 – gesloten contour: inwendig frezen – Q=1 – open contour: links in bewerkingsrichting – Q=2 – gesloten contour: uitwendig frezen – Q=2 – open contour: rechts in bewerkingsrichting – Q=3 – open contour: freespositie is afhankelijk van “H” en de rotatierichting van de frees – zie helpscherm Kamerfrezen (U>0): – Q=0: van binnen naar buiten – Q=1: van buiten naar binnen 8
6.21 Bewerking van mantelvlak Spiraalgroef frezen G798 Met G798 wordt een spiraalgroef vanaf de actuele gereedschapspositie tot “eindpunt X, Z” gefreesd. De sleufbreedte komt overeen met de freesdiameter. De eerste aanzet wordt met “I” uitgevoerd – de MANUALplus berekent de overige aanzetten als volgt: actuele aanzet = I * (1 – (n–1) * E) n: n-te aanzet De aanzet wordt gereduceerd tot >= 0,5 mm. Daarna wordt iedere aanzet met 0,5 mm uitgevoerd.
6.21 Bewerking van mantelvlak Figuurdefinitie volledige cirkel mantelvlak G314 Met G314 wordt een volledige cirkel op het mantelvlak vastgelegd. Deze figuur programmeert u in combinatie met G794. Parameters 8 8 8 8 Z middelpunt CY middelpunt als baanmaat (referentie: referentiediameter G120) C middelpunt hoek van het middelpunt – hoekrichting: zie helpscherm R radius van de cirkel Voorbeeld: G314 %314.nc [G314] N1 T71 G197 S1200 G195 F0.2 M104 N2 M14 N3 G110 C0 N4 G0 X110 Z5 N5 G794 X100 XE97 P2 U0.
6.21 Bewerking van mantelvlak Figuurdefinitie rechthoek mantelvlak G315 Met G315 wordt een rechthoek op het mantelvlak vastgelegd. Deze figuur programmeert u in combinatie met G794.
6.21 Bewerking van mantelvlak Figuurdefinitie veelhoek mantelvlak G317 Met G317 wordt een veelhoek op het mantelvlak vastgelegd. Deze figuur programmeert u in combinatie met G794.
6.22 Bewerking van patronen 6.22 Bewerking van patronen Patroon lineair, eindvlak G743 Met G743 wordt een lineair boor- of freespatroon gelijkmatig verdeeld op het eindvlak gemaakt. Als “ZE” niet is opgegeven, wordt gebruikgemaakt van de boor-/ freescyclus van de volgende NC-regel.
6.22 Bewerking van patronen Voorbeelden van commandoreeksen: [ eenvoudig boorpatroon ] N.. G743 XK.. YK.. Z.. ZE.. I.. J.. Q.. ... [ boorpatroon met diepboren ] N.. G743 XK.. YK.. Z.. I.. J.. Q.. N.. G74 Z.. P.. I.. ... [ freespatroon met lineaire sleuf ] N.. G743 XK.. YK.. Z.. I.. J.. Q.. N.. G791 K.. A.. Z.. ... [ freespatroon met “vrije contour” ] N.. G743 XK.. YK.. Z.. I.. J.. Q.. N.. G793 ZE.. U.. Q.. N.. G100 XK.. YK.. N.. . . . N.. G80 ...
6.22 Bewerking van patronen Patroon rond, eindvlak G745 Met G745 worden boor- of freespatronen gelijkmatig verdeeld op een cirkel of cirkelboog op het eindvlak gemaakt. Als “ZE” niet is opgegeven, wordt gebruikgemaakt van de boor-/ freescyclus van de volgende NC-regel.
6.22 Bewerking van patronen Voorbeelden van commandoreeksen: [ eenvoudig boorpatroon ] N.. G745 XK.. YK.. Z.. ZE.. A.. W.. Q.. ... [ boorpatroon met diepboren ] N.. G745 XK.. YK.. Z.. ZE.. A.. W.. Q.. N.. G74 Z.. P.. I.. ... [ freespatroon met lineaire sleuf ] N.. G745 XK.. YK.. Z.. ZE.. A.. W.. Q.. N.. G791 K.. A.. Z.. ... [ freespatroon met “vrije contour” ] N.. G745 XK.. YK.. Z.. ZE.. A.. W.. Q. N.. G793 ZE.. U.. Q.. N.. G100 XK.. YK.. N.. . . . N.. G80 ...
6.22 Bewerking van patronen Patroon lineair, mantelvlak G744 Met G744 wordt een lineair boor- of figuurpatroon gelijkmatig verdeeld op het mantelvlak gemaakt. Parametercombinaties voor de definitie van het beginpunt resp. de patroonposities: beginpunt patroon: Z en C Patroonposities: W en Q Wi en Q Als “ZE” niet is opgegeven, wordt gebruik gemaakt van de boor-/ freescyclus of de figuurbeschrijving van de volgende NC-regel.
6.22 Bewerking van patronen Voorbeelden van commandoreeksen: [ eenvoudig boorpatroon ] N.. G744 Z.. C.. X.. XE.. ZE.. W.. Q.. ... [ boorpatroon met diepboren ] N.. G744 Z.. C.. X.. XE.. ZE.. W.. Q.. N.. G74 Z.. P.. I.. ... [ freespatroon met lineaire sleuf ] N.. G744 Z.. C.. X.. XE.. ZE.. W.. Q.. N.. G792 K.. A.. X.. ... [ freespatroon met “vrije contour” ] N.. G744 Z.. C.. X.. XE.. ZE.. W.. Q.. N.. G794 XE.. U.. Q.. N.. G110 Z.. C.. N.. . . . N.. G80 ...
6.22 Bewerking van patronen Patroon rond, mantelvlak G746 Met G746 worden boor- of figuurpatronen gelijkmatig verdeeld op een cirkel of cirkelboog op het mantelvlak gemaakt. Parametercombinaties voor de definitie van het middelpunt van de patroon resp. de patroonposities: Middelpunt patroon: Z en C Patroonposities: W en Q Wi en Q Als “ZE” niet is opgegeven, wordt gebruikgemaakt van de boor-/ freescyclus of de figuurbeschrijving van de volgende NC-regel.
6.22 Bewerking van patronen Voorbeelden van commandoreeksen: [ eenvoudig boorpatroon ] N.. G746 Z.. C.. X.. XE.. K.. A.. W.. Q.. ... [ boorpatroon met diepboren ] N.. G746 Z.. C.. X.. XE.. K.. A.. W.. Q.. N.. G74 Z.. P.. I.. ... [ freespatroon met lineaire sleuf ] N.. G746 Z.. C.. X.. XE.. K.. A.. W.. Q.. N.. G792 K.. A.. X.. ... [ freespatroon met “vrije contour” ] N.. G746 Z.. C.. X.. XE.. K.. A.. W.. Q.. N.. G794 XE.. U.. Q.. N.. G110 Z.. C.. N.. . . . N.. G80 ...
6.23 Overige G-functies 6.23 Overige G-functies Stilstandtijd G4 Het systeem wacht gedurende de geprogrammeerde tijd en voert dan het volgende commando uit. Als G4 samen met een verplaatsing in een regel wordt geprogrammeerd, geldt de stilstandtijd na afloop van de verplaatsing. Parameters 8 F stilstandtijd: bereik: 0 sec. < F < 999 sec.
6.24 T, S, F instellen 6.24 T, S, F instellen Gereedschapsnummer, toerental/ snijsnelheid en aanzet Aanzet en toerental die met “T, S, F instellen” worden geprogrammeerd, hebben betrekking op de hoofdspil. De parameters worden met de desbetreffende codeletter resp. de G-functie in het DIN-programma overgenomen: T: “T..” S: G96/G97 S.. F: G94/G95 F..
6.25 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer 6.25 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer INPUT INPUT (variabelenwaarde invoeren) “Functie programmavariabelen” kiezen “Functie invoer” kiezen (afbeelding rechtsboven op volgende pagina) “Invoertekst” definiëren Nummer van de “op te vragen variabele” invoeren (afbeelding rechtsboven) Bij de programmering van het “INPUT-commando” legt u de “Invoertekst” en het nummer van de “op te vragen variabele” vast. De invoer wordt in de “invoertekst” verklaard.
6.25 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer WINDOW WINDOW (uitvoervenster definiëren) “Functie programmavariabelen” kiezen “WINDOW” kiezen (afbeelding rechtsboven) Met “Regels voor uitvoer” de grootte van het uitvoervenster kiezen Met “Regels voor uitvoer = 0” het uitvoervenster sluiten Met het commando “WINDOW” wordt de grootte van het “uitvoervenster” ter informatie van de machine-operator vastgelegd.
6.25 Gegevensinvoer, gegevensuitvoer PRINT PRINT (informatie uitvoeren) “Functie programmavariabelen” kiezen “PRINT” kiezen (afbeelding rechtsboven) “Uitvoerteksten” en “variabelennummers” vastleggen (afbeelding rechts) Wanneer dit commando wordt uitgevoerd, worden de gedefinieerde “uitvoertekst” en de waarde (inhoud) van de opgegeven “programmavariabele voor uitvoer” in het “uitvoervenster” vermeld. Het PRINT-commando is bedoeld voor de definitie van meerdere teksten en variabelen.
6.26 Programmering van variabelen 6.26 Programmering van variabelen Basisprincipes De MANUALplus vertaalt de NC-programma’s voordat deze worden uitgevoerd.
6.26 Programmering van variabelen #-variabelen De MANUALplus onderscheidt de volgende toepassingsgebieden op basis van de nummergroepen: #0 .. #45: globale variabelen Globale variabelen blijven na het programma-einde bestaan en kunnen door het volgende NC-programma worden verwerkt. #46 .. #50 gereserveerde variabelen voor expertprogramma’s mogen niet in uw NC-programma worden gebruikt. #256 .. #285 lokale variabelen gelden binnen een subprogramma. Voorbeeld: “#-variabele” . . . N..
#-variabele Gereedschapsinformatie #514 Gereedschapstype: 1: draaigereedschap 2: steekgereedschap 3: draadsnijgereedschap 4: boren 5: draadtappen 6: freesgereedschap De bezetting van de variabelen #519..#521 is van het gereedschapstype afhankelijk.
6.26 Programmering van variabelen V-variabelen De MANUALplus maakt op basis van de nummergroepen onderscheid tussen de volgende waarde- en toepassingsgebieden: Real: V1 .. V199 .. Integer: V200 .. V299 gereserveerd: V300 .. V900 Vragen en toewijzingen: Machinematen lezen/schrijven (machineparameter 7) Syntaxis: V{Mx[y]} x = maat 1..9 y = coördinaat: X, Y, Z, U, V, W, A, B of C Voorbeeld: “V-variabele” . . . N.. V{M1[Z]=300} [ zet “machinemaat 1 Z” op “300” ] . . .
X-waarden worden als radiuswaarden opgeslagen. Let op: de functies G901, G902 en G903 overschrijven de variabelen – ook wanneer ze nog niet zijn verwerkt! 6.26 Programmering van variabelen Informatie in variabelen V901, V902 en V919 worden bij de G-functies G901, G902 en G903 gebruikt (zie tabel). Betekenis van variabelen Slede 1 (X, Z) V901 C-as V919 V902 Informatie over interpreterstop (G909) De MANUALplus bewerkt ca. 15 tot 20 NC-regels “vooraf”.
6.27 Programmasprong, programmaherhaling 6.27 Programmasprong, programmaherhaling IF (...) (voorwaardelijke programmasprong) “Functie programmavariabelen” kiezen “Voorwaardelijke programmasprong” kiezen “Voorwaarde variabelen” invoeren (afbeelding rechtsboven) U kunt “rekenkundige functies” en “rekenkundige bewerkingen” samen in een rekenformule toepassen. De rekenkundige functies zijn over twee menuvelden verdeeld. Met “>>” kunt u van menu verwisselen.
6.27 Programmasprong, programmaherhaling WHILE (programmaherhaling) “Functie programmavariabelen” kiezen “Programmaherhaling” kiezen “Voorwaarde variabelen” invoeren (afbeelding rechtsboven) De “programmaherhaling” omvat de volgende elementen: „WHILE“ – gevolgd door een voorwaarde (vergelijking) “ENDWHILE” – hiermee wordt de “voorwaardelijke programmasprong” afgesloten De NC-regels die tussen WHILE en ENDWHILE staan, worden uitgevoerd zolang aan de “voorwaarde” wordt voldaan.
6.28 Variabele als adresparameter 6.28 Variabele als adresparameter Variabele als adresparameter Kies invoerparameters (afbeelding rechtsboven) Variabele kiezen >#-programmavariabele kiezen “Programmavariabele” kiezen “Variabelennummer” invoeren Variabelennummer overnemen indien gewenst: rekenformule invoeren Rekenkundige functie of rekenkundige bewerking kiezen (afbeelding rechtsonder) Variabele/variabelenberekening als adresparameter overnemen In het invoerveld verschijnt een “V”.
6.
6.28 Variabele als adresparameter U kunt NC-regels aanmaken waarin uitsluitend variabelenberekeningen worden geprogrammeerd (afbeelding rechts).
6.29 Subprogramma’s 6.29 Subprogramma’s Subprogramma kiezen “Subprogramma oproepen” kiezen DIN-macrolijst kiezen Subprogramma kiezen DIN-macro overnemen kiezen Overdrachtparameters invoeren Naam van subprogramma direct invoeren “Subprogramma oproepen” kiezen “Programmanaam” invoeren (afbeelding rechtsboven) Overdrachtparameters invoeren Algemene informatie over subprogramma’s: Subprogramma’s staan in een apart bestand.
6.29 Subprogramma’s U kunt in een subprogramma maximaal 20 “overdrachtswaarden” opnemen. De aanduidingen zijn: LA t/m LF, LH, I, J, K, O, P, R, S, U, W, X, Y, Z. In het subprogramma zijn de overdrachtswaarden als variabelen beschikbaar. De code is: „#__..“ gevolgd door de parameteraanduiding in kleine letters (bijvoorbeeld: #__la). U kunt deze overdrachtswaarden bij de programmering van variabelen in het subprogramma gebruiken (afbeelding rechtsonder).
6.30 M-functies 6.30 M-functies M-functies worden toegepast voor de programmabesturing en als machinefuncties. M-functie invoeren Kies “M-functie” Nummer van de M-functie en indien noodzakelijk parameters invoeren M-functies voor programmabesturing M00 Programmastop: stopt de uitvoering van het DIN-programma en zet deze voort wanneer “Cyclusstart” wordt gekozen.
6.30 M-functies Machinecommando’s De werking van de machinefuncties is afhankelijk van de uitvoering van uw draaibank. In de tabel staan de M-functies die “meestal” worden gebruikt. M-functies als machinefuncties M03 Hoofdspil aan (rechtsom) Raadpleeg het machinehandboek om vast te stellen welke M-functies op uw machine van toepassing zijn. M04 Hoofdspil aan (linksom) M05 Hoofdspilstop M12 Rem hoofdspil aanhalen M13 Rem hoofdspil afzetten M14 C-as aan M15 C-as uit M19 C..
7 Werkstand Gereedschapsbeheer 411 7 Werkstand Gereedschapsbeheer
7.1 De werkstand Gereedschapsbeheer 7.1 De werkstand Gereedschapsbeheer De contourcoördinaten programmeert u meestal volgens de dimensionering van het werkstuk op de tekening. U moet de lengtematen, snijkantradius, instelhoek en andere gereedschapsmaten invoeren, zodat de MANUALplus de sledebaan kan berekenen, de snijkantradiuscompensatie kan uitvoeren en de snede-opdelingen kan bepalen. De MANUALplus slaat max. 99 gereedschapsrecords op, waarbij elke gereedschapsrecord met een nummer (1...
7.1 De werkstand Gereedschapsbeheer Draadsnijgereedschap: alle types draadsnijgereedschap met uitzondering van draadtappen Boren – de groep omvat de volgende gereedschappen: Centreergereedschap Aanboorbeitels Spiraalboren Snijplaatboren Verzinkboren Ruimers Draadtappen: alle types draadtappen Freesgereedschap – de groep omvat de volgende gereedschappen: Sleuffrezen Stiftfrezen Draadfrezen U zult ongetwijfeld meer “gereedschapstypes” op uw draaibank gebruiken.
7.2 Organisatie van gereedschap 7.2 Organisatie van gereedschap De items in de gereedschapstabel zijn met T1...T99 aangeduid. De geschetste gereedschapspunt toont het gereedschapstype en de gereedschapsoriëntatie. De MANUALplus vermeldt in de gereedschapstabel belangrijke parameters en de gereedschapsbeschrijvingen. In het invoervenster ziet u de overige gegevens van het item waarop de cursor staat.
7.2 Organisatie van gereedschap Items zoeken 8 8 8 8 8 Kies Zoeken Kies het gereedschapstype met de desbetreffende menutoets De MANUALplus plaatst de cursor op het volgende item van dit gereedschapstype. Bedien de menutoets van het betreffende gereedschapstype opnieuw: de MANUALplus plaatst de cursor op het volgende item van dit gereedschapstype. Als er geen verder item is, wordt opnieuw het eerste tabel-item van dit type getoond.
7.3 Gereedschapsteksten 7.3 Gereedschapsteksten Een beschrijving of aanduiding van het gereedschapsitem vereenvoudigt het terugvinden. U kunt zelf bepalen of u elk afzonderlijk gereedschap van een identificatienummer voorziet of een algemene beschrijving hanteert. De samenhang: De beschrijvingen worden ondergebracht in de lijst Gereedschapsteksten. Elk item wordt voorafgegaan door een “Q-nummer”. De parameter “gereedschapstekst Q” bevat het referentienummer van de lijst “Gereedschapsteksten”.
7.3 Gereedschapsteksten Tekstnummer overnemen 8 8 8 Cursor op de desbetreffende ingevoerde tekst plaatsen Kies Overname tekstnr. De MANUALplus neemt het “Q-nummer” van de tekstinvoer als “gereedschapstekst Q” over en schakelt terug naar de invoer van de gereedschapsgegevens. Als u met Terug terugschakelt naar bewerking van gereedschapsgegevens, wordt “gereedschapstekst Q” niet gewijzigd.
7.4 Gereedschapsgegevens 7.4 Gereedschapsgegevens Gereedschapsoriëntatie De MANUALplus leidt uit de gereedschapsoriëntatie de positie van de snijkant af en, afhankelijk van het gereedschapstype, andere informatie (bijv. richting van de instelhoek, ligging van het referentiepunt, etc.). Deze gegevens zijn noodzakelijk voor de berekening van de snijkant- en freesradiuscompensatie, de insteekhoek, etc. Referentiepunt De “instelmaten X, Z” zijn gerelateerd aan het referentiepunt van het gereedschap.
7.4 Gereedschapsgegevens Draaigereedschap Kies “Draaigereedschap” In het helpscherm wordt de dimensionering verklaard van gebogen voor- of nabewerkingsgereedschap voor bewerkingen in lengterichting (WO 1, 3, 5 en 7). Op de volgende pagina vindt u instructies voor de dimensionering van vlakgereedschap, neutraal gereedschap en halfronde snijbeitels.
7.4 Gereedschapsgegevens Neutraal gereedschap De gereedschapsoriëntaties WO=2, 4, 6, 8 gelden voor “neutraal” gereedschap. Met neutraal wordt bedoeld dat de snijkant haaks op de X- of Z-as staat (afbeelding rechts).
7.
7.
7.4 Gereedschapsgegevens Boren Kies “Boren” Gereedschapsparameters 8 8 8 8 8 8 8 8 8 X Instelmaat in X Z Instelmaat in Z I Boordiameter WO Gereedschapsoriëntatie: codecijfer: zie helpscherm B Gereedschapspunthoek – bereik: 0° < B <= 180° DX Slijtagecorrectie in X: bereik: –100 mm < DX < 100 mm DZ Slijtagecorrectie in Z: bereik: –100 mm < DZ < 100 mm Q Gereedschapstekst: verwijzing naar gereedschapstekst H Ger.
7.4 Gereedschapsgegevens Draadtappen Kies “Draadtappen” Gereedschapsparameters 8 8 8 8 8 8 8 8 8 X Instelmaat in X Z Instelmaat in Z I Draaddiameter WO Gereedschapsoriëntatie: codecijfer: zie helpscherm F Spoed DX Slijtagecorrectie in X: bereik: –100 mm < DX < 100 mm DZ Slijtagecorrectie in Z: bereik: –100 mm < DZ < 100 mm Q Gereedschapstekst: verwijzing naar gereedschapstekst H Ger.
7.
7.5 Gereedschapsgegevens –extra parameters 7.5 Gereedschapsgegevens – extra parameters In het tweede invoervenster worden gegevens voor de rotatierichting, de snijgegevens, de gegevens voor de bewaking van de gereedschapsstandtijd, etc. beheerd. Met de toets “PgUp/PgDn” gaat u naar de verschillende invoervensters. Aangedreven gereedschap Bij “Ger. aangedreven” legt u bij boren en draadtappen vast of schakelcommando’s voor de hoofdspil of het aangedreven gereedschap worden gegenereerd.
7.5 Gereedschapsgegevens –extra parameters Gereedschapsstandtijdbewaking De Manual Plus “onthoudt” de gebruiksduur van gereedschap (tijd gedurende welke het gereedschap met aanzet wordt verplaatst) of telt het aantal met het gereedschap geproduceerde delen. Dit vormt de basis voor de standtijdbewaking. Als de standtijd is afgelopen, of het betreffende aantal stuks is bereikt, stopt het systeem met de bewerking en wordt u gevraagd het gereedschap of de snijplaat te wisselen.
8 Werkstand Besturen
8.1 Werkstand Besturen 8.1 Werkstand Besturen In deze werkstand zijn de functies voor communicatie met andere systemen, beveiliging van gegevens, instelling van parameters en diagnose ondergebracht. U heeft de volgende functies tot uw beschikking: Parameterinstellingen Met behulp van parameters kunt u de MANUALplus op uw specifieke situatie afstemmen. In het bedieningselement “Parameters” kunt u de parameters bekijken/wijzigen.
8.2 Parameters 8.2 Parameters Parameters die voor de “dagelijkse bedrijfsvoering” van belang zijn, zijn samengevat in het menu-item Act(uele) para(meters) [1]. Na de keuze van dit menu-item verschijnen de volgende menu-items: Instellen (menu) [1] Machineparameters [2] NC-schakelaars [3] PLC-parameters [4] Grafische parameters [5] Bewerking [6] Een pijltje rechts in de menuregel geeft aan dat er nog een submenu volgt (afbeelding rechtsboven).
8.2 Parameters Actuele parameters Actuele parameters Menu-item “Instellen (menu) [1]” Werkstuknulpunt [1] – hoofdspil [1] Afstand “machinenulpunt – werkstuknulpunt” (wordt meestal bepaald met “Aswaarden instellen”). Positie nulpunt X [mm] Positie nulpunt Z [mm] Gereedschapswisselpositie [2] Afstand “machinenulpunt – gereedschapswisselpositie” (wordt meestal bepaald met “Ger.-wisselpositie instellen”).
Toerentallen [2] Voor spil 1 (hoofdspil) en spil 2 (aangedreven gereedschap): Nulpuntverschuiving (M19) [°] Bepaalt de verspringing tussen het referentiepunt van de spil en het referentiepunt van het hoekmeetsysteem (impulsgever). Na de nulimpuls van de impulsgever wordt de actuele positie overschreven door de parameterwaarde. Aantal omwentelingen vrijmaken Aantal extra spilomwentelingen om het gereedschap bij spilstop te ontlasten.
8.2 Parameters Actuele parameters Instellingen [3] Stel “metrisch bedrijf” of “inch-bedrijf” en de wijze voor het zoeken naar de startregel in. De wijzigingen zijn pas na het opnieuw opstarten van kracht.
8.2 Parameters Configuratieparameters Menu-item Config(uratieparameters) [2] kan alleen worden gekozen met de autorisatie van “systeembeheerder” (zie “Bedieningsautorisatie” op bladzijde 453). De configuratieparameters zijn in onderstaande groepen onderverdeeld: Machineparameters Regelparameters PLC-parameters (zie machinehandboek). De parameters zijn met nummers aangeduid. U kunt een parameter direct oproepen (als u het nummer kent) of via de parameterlijst.
8.2 Parameters Machineparameters (MP) Uitlezing instelling [MP 17] Uitlezing vindt plaats in de velden “Uitlezing actuele waarden” (machinevenster).
Gereedschapsopname n [MP 601, ..] Bij gereedschapsopnames in verschillende kwadranten wordt de “extra opname” als “Type gespiegeld” gedefinieerd (zie “Gereedschappen in verschillende kwadranten” op bladzijde 48). Meestal wordt de afstand “extra opname – hoofdgereedschapshouder” in “Correctie X, Z” gedefinieerd.
8.2 Parameters Regelparameters (SP) Instellingen [SP 1] Stel “metrisch bedrijf” of “inch-bedrijf” en de wijze voor het zoeken naar de startregel in. Uitdraai – niet van belang Metrisch/ inch 0: metrisch 1: inch Zoeken naar startregel 0: uit 1: aan (let op: het systeem moet voor het zoeken naar de startregel voorbereid zijn) Tijdbepaling voor simulatie algemeen [SP 20] De hier aangegeven tijden worden bij de berekening van de neventijden aangehouden.
Standaard onbewerkt werkstuk [SP 23] De parameters bepalen het “standaard-onbewerkt werkstuk” en worden gebruikt voor de berekening van het “uitgeslagen mantelvlak”. Buitendiameter: basis voor de berekening van het “uitgeslagen mantelvlak”. Lengte onbewerkt werkstuk: horizontale vergroting van het “uitgeslagen mantelvlak”. Rechterzijde onbewerkt werkstuk: positie van het “uitgeslagen mantelvlak” ten opzichte van de oorsprong van de coördinaat.
8.
8.3 Transfer 8.3 Transfer “Transfer” (overdracht) wordt ten behoeve van de gegevensbeveiliging en voor de gegevensuitwisseling met PC’s toegepast. Daar waar verderop van “bestanden” wordt gesproken, worden programma's, parameters of gereedschapsgegevens bedoeld.
8.3 Transfer Interfaces De data-overdracht vindt plaats via de Ethernet- of de seriële interface. Wij adviseren overdracht via Ethernet, omdat de snelheid en betrouwbaarheid van de transmissie daarbij hoger zijn dan bij de overdracht via een seriële interface. WINDOWS-netwerken (via Ethernet): met een WINDOWS-netwerk integreert u uw draaibank in een LANnetwerk. De MANUALplus ondersteunt de bij WINDOWS gebruikelijke netwerken. Vanaf de MANUALplus kunnen bestanden worden verzonden/opgehaald.
8.3 Transfer Toegangsautorisatie voor netwerken De communicatiepartner kan wachtwoorden toekennen voor het recht om in directory’s te lezen en te schrijven (WINDOWS: “Toegangsautorisatie op vrijgaveniveau”) . Bij toegang tot directory’s van de partner verschijnt dan de dialoogbox “Enter Network Password”. Aan de bestanden van de MANUALplus kent u in de werkstand Diagnose wachtwoorden voor de lees- en schrijfautorisatie toe (zie “Diagnose” op bladzijde 455).
8.3 Transfer Configuratie van de data-overdracht Instellingen kiezen Netwerk kiezen en de directory van het externe apparaat instellen in (invoerveld “Naam van apparaat”) – afbeelding rechtsboven Serieel kiezen en de interfaceparameters instellen – afbeelding rechtsonder Printer kiezen en de interfaceparameters instellen – afbeelding rechtsonder Instelling overnemen Terug kiezen Voor “instellingen” is de autorisatie van “systeembeheerder “ nodig (zie “Bedieningsautorisatie” op bladzijde 453).
8.3 Transfer Instellingen in de modus “Serieel” en “Printer Baudrate: in bits per seconde Woordlengte: 7 of 8 bits per teken Pariteit: kies even/oneven pariteit of “geen pariteit”. De instelling “woordlengte = 8 bits” is voorwaarde voor “even/oneven pariteit”. Stopbits: 1, 1 1/2 en 2 stopbits Protocol Hardware (Hardware-Handshake) De ontvanger laat de zender via “RTS/CTS-signalen” weten dat hij tijdelijk geen gegevens kan ontvangen.
8.3 Transfer Programma’s (bestanden) verzenden Bij het selecteren van de programma’s plaatst u de cursor op het gewenste programma en kiest u Markeren, of markeert u alle programma’s met Alles Markeren. “Gemarkeerde” programma’s worden met een “ruitje” aangeduid. U kunt de markeringen wissen door opnieuw te markeren. U kunt één enkel programma verzenden door de cursor op het betreffende programma te plaatsen en vervolgens Bestand zenden resp. Bestand ontvangen te kiezen.
8.3 Transfer Keuze van programmagroep Programma kiezen Programmakeuze kiezen DIN-programma’s of DIN-macro’s of Cyclusprogramma’s of ICP-contouren of DXF-bestanden kiezen Terug kiezen Bij het selecteren van de DIN- of cyclusprogramma’s en de ICP-contouren wordt uitsluitend de bestandsnaam getoond. Intern onderscheidt de MANUALplus de programmagroepen aan de hand van de extensie (zie tabel rechts).
8.3 Transfer Programma-overdracht (modus Netwerk) “Netwerk” toont in het linker venster de eigen directory en in het rechter venster de directory van het externe apparaat (afbeelding rechts). Met “pijl naar links/pijl naar rechts” (of met “Enter”) kunt u tussen de beide vensters omschakelen.
8.3 Transfer Programma-overdracht (modus Serieel) De MANUALplus geeft de eigen directory aan (afbeelding rechts). Bestand verzenden Programma met de cursor kiezen, of Programma’s kiezen en Markeren of Alles markieren kiezen Bestand verzenden kiezen Bestand ontvangen Bestand ontvangen kiezen Als u op “ontvangen” omschakelt, wacht de MANUALplus op data van de seriële interface. U kunt aan de aangegeven “voortgang” zien, of er dataoverdracht plaatsvindt. Deze toestand kunt u met Terug annuleren.
8.3 Transfer DIN-programma’s/-macro’s printen Programma kiezen Programmakeuze kiezen DIN-programma’s of DIN-macro’s kiezen Terug kiezen Programma met de cursor kiezen, of Programma’s kiezen en Markeren of Alles markieren kiezen Bestand verzenden kiezen Informatie tijdens de overdracht: zie “Programma’s (bestanden) verzenden” op bladzijde 446: Er kunnen uitsluitend DIN-programma’s en DIN-macro’s worden geprint.
8.3 Transfer Overdracht van parameters Parameters kiezen Parameters verzenden kiezen Parameters ontvangen kiezen Parameterbestanden die worden gezonden, krijgen de bestandsnaam die bij “Instellingen – Backupnaam” is ingevoerd. De MANUALplus plaatst de volgende extensie achter de bestandsnaam: *.BEA *.MAS *.PRO *.PLC *.
8.3 Transfer Gereedschapsgegevens Gereedschap kiezen Gereedschap zenden kiezen Gereedschap ontvangen kiezen Gereedschapsbestanden die worden gezonden, krijgen de bestandsnaam die bij “Instellingen – Backup-naam” is ingevoerd. De MANUALplus plaatst de volgende extensie achter de bestandsnaam: *.TXT *.
8.4 Service en Diagnose 8.4 Service en Diagnose Na de keuze van Service [3] kunt u een van de volgende functies of functiegroepen selecteren: Inloggen [1] Uitloggen [2] Geb.Srv. [3] (gebruikersservice) Sys.Srv. [4] (systeemservice) Diag(nose) [6]) Diverse service- en diagnosefuncties zijn voor het service- en inbedrijfstellingspersoneel gereserveerd. Bedieningsautorisatie De functies Inloggen, Uitloggen en Gebruikersservice zijn bedoeld voor het beheer van de bedieningsautorisatie.
8.4 Service en Diagnose De MANUALplus onderscheidt de volgende gebruikersklassen: “zonder beveiligingsklasse” “NC-programmeurs” “systeembeheerder” “servicepersoneel” (van de machinefabrikant) De MANUALplus wordt afgeleverd met de gebruiker “Wachtwoord 1234”. Het wachtwoord is “1234”. Nadat u als gebruiker met “wachtwoord 1234” heeft ingelogd, kunt u de machine-operators invoeren met de autorisatie “systeembeheerder”. Het “wachtwoord 1234” moet daarna worden verwijderd.
8.4 Service en Diagnose Systeemservice Onder “Systeemservice” worden de volgende functies aangeboden: Datum/ tijd [1] Datum en/of tijd instellen. Bij foutmeldingen worden de datum en tijd geregistreerd. Zorg daarom voor de juiste instelling. Omschakelen taal [3] Nadat u deze functie heeft gekozen, selecteert u met de softkey >> de gewenste taal en drukt u op OK. De gekozen taal is actief als u het systeem opnieuw heeft opgestart.
8.
8.
8.
8.
9 Voorbeelden
9.1 Werken met de MANUALplus 9.1 Werken met de MANUALplus In dit voorbeeld wordt uitgelegd hoe met behulp van de cyclusprogrammering de machine wordt ingesteld en een werkstuk wordt geproduceerd. De bewerking wordt in de werkstand “Teach-in” uitgevoerd. Wanneer de bewerking is afgerond, heeft u het cyclusprogramma tot uw beschikking.
9.
9.1 Werken met de MANUALplus Cyclusprogramma selecteren Er wordt een nieuw cyclusprogramma met nummer “999” aangemaakt.
9.1 Werken met de MANUALplus Cyclusprogramma maken De verschillende cycli voor de bewerking van het werkstuk worden hierna beschreven. De betreffende bewerkingsstap wordt op de productietekening weergegeven en de cyclus en cyclusparameters in de afbeeldingen rechts. De machine-uitlezing heeft betrekking op de situatie na de uitvoering van de cyclus.
9.1 Werken met de MANUALplus Tweede voorbewerkingscyclus Het “startpunt X, Z” wordt “kort voor” het te verspanen gedeelte gepositioneerd. Er wordt met ijlgang genaderd. De cyclus verspaant het in de afbeelding weergegeven gedeelte. De uitgebreide mode is noodzakelijk vanwege de overmaten, afronding en afkanting. Derde voorbewerkingscyclus De cyclus verspaant het in de afbeelding weergegeven gedeelte. De uitgebreide mode is noodzakelijk vanwege de overmaten en afkanting.
9.1 Werken met de MANUALplus Vierde voorbewerkingscyclus De cyclus verspaant het in de afbeelding weergegeven gedeelte. De uitgebreide mode is noodzakelijk vanwege de overmaten. Positioneren voor gereedschapswissel Er wordt een “veilige positie” ingenomen, om het voorbewerkingsgereedschap te verwijderen en het nabewerkingsgereedschap aan te brengen.
9.1 Werken met de MANUALplus Draadaansnijding en draaduitloop maken De draadaansnijding/draaduitloop en de volgende nabewerkingscycli worden zo geprogrammeerd dat het contourgedeelte in één snede wordt bewerkt. Omdat de MANUALplus het “startpunt X, Z” met ijlgang nadert, wordt er verder geen positionering geprogrammeerd. Met “draaduitloop DIN 76” wordt de draadaansnijding, de draaduitloop en het aangrenzende eindvlak gemaakt. “Met terugloop” wordt uitgeschakeld.
9.1 Werken met de MANUALplus Eerste nabewerkingscyclus Met de drie volgende nabewerkingscycli wordt het in de afbeelding weergegeven contourgedeelte nabewerkt. Bij alle nabewerkingscycli wordt de uitgebreide werkstand gebruikt, om contourelementen zoals afkantingen, afrondingen, etc. te kunnen bewerken. In de uitgebreide werkstand blijft het gereedschap aan het einde van de cyclus staan. Dit geldt als voorwaarde om het contourgedeelte “in één bewerking” na te bewerken.
9.1 Werken met de MANUALplus Derde nabewerkingscyclus Positioneren voor gereedschapswissel Er wordt een “veilige positie” ingenomen, om het nabewerkingsgereedschap te verwijderen en het draadsnijgereedschap aan te brengen.
9.1 Werken met de MANUALplus Schroefdraadcyclus Met de cyclus wordt enkelvoudige schroefdraad met een spoed van 1,5 mm gesneden. De MANUALplus berekent de draaddiepte en de snede-opdeling. Gereedschapspositionering De bewerking van het werkstuk is beëindigd. Om het gerede werkstuk te verwijderen, wordt het gereedschap naar een “veilige positie” verplaatst.
9.1 Werken met de MANUALplus Programmalijst De afbeelding rechts toont het cyclusprogramma dat is gemaakt. Simulatie bij “Programma-afloop” Het programma wordt in de werkstand “Programmaafloop” gesimuleerd. Ga met de “menutoets” terug naar het hoofdmenu en druk op Programma-afloop. De MANUALplus laadt het laatste programma dat u heeft bewerkt. In dit geval ons cyclusprogramma “999”. In de afbeelding rechts is de complete werkstukbewerking in Programma-afloop gesimuleerd.
9.1 Werken met de MANUALplus Vervaardigd werkstuk In de afbeelding rechts ziet u als resultaat het werkstuk dat is bewerkt.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” 9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” In dit voorbeeld wordt uitgelegd hoe met behulp van de ICPprogrammering een draadtap wordt gemaakt. De afzonderlijke bewerkingsstappen die nodig zijn om een ICP-contour te maken en deze in ICP-cycli op te nemen, worden aan de hand van de productietekening verklaard. De bewerking geschiedt met ICP-cycli overlangs. Wanneer de bewerking is afgerond, heeft u de ICP-contourbeschrijving en het cyclusprogramma tot uw beschikking.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” ICP-verspanen overlangs Als voorwaarde geldt dat de machine is ingesteld en in de werkstand “Teach-in” staat. In de ICP-verspaningscyclus worden de aanzetdiepte en de overmaten voor de voorbewerking ingevoerd. In dit voorbeeld wordt het nummer (“888”) van de ICPcontour ingevoerd voordat de ICP-editor wordt opgeroepen (afbeelding rechtsboven). De contourelementen worden ingevoerd, nadat naar de ICP-editor is omgeschakeld en Element toevoegen is gekozen.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 1 De contour begint met de draadaansnijding (afkanting). Bij het vastleggen van het eerste contourelement in “XS, ZS” wordt het startpunt van de contour aangegeven. Het startpunt is tevens het hoekpunt van de afkanting. Als het eerste contourelement een afkanting is, wordt de positie van de afkanting bepaald aan de hand van “Elementpositie J” – hier “J=1” (afbeelding rechtsboven).
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 2 Het aansluitende contourelement is een draaduitloop. Met het vormelement “draaduitloop” worden de voorafgaande cilinder, de eigenlijke draaduitloop en het aansluitende eindvlak beschreven. De tot dusver ingevoerde deelcontour is duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer en wist het symbool “onvolledig berekend element afkanting”. Bij het bepalen van de draaduitloop wordt niet alleen het “eindpunt” maar ook de spoed ingevoerd.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 3 Het aansluitende contourelement is een schuine kant. Na invoer van de “eindpunten X, Z” is de lijn duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 4 Het aansluitende contourelement is een horizontale lijn. Na invoer van het “eindpunt Z” is de lijn duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 5 Het aansluitende contourelement is een afronding. De “afrondingsradius B” wordt ingevoerd. Bij de invoer van de afronding is het aansluitende element nog niet bekend. De afronding en het voorafgaande lineaire element gelden als “onvolledig berekende elementen”. De MANUALplus plaatst de symbolen onder het grafisch venster en geeft de voorafgaande horizontale lijn weer in de kleur voor onvolledig berekende elementen (grijs).
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 6 Het aansluitende contourelement is een verticale lijn. Na invoer van “eindpunt X” zijn de lijn en de voorafgaande afronding duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer en wist de symbolen voor “onvolledig berekende elementen”.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 7 Het aansluitende contourelement is een afkanting. De “afkantingsbreedte B” wordt ingevoerd. Bij de invoer van de afkanting is het aansluitende element nog niet bekend. De afronding en het voorafgaande lineaire element gelden als “onvolledig berekende elementen”. De MANUALplus plaatst de symbolen onder het grafisch venster en geeft de voorafgaande horizontale lijn weer in de kleur voor onvolledig berekende elementen (grijs).
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 8 Het aansluitende contourelement is een horizontale lijn. Na invoer van “eindpunt Z” zijn de lijn en de voorafgaande afkanting duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer en wist de symbolen voor “onvolledig berekende elementen”.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” Contourelement 9 Het aansluitende contourelement is een verticale lijn. Na invoer van het “eindpunt X” is de lijn duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer. De invoer van de ICP-contour is gereed. Terug sluit de ICP-programmering af en Invoer klaar sluit de ICPcyclus af.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” ICP-verspanen controleren De afloop van het verspaningsproces wordt met de “grafische simulatie” gecontroleerd (softkey Programmatest). De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen. ICP-nabewerken De ICP-contour “888” (draadtappen) wordt ook voor de nabewerkingscyclus gebruikt.
9.2 ICP-voorbeeld “Draadtappen” ICP-nabewerken controleren De afloop van de ICP-nabewerkingscyclus wordt met de “grafische simulatie” gecontroleerd (softkey Programmatest). De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen. De MANUALplus bewerkt “in contourrichting” na (afbeelding rechtsboven).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” 9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” In dit voorbeeld wordt uitgelegd hoe met behulp van de ICPprogrammering een matrijs wordt gemaakt. De afzonderlijke bewerkingsstappen die nodig zijn om een ICP-contour te maken en deze in ICP-cycli op te nemen, worden aan de hand van de productietekening verklaard. Wanneer de bewerking is afgerond, heeft u de ICPcontourbeschrijving en het cyclusprogramma tot uw beschikking. De bewerking geschiedt met ICP-cycli overdwars.
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” ICP-verspanen overdwars Als voorwaarde geldt dat de machine is ingesteld en in de werkstand “Teach-in” staat. In de ICP-verspaningscyclus worden de aanzetdiepte en de overmaten voor de voorbewerking ingevoerd. Het nummer van de ICP-contour wordt ingevoerd voordat de ICP-editor wordt opgeroepen (afbeelding rechtsboven). Met ICP edit gaat u naar de ICP-programmering. In het voorbeeld zijn de twee eerste contourelementen van “ICP-voorbeeld Matrijs” (contournummer 777) al ingevoerd.
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Contourelement 3 Het aansluitende contourelement is een schuine kant. Alleen de hoek van het lineaire element is bekend. De MANUALplus plaatst het symbool voor “onvolledig berekend element” onder het grafisch venster en geeft de lijn weer in de kleur voor onvolledig berekende elementen (grijs).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Contourelement 4 Het aansluitende contourelement is een cirkelboog waarvan middelpunt en radius bekend zijn. Omdat er twee oplossingen mogelijk zijn, toont de MANUALplus “Selectie oplossing” (afbeelding rechtsonder en afbeelding rechtsboven op volgende pagina).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Met Overname oplossing wordt de gewenste oplossing gekozen. De voorafgaande schuine kant is nu duidelijk vastgelegd. De cirkelboog ligt nog niet duidelijk vast. De MANUALplus plaatst het symbool voor “onvolledig berekend element” onder het grafisch venster en geeft de lijn weer in de kleur voor onvolledig berekende elementen (grijs).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Contourelement 5 Het aansluitende contourelement is een schuine kant. Na invoer van “eindpunt X, Z” en “hoek A” is de lijn duidelijk vastgelegd. Omdat er twee oplossingen mogelijk zijn, toont de MANUALplus “Selectie oplossing” (afbeelding rechtsonder en afbeelding rechtsboven op volgende pagina).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Met Overname oplossing wordt de gewenste oplossing gekozen. De voorafgaande cirkelboog en de schuine kant zijn nu duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer en wist de symbolen voor “onvolledig berekende elementen”. De invoer van de “ruwe contour” is beëindigd. Met Terug verlaat u de invoermodus.
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Hoeken afronden Afrondingen worden ingevoerd door middel van “overlapping”. Hiervoor wordt eerst de contourhoek geselecteerd en vervolgens de afrondingsradius ingevoerd. U kiest de overlapping met de softkey Overlapping (wordt symbolisch weergegeven – zie afbeelding rechtsboven). Daarna kiest u de positie van de afronding met Hoek verder/hoek terug (afbeelding rechtsonder).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Afronding invoeren U legt de afronding vast met `”Afrondingsradius B”. De MANUALplus neemt de afronding in de bestaande ICP-contour op en tekent de “verfijnde” contour. Als er meer hoeken zijn, kunt u de volgende contourhoek kiezen (afbeelding rechtsonder).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” De invoer van de ICP-contour is gereed. Terug sluit de ICP-programmering af en Invoer klaar sluit de ICPcyclus af. ICP-verspanen controleren De afloop van het verspaningsproces wordt met simulatie gecontroleerd. De simulatie wordt opgeroepen met de softkey Programmatest. De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen.
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” ICP-nabewerken De ICP-contour “777” (“matrijs”) wordt ook voor nabewerking gebruikt. ICP-nabewerken controleren De afloop van de ICP-nabewerkingscyclus wordt met de “grafische simulatie” gecontroleerd (softkey Programmatest). De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen. De MANUALplus bewerkt “in contourrichting” na (afbeelding rechtsonder).
9.3 ICP-voorbeeld “Matrijs” Cyclusprogramma ICP-voorbeeld “Matrijs” Het gemaakte cyclusprogramma omvat niet alleen ICP-cycli, maar ook positioneercycli voor de gereedschapswissel (afbeelding rechts).
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” 9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” In het voorbeeld wordt de toepassing van de ICP-steekcyclus verklaard. De afzonderlijke bewerkingsstappen die nodig zijn om een ICP-contour te maken en deze in ICP-cycli op te nemen, worden aan de hand van de productietekening verklaard. Wanneer de bewerking is afgerond, heeft u de ICPcontourbeschrijving en het cyclusprogramma tot uw beschikking. De bewerking geschiedt met “ICP-insteken radiaal”.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” ICP-steken radiaal Als voorwaarde geldt dat de machine is ingesteld en in de werkstand “Teach-in” staat. In de ICP-verspaningscyclus worden de overmaten voor het voorsteken ingevoerd. De steekbreedte wordt niet ingevoerd. De MANUALplus berekent dan een snede-opdeling met aanzet < 80% van de snijkantbreedte die bij gereedschapsgegevens is ingesteld (afbeelding rechtsboven). Na opgave van de cyclusparameters gaat u met ICP edit naar de ICP-programmering.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 1 De contour begint met een horizontale lijn die “tangentiaal” overloopt in de volgende cirkelboog. Bij het vastleggen van het eerste contourelement in “XS, ZS” wordt het startpunt van de ICP-contour aangegeven. Na invoer van het “eindpunt Z” is de lijn duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft het contourelement weer.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 2 Het aansluitende contourelement is een cirkelboog waarvan alleen de radius bekend is. De cirkelboog ligt nog niet duidelijk vast. De MANUALplus plaatst het desbetreffende symbool onder het grafisch venster en geeft de cirkelboog weer in de kleur voor onvolledig berekende elementen (grijs).
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 3 Het aansluitende contourelement is een schuine kant waarvan eindpunt en hoek bekend zijn. Omdat er twee oplossingen mogelijk zijn, toont de MANUALplus “Selectie oplossing”. Met Overname oplossing wordt de gewenste oplossing gekozen (afbeelding rechtsonder). De voorafgaande cirkelboog en de schuine kant zijn nu duidelijk vastgelegd.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 4 Het aansluitende contourelement is een schuine kant waarvan het eindpunt bekend is. Na invoer van “eindpunt X, Z” is de schuine kant duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 5 Het aansluitende contourelement is een horizontale lijn. Na invoer van het “eindpunt Z” is de lijn duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 6 Het aansluitende contourelement is een schuine kant waarvan het eindpunt bekend is. Na invoer van “eindpunt X, Z” is de schuine kant duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Contourelement 7 Het aansluitende contourelement is een horizontale lijn. Na invoer van het “eindpunt Z” is de lijn duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft de contourelementen weer. De invoer van de “ruwe contour” is beëindigd. Met Terug verlaat u de invoermodus.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” Hoeken afronden Afrondingen worden ingevoerd door middel van “overlapping”. Vervolgens kiest u de hoek uit (Hoek verder/hoek terug). Vervolgens legt u de “afrondingsradius B” vast. De MANUALplus neemt de afronding in de bestaande ICP-contour op en tekent de “verfijnde” contour. De MANUALplus biedt de volgende contourhoek als keuze aan. In dit voorbeeld worden alle bestaande hoeken afgerond. De ICP-contour is volledig ingevoerd (afbeelding rechtsonder).
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” ICP-insteken controleren De afloop van het steken wordt met de “grafische simulatie” gecontroleerd (softkey Programmatest). Om beter te kunnen controleren, kunt u met Programma-afloop regel voor regel elke afzonderlijke verplaatsing controleren. In het voorbeeld is de steekbewerking nog niet beëindigd (afbeelding rechtsboven). De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen.
9.4 ICP-voorbeeld “Steekcyclus” ICP-steken (nabewerken) controleren De afloop van de ICP-steek-/nabewerkingscyclus wordt met de “grafische simulatie” gecontroleerd (softkey Programmatest). In het voorbeeld is de nabewerking nog niet beëindigd (afbeelding rechtsboven). De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” 9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” In het freesvoorbeeld wordt de toepassing van een ICP-contour bij een patroonbewerking verklaard. De afzonderlijke bewerkingsstappen die nodig zijn om een ICP-contour te maken en deze in ICP-cycli op te nemen, worden aan de hand van de productietekening verklaard. Wanneer de bewerking is afgerond, heeft u de ICPcontourbeschrijving en het cyclusprogramma tot uw beschikking. De bewerking vindt plaats met “ICP-contour rond patroon, axiaal”.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Freescyclus – voorbewerken De voorbewerking vindt plaats met “ICP-contour rond patroon, axiaal”. Na opgave van de cyclusparameters gaat u met ICP edit naar de ICP-programmering. De patroondiameter bedraagt “K=0”, omdat de “eerste te frezen contour” in de juiste positie wordt gedefinieerd en de ICP-contouren symmetrisch om het middelpunt van het eindvlak worden gepositioneerd.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Contourelement 1 Eerst wordt de “ruwe contour” ingevoerd. Daarna worden de afrondingen met “overlapping” ingesteld. De contour begint met een horizontale lijn. Bij het vastleggen van het eerste contourelement in “XS, YS” wordt het startpunt van de ICP-contour aangegeven. Met de invoer van “lijnlengte” is het element duidelijk vastgelegd. De MANUALplus geeft het contourelement weer.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Contourelement 2 Het aansluitende contourelement is een cirkelboog. Het eindpunt en de radius worden gedefinieerd. Omdat er twee oplossingen zijn, vraagt de MANUALplus naar de juiste oplossing.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Contourelement 3 Er volgt een verticale lijn. Met de invoer van “lijnlengte” is het element duidelijk vastgelegd.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Contourelement 4 Er volgt een cirkelboog waarvan het eindpunt en de radius worden gedefinieerd. De te frezen contour is nu gesloten. Dat is de voorwaarde voor het kamerfrezen. Omdat er twee oplossingen zijn, vraagt de MANUALplus naar de juiste oplossing.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Hoeken afronden Afrondingen worden ingevoerd door middel van “overlapping”. Kies de hoek uit (Hoek verder/hoek terug). Vervolgens legt u de “afrondingsradius B” vast. De MANUALplus neemt de afronding in de bestaande ICP-contour op en tekent de “verfijnde” contour. De MANUALplus biedt de volgende contourhoek als keuze aan. In dit voorbeeld worden alle bestaande hoeken afgerond. De ICP-contour is volledig ingevoerd (afbeelding rechtsonder).
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” Freescyclus – nabewerken De bewerking vindt eveneens plaats met “ICPcontour rond patroon, axiaal” en de gemaakte ICPcontour. “O=1” definieert “Nabewerken” – met “J=0” wordt de bodem van de kamer van binnen naar buiten nabewerkt. De bewerking wordt uitgevoerd met de frees die ook voor het voorbewerken is toegepast.
9.5 ICP-voorbeeld “Frezen” ICP-frezen (nabewerken) controleren De afloop van ICP-frezen (nabewerken) wordt met de “grafische simulatie” gecontroleerd (softkey Programmatest). De cyclus wordt vervolgens met Opslaan of Overschrijven in het cyclusprogramma overgenomen. Cyclusprogramma ICP-voorbeeld “Frezen” Het gemaakte cyclusprogramma omvat niet alleen ICP-cycli, maar ook positioneercycli voor de gereedschapswissel (zie afbeelding rechts).
9.6 Voorbeeld DIN-programmering “Draadtappen” 9.6 Voorbeeld DIN-programmering “Draadtappen” In dit voorbeeld wordt uitgelegd hoe met behulp van de ICPprogrammering een draadtap wordt gemaakt. De afzonderlijke bewerkingsstappen van het DIN-programma worden aan de hand van de productietekening verklaard.
%888.nc Programmanummer van het DIN-programma [DIN-voorbeeld “Draadtappen”] Programmabeschrijving N1 G14 Q1 Gereedschapswisselpositie naderen, voorbewerkingsgereedschap aanbrengen N2 G96 S150 G95 F0.4 T1 Voorbewerkingsgereedschap oproepen; toerental, aanzet programmeren N3 G0 X62 Z2 Werkstuk naderen N4 G819 P4 H0 I0.3 K0.1 Cyclus “Contour voorbewerken overlangs met insteken” N5 G0 X13 Z0 Startpunt van de contourbeschrijving (voor voorbewerkingscyclus G819) N6 G1 X16 Z-1.
9.6 Voorbeeld DIN-programmering “Draadtappen” N33 G97 S800 T3 Draadsnijgereedschap oproepen, (constant) toerental programmeren N34 G0 X16 Z2 Startpunt schroefdraad naderen N35 G350 Z-29 F1.
9.7 Voorbeeld DIN-programmering “Frezen” 9.7 Voorbeeld DIN-programmering “Frezen” In dit voorbeeld wordt de bewerking van het eindvlak met de DINprogrammering verklaard.
9.7 Voorbeeld DIN-programmering “Frezen” DIN-Programma “Eindvlak frezen” %2005.nc Programmanummer van het DIN-programma [Voorbeeld frezen eindvlak ] Programmabeschrijving N1 M5 Spilstop N2 G197 S3183 G195 F0.12 M103 Toerental, aanzet programmeren N3 T40 Freesgereedschap oproepen N4 M14 C-as inschakelen N5 G110 C0 C-as positioneren N6 G0 X80 Z2 Werkstuk naderen N7 G793 Z0 ZE-6 P3 U0.5 I1 K0.15 F0.1 E0.
9.7 Voorbeeld DIN-programmering “Frezen” DIN-programma testen Nadat u het DIN-programma “Frezen eindvlak” heeft gemaakt, gaat u naar “Programma-afloop” om het programma te testen (afbeelding rechtsboven). Schakel de simulatie om naar “Eindvlakaanzicht”, om de contouren en elke afzonderlijke gereedschapsverplaatsing te controleren (afbeelding rechtsonder).
10 Tabellen en overzichten HEIDENHAIN MANUALplus 4110 527
10.1 Spoed 10.1 Spoed Als de spoed niet wordt aangegeven, wordt deze bepaald op basis van de diameter in onderstaande tabel.
10.2 Draaduitloopparameters 10.2 Draaduitloopparameters DIN 76 – draaduitloopparameters De MANUALplus bepaalt de parameters – afhankelijk van de spoed – aan de hand van onderstaande tabel.
10.
De MANUALplus bepaalt de parameters – afhankelijk van de diameter – aan de hand van onderstaande tabel.
10.3 Technische informatie 10.
Werkstand Handbediening Handmatige sledebeweging via kruisschakelaars of met elektronische handwielen Grafisch ondersteunde invoer en uitvoering van cycli in combinatie met handbediening van de machine Draad hersnijden (nabewerking van schroefdraad bij uitgespannen en opnieuw ingespannen werkstukken) Werkstand Teach-in Sequentiële aaneenschakeling van bewerkingscycli Elke bewerkingscyclus wordt direct na de gegevensinvoer grafisch gesimuleerd Directe uitvoering na elke cyclusinvoer Opslag v
10.
10.3 Technische informatie Toebehoren Elektronische handwielen Voor verplaatsing van de assen als bij een handbediende machine; er kunnen maximaal 2 elektronische handwielen worden aangesloten Bovendien kan het draagbare handwiel HR410 worden aangesloten.
10.4 Interface randapparatuur 10.4 Interface randapparatuur Stekkertype: 9-polig, SUB-D-pennen Pin Signaal RS232 1 vrijhouden 2 RxD Receive Data 3 TxD Transmit Data 4 DTR Data Terminal Ready 5 GND Signal Ground 6 DSR Data Set Ready 7 RTS Request to Send 8 CTS Clear to Send 9 vrijhouden Vanwege de directe galvanische verbinding met de externe PC kunnen verschillende referentieniveaus van de netvoeding tot storingen in de interface leiden.
Beschrijving van ruwdeel Bladzijde Gereedschapscorrectie Bladzijde G20 Standaard-ruwdeel (staf/pijp) 288 G148 (Veranderen van) snijkantcorrectie 302 G21 Contour ruwdeel 289 G149 Additieve correctie 303 G150 Compensatie rechter gereedschapspunt 304 G151 Compensatie linker gereedschapspunt Gereedschapsverplaatsing zonder bewerking Bladzijde G0 Positioneren in ijlgang 290 G14 Gereedschapswisselpositie benaderen 291 304 Nulpuntverschuivingen Bladzijde G51 Nulpuntverschuiving 305
Overzicht van G-functies Insteekcycli Bladzijde Draaduitloopcycli, afsteekcycli Bladzijde G86 Insteken 331 G25 345 G861 Contoursteken axiaal 325 Draaduitloopcontour (DIN509 E, DIN509 F, DIN76) G862 Contoursteken radiaal 325 G85 Draaduitloopcyclus (DIN509 E, DIN509 F, DIN76) 346 G863 Contoursteken/nabewerken axiaal 327 G851 348 G864 Contoursteken/nabewerken radiaal 327 Draaduitloop met cilinderbewerking DIN 509 E G865 Enkelvoudige steekcyclus axiaal 329 G852 Draaduitloop met
Bladzijde Bewerking van mantelvlak Bladzijde G196 Constante snijsnelheid – aangedreven gereedschap 299 G794 Contourfreescyclus mantelvlak 378 G798 Spiraalgroef frezen 380 G197 Toerental (in 1/min.
Overzicht van de cycli Ruwdeelcycli Bladzijde Verspaningscycli Bladzijde Overzicht 85 Overzicht Standaard-ruwdeel 86 Verspanen overlangs Voorbewerkings- en nabewerkingscyclus voor eenvoudige contouren 101 ICP-ruwdeel 87 Verspanen overdwars Voorbewerkings- en nabewerkingscyclus voor eenvoudige contouren 101 Verspanen met insteken overlangs Voorbewerkings- en nabewerkingscyclus voor eenvoudige contouren 109 Verspanen met insteken overdwars Voorbewerkings- en nabewerkingscyclus voor eenvoudige
Steekcycli Bladzijde Schroefdraadcycli Bladzijde Overzicht 129 Overzicht 162 Insteken radiaal Steek- en nabewerkingscycli voor eenvoudige contouren 131 Schroefdraadcyclus Enkel- of meervoudige schroefdraad 165 Insteken axiaal Steek- en nabewerkingscycli voor eenvoudige contouren 131 Conische draad Enkel- of meervoudige conische draad 168 Insteken radiaal ICP Steek- en nabewerkingscycli voor willekeurige contouren 139 170 Insteken axiaal ICP Steek- en nabewerkingscycli voor willekeurige co
Boorcycli Bladzijde Freescycli Bladzijde Overzicht 190 Overzicht 201 Boorcyclus axiaal voor afzonderlijke boringen en patronen 191 Positioneren in ijlgang 202 C-as inschakelen, gereedschap en spil positioneren Boorcyclus radiaal voor afzonderlijke boringen en patronen 191 Sleuf axiaal freest afzonderlijke sleuf of sleufpatroon 203 Diepboorcyclus axiaal voor afzonderlijke boringen en patronen 193 Figuur axiaal freest afzonderlijke figuur 204 Diepboorcyclus radiaal voor afzonderlijke boring
DR. JOHANNES HEIDENHAIN GmbH Dr.-Johannes-Heidenhain-Straße 5 83301 Traunreut, Germany { +49 (86 69) 31-0 | +49 (86 69) 50 61 E-Mail: info@heidenhain.de Technical support | +49 (86 69) 31-10 00 E-Mail: service@heidenhain.de Measuring systems { +49 (86 69) 31-31 04 E-Mail: service.ms-support@heidenhain.de TNC support { +49 (86 69) 31-31 01 E-Mail: service.nc-support@heidenhain.de NC programming { +49 (86 69) 31-31 03 E-Mail: service.nc-pgm@heidenhain.de PLC programming { +49 (86 69) 31-31 02 E-Mail: service.