Operation Manual
User Manual of Digital Video Recorder 
162 
2.  Selecteer het tabblad NAT om de interface met UPnP™-instellingen te openen. 
Figure 9. 17 Interface voor UPnP™-instellingen 
3.  Schakel het selectievakje    in om UPnP™ in te schakelen. 
4.  Stel het toewijzingstype in de vervolgkeuzelijst in op Handmatig of Auto. 
OPTIE 1: Automatisch 
Als u  Auto  selecteert, hebben  de  poorttoewijzingsitems  het  kenmerk  Alleen-lezen.  De  externe  poorten 
worden automatisch ingesteld via de router. 
1)  Klik op de knop Toepassen om de instellingen op te slaan. 
2)  Klik op de knop Vernieuwen om de meest recente status van de poorttoewijzing op te halen. 
Figure 9. 18 Instellen van UPnP™ voltooid - Auto 
OPTIE 2: Handmatig 
Als u Handmatig selecteert als toewijzingstype, kunt u de externe poort naar wens aanpassen door op   
te klikken om het dialoogvenster met instellingen voor de externe poort te activeren. 
Stappen: 
1)  Klik op   om het dialoogvenster met instellingen voor de externe poort te activeren. Configureer 
het externe poortnummer voor de serverpoort, HTTP-poort en RTSP-poort. 
  U kunt het standaardpoortnummer gebruiken of dit aanpassen aan uw voorkeuren. 
  In Externe poort wordt het poortnummer voor poorttoewijzing in de router aangegeven. 
  De  waarde  van  het  RTSP-poortnummer  moet  554 zijn  of  tussen  1024  en  65535  liggen.  De 
waarde van de andere poorten moet tussen 1 en 65535 liggen. Daarnaast moeten de waarden van 
elkaar verschillen. Als meerdere apparaten met UPnP™-instellingen onder dezelfde router zijn 
geconfigureerd, moet de waarde voor het poortnummer voor elk apparaat uniek zijn. 










