Operation Manual

408 6 DIN-programmering
6.29 Subprogramma’s
U kunt in een subprogramma maximaal 20 “overdrachtswaarden”
opnemen. De aanduidingen zijn:
LA t/m LF, LH, I, J, K, O, P, R, S, U, W, X, Y, Z.
In het subprogramma zijn de overdrachtswaarden als variabelen
beschikbaar. De code is: „#__..“ gevolgd door de
parameteraanduiding in kleine letters (bijvoorbeeld: #__la).
U kunt deze overdrachtswaarden bij de programmering van
variabelen in het subprogramma gebruiken (afbeelding
rechtsonder).
In de overdrachtparameter LN worden integere waarden van 0 t/m
9999 doorgegeven.
Over de variabelen #256 – #285 kunt u in elk subprogramma voor
interne berekeningen beschikken (lokale variabelen)
Als een subprogramma meermaals moet worden uitgevoerd, kunt u
het “aantal herhalingen Q” opgeven.
Dialoogteksten
U kunt parameterbeschrijvingen die voor of na de invoervelden staan,
in het externe subprogramma definiëren.
De MANUALplus stelt de maateenheden van de parameters
automatisch in op “metrisch” of “inch”.
Er zijn maximaal 19 beschrijvingen mogelijk. De positie van de
parameterbeschrijving in het subprogramma is willekeurig.
Parameterbeschrijvingen:
[//] – begin
[pn=n; s=parametertekst (maximaal 16 tekens) ]
[//] – einde
Voorbeeld:
. . .
[//]
[la=1; s=stafdiameter.]
[lb=1; s=startpunt in Z]
[lc=1; s=afkanting/afronding (-/+)]
. . .
[//]
. . .
pn: parameter-identifier (la, lb, ...)
n: conversiecijfer voor maateenheden
0: dimensieloos
1: “mm” of “inch”
2: “mm/omw.” of “inch/omw.”
3: “mm/min.” of “inch/min.”
4: “m/min.” of “feet/min.”
5: “omw./min.”
6: graden (°)
7: “µm” of “µinch”