Operation Manual

Nederlands
40
(2) Betre ende de temperatuur van de oplaadbare batterij
De temperaturen voor herlaadbare batterijen worden
weergegeven in Tabel 2. Oververhitte batterijen moeten
een tijdje afkoelen voordat ze worden herladen.
Tabel 2 Temperat uu r voor opladen van baterijen
Oplaadbare batterijen
Geschikte temperatuur
voor het opladen
BSL1415, BSL1815, BSL1830 0°C 50°C
(3) Tijd die benodigd is voor het opladen
De oplaadtijden in de onderstaande Tabel 3 zijn
afhankelijk van de kombinatie van acculader en
batterij.
Tabel 3 Oplaadtijden (bij 20°C)
Acculader
Batterij
UC18YGSL
BSL1415, BSL1815 Circa. 40 min.
BSL1830 Circa. 90 min.
OPMERKING
De tijd voor het opladen verschilt afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het spanningsvoltage.
4. Trek de stekker van het oplaadapparaat uit het
stopkontakt
5. Houd het oplaadapparaat stevig vast en trek de
batterij er uit
OPMERKING
Verwijder de batterijen na het opladen uit de
lader en
bewaar de batterijen vervolgens op de juiste manier.
Om langdurig gebruik van de batterij te bevorderen.
(1) Laad batterij op vóórdat ze volledig uitgeput zijn.
Merkt u dat de gevoede apparatuur minder krachtig
gaat werken, onderbreek dan het gebruik en laad de
batterij op. Als u apparatuur op batterijvoeding te lang
blijft gebruiken, kan dit leiden tot teruglopen van
de
batterijwerking en eventueel zelfs beschadiging ervan.
(2) Verricht het opladen niet bij hoge temperatuur.
Een oplaadbare batterij zal onmiddellijk na gebruik
gewoonlijk erg warm zijn. Als u een dergelijke batterij
onmiddellijk gaat opladen, zal de chemische balans in
het inwendige verstord worden en zal de levensduur
van de batterij afnemen.
Laat de batterij daarom even
afkoelen, voor u met opladen begint.
LET OP
Wanneer de batterijlader onafgebroken wordt gebruikt,
zal deze warm worden, waardoor fouten worden
veroorzaakt. Nadat het laden is voltooid, wacht u best
15 minuten tot de volgende lading.
Als de batterij wordt herladen wanneer ze warm is
door
batterijgebruik of blootstelling aan zonlicht, knippert het
controlelampje.
De batterij wordt niet herladen. Laat in dat geval de
batterij afkoelen voor het laden.
Wanneer het controlelampje snel knippert (vijfmaal per
sekonde), neem de batterij dan uit het oplaadapparaat
en controleer op de aanwezigheid van een voorwerp
dat er niet
hoort. Is er geen voorwerp in de opening
aanwezig, dan is de storing waarschijnlijk te wijten
aan de oplaadbare batterij of het oplaadapparaat.
Laat deze dan controleren door een bevoegde
onderhoudsinstantie.
VOOR HET GEBRUIK
1. Gereedmaken en kontroleren van de werkplaats
Kontroleer of de werkplaats geschikt is door nauwkeurig
de genormde voorzorgsmaatregelen op te volgen.
BEDIENING
1. Controleer de stand van de koppelingsinstelling
(Zie Afb. 5)
Het aantrekkoppel wordt ingesteld aan de hand van de
stand van deze koppelingsinstelling.
(1) Bij gebruik van deze machine als schroevendraaier
plaatst u één van de nummers “1, 3, 5 ... 22” op
de koppelingsinstelling, of een stip, tegenover het
driehoekje
op de machine.
(2) Bij gebruik van deze machine als boor plaatst u de boor-
markering
op de koppelingsinstelling tegenover
het driehoekje.
LET OP
De koppelingsinstelling mag niet in een stand worden
gezet tussen de nummers “1, 3, 5 ... 22 of de stippen
in.
Gebruik de machine niet met de koppelingsinstelling
tussen “22” en het streepje in het midden van de boor-
markering. Dit kan
resulteren in beschadiging (Zie
Afb. 6).
2. Afstelling van het aantrekkoppel
(1) Aantrekkoppel
Instelling van het aantrekkoppel van de boor dient te
gebeuren op basis van de schroefdiameter. Wan neer
teveel kracht bij het aandraaien gebruikt wordt, zal de
schroef beschadigd en misschien onbruikbaar worden.
Plaats de koppelingsinstelling in een stand
die geschikt
is voor de diameter van het soort schroef in gebruik.
(2) Aanduiding van het aantrekkoppel
Het aantrekkoppel verschilt afhankelijk van het type
schroef en het soort materiaal dat wordt vastgezet. De
machine geeft het aantrekkoppel aan met nummers “1,
3, 5 ... 22 op de koppelingsinstelling en stippen. Het
aantrekkoppel bij stand “1” is het kleinst en het koppel
wordt groter naarmate het nummer oploopt (Zie Afb. 5).
(3) Instellen van het aantrekkoppel
Draai de koppelingsinstelling rond en plaats de
nummers “1, 3, 5 ... 22” op de kap, of de stippen,
tegenover het driehoekje op de machine. Draai
de
koppelingsinstelling in de richting van een zwakker of
sterker aantrekkoppel overeenkomstig het koppel dat u
nodig heeft.
LET OP
Het kan voorkomen dat de motor stopt wanneer het
apparaat als een dril gebruikt wordt. Zorg ervoor dat de
boor schroef-machine niet vast loopt tijdens gubruik.
Wanneer te lang gedraaid
wordt kan de schroef breken.
3. Veranderen van de draaisnelheid
Gebruik de toerenschakelaar om de draaisnelheid te
veranderen. Druk op de vergrendeltoets en schuif de
toerenschakelaar in de richting van de pijl (Zie Afb. 7
en 8).
Door de toerenschakelaar op “LOW’ te zetten, draait
de boor met lage snelheid.
Wanneer de toets “HIGH’’
gezet wordt, draait de boor op hoge snelheid.
LET OP
Controleer of de hoofdschakelaar inderdaad uit staat
voor u de instelling voor het toerental verandert.
De motor wordt beschadigd wanneer de draais nelheid
veranderd wordt tijdens het draaien van de motor.
000Book_DS14DSFL_WE.indb 40000Book_DS14DSFL_WE.indb 40 2011/08/19 14:47:472011/08/19 14:47:47