HP ThinPro 5.2 - Administrator's Guide

Tabel E-4 root > ConnectionType > custom (vervolg)
Registersleutel Beschrijving
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/afterStartedCommand
Stelt de opdracht in die moet worden uitgevoerd nadat de
verbinding is gestart.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/afterStoppedCommand
Stelt de opdracht in die moet worden uitgevoerd nadat de
verbinding is gestopt.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/authorizations/user/edit
Indien ingesteld op 1, heeft een standaardgebruiker toestemming
om de verbindingsinstellingen voor deze verbinding te wijzigen.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/authorizations/user/execution
Indien ingesteld op 1, heeft een standaardgebruiker toestemming
om deze verbinding uit te voeren.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/autoReconnect
Indien ingesteld op 1, wordt de verbinding opnieuw gestart
wanneer deze gesloten of verbroken is.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/autoReconnectDelay
Stelt de tijd in seconden in dat er wordt gewacht voordat er
opnieuw verbinding wordt gemaakt met de sessie. Met de
standaardwaarde 0 wordt er direct opnieuw verbinding gemaakt.
Deze instelling geldt alleen als autoReconnect is ingesteld op
1.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/autostart
Indien ingesteld op een waarde tussen 1 en 5, wordt de verbinding
automatisch gestart nadat het systeem is opgestart. De waarde 1
heeft hierbij de hoogste prioriteit.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/autostartDelay
Stelt de tijd in seconden in dat er wordt gewacht voordat de
verbinding wordt gestart nadat het systeem is opgestart. Met de
standaardwaarde 0 wordt de verbinding direct gestart. Deze
instelling geldt alleen als autostart is ingesteld op 1.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/beforeStartingCommand
Stelt de opdracht in die moet worden uitgevoerd voordat de
verbinding wordt gestart.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/command
Stelt de hoofdopdracht in die moet worden uitgevoerd voor de
aangepaste verbinding.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/connectionEndAction
Deze registersleutel wordt intern gebruikt of is gereserveerd voor
toekomstig gebruik. De waarde mag niet worden gewijzigd.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/coord
Deze registersleutel wordt intern gebruikt of is gereserveerd voor
toekomstig gebruik. De waarde mag niet worden gewijzigd.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/dependConnectionId
Deze registersleutel wordt intern gebruikt of is gereserveerd voor
toekomstig gebruik. De waarde mag niet worden gewijzigd.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/extraEnvValues/<UUID>/key
Stelt de naam in van een extra omgevingsvariabele voor gebruik
met de verbinding.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/extraEnvValues/<UUID>/value
Stelt de waarde in van een extra omgevingsvariabele voor gebruik
met de verbinding.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/fallBackConnection
Stelt de reserveverbinding in via de UUID.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/hasDesktopIcon
Indien ingesteld op 1, is het bureaubladpictogram voor deze
verbinding ingeschakeld. Deze sleutel heeft geen gevolgen voor
Smart Zero.
root/ConnectionType/custom/connections/
<UUID>/label
Stelt de naam van de verbinding in die wordt weergegeven in de
gebruikersinterface. Bij Smart Zero is deze registersleutel
doorgaans ingesteld op Default Connection en wordt het
label niet weergegeven in de gebruikersinterface.
root > ConnectionType 93