Operation Manual

HEIDENHAIN MANUALplus 620 413
5.11 C- en Y-asbewerking in smart.Turn
Referentiegegevens, geneste contouren
Bij de beschrijving van een te frezen contour of boring legt u het
referentievlak vast. Het referentievlak is de positie waar de te frezen
contour/de boring wordt gemaakt.
Voorkant (C-as): de Z-positie (referentiemaat)
Mantelvlak (C-as): de X-positie (referentiediameter)
XY-vlak (Y-as): de Z-positie (referentiemaat)
YZ-vlak (Y-as): de X-positie (referentiediameter)
Het is ook mogelijk om te frezen contouren en boringen te nesten.
Voorbeeld: In een rechthoekige kamer definieert u een sleuf. Binnen
deze sleuf worden boringen aangebracht. De positie van deze
elementen legt u vast met het referentievlak.
ICP ondersteunt de selectie van het referentievlak. Bij de selectie van
het referentievlak worden de volgende referentiegegevens
overgenomen.
Voorkant: referentiemaat
Mantelvlak: referentiediameter
XY-vlak: referentiemaat, spilhoek, begrenzingsdiameter
YZ-vlak: referentiediameter, spilhoek
Referentievlak selecteren
Contour, figuur, boring, patroon, afzonderlijk vlak of veelvlak
selecteren.
Softkey Referentievlak kiezen indrukken ICP toont
het bewerkte werkstuk en, indien aanwezig, de reeds
gedefinieerde contouren.
Met de softkeys (zie tabel rechts) referentiemaat, referentiediameter
of aanwezige te frezen contour als referentievlak selecteren.
Referentievlak bevestigen. ICP neemt de waarden
van het referentievlak als referentiegegevens over.
Referentiegegevens voltooien en contour, figuur, boring, patroon,
afzonderlijk vlak of veelvlak beschrijven.
Softkeys bij geneste contouren
Schakelt naar de volgende contour
van hetzelfde referentievlak.
Schakelt naar de vorige contour van
hetzelfde referentievlak.
Schakelt bij geneste contouren naar
de volgende contour.
Schakelt bij geneste contouren naar
de vorige contour.