HP ThinPro 5.1 - Administrator's Guide

Printers configureren
Een printer configureren:
1. Selecteer Peripherals > Printers (Randapparatuur > Printers) in het configuratiescherm.
2. Klik in het dialoogvenster Printing (Afdrukken) op Add (Toevoegen).
3. Selecteer de printer die u wilt configureren in het dialoogvenster New Printer (Nieuwe printer) en
klik op Forward (Vooruit).
OPMERKING: Als u een seriële printer selecteert, voert u de juiste instellingen in aan de
rechterkant van het dialoogvenster. De printer werkt anders niet goed.
4. Selecteer het merk van de printer. Als u niet zeker bent, selecteert u de optie Generic
(recommended) (Algemeen (aanbevolen)) en klikt u op Forward (Vooruit).
5. Selecteer het printermodel en -stuurprogramma en klik op Forward (Vooruit).
OPMERKING: Als het printermodel niet wordt genoemd of als u niet weet wat het printermodel
is of welk stuurprogramma u moet gebruiken, klikt u op Back (Terug) en gebruikt u de optie
Generic (recommended) (Algemeen (aanbevolen)) voor het merk printer.
Als u Generic (recommended) (Algemeen (aanbevolen)) voor het merk gebruikt, selecteert u
text-only (recommended) (alleen tekst (aanbevolen)) voor het model en Generic text-only printer
[en] (recommended) (Algemeen alleen tekst printer [en] (aanbevolen)) voor het stuurprogramma.
6. Vul optionele printergegevens in zoals de naam en de locatie.
OPMERKING: HP raadt u aan om de naam van het juiste stuurprogramma in het vak Windows
Driver (Windows-stuurprogramma) in te voeren. Als er bij het verbinding maken met de externe
sessie geen map toegewezen wordt, gebruikt Windows mogelijk niet het juiste stuurprogramma
en kan er niet afgedrukt worden. De print werkt alleen als het stuurprogramma op de Windows-
server geïnstalleerd wordt.
7. Klik op Apply (Toepassen) en druk zo nodig een testpagina af.
Als u meerdere printers wilt configureren, herhaalt u deze procedure.
TIP: Het komt vaak voor dat het verkeerde stuurprogramma wordt gebruikt voor de printer. Als u
een ander stuurprogramma wilt gebruiken, klikt u met de rechtermuisknop op de printer, selecteert u
Properties (Eigenschappen) en wijzigt u het merk en het model.
USB-apparaten omleiden
USB-apparaten omleiden:
1. Selecteer Peripherals > USB Manager (Randapparatuur > USB-beheer) in het
configuratiescherm.
2. Selecteer een extern protocol op de pagina Protocol.
Als de instelling Local (Lokaal) is, kunt u ook de opties allow devices to be mounted (apparaten
koppelen toestaan) en mount devices read-only (apparaten koppelen alleen-lezen) opgeven.
3. Indien nodig kunt u de omleidingsopties voor afzonderlijke apparaten op de pagina Devices
(Apparaten) wijzigen. Klik hiervoor op het selectievakje links van de naam van het apparaat om
te schakelen tussen de volgende omleidingsopties:
16 Hoofdstuk 4 Configuraties configuratiescherm