Operation Manual
Programmeren 16-33
Connect
Function
Parametric
Polar
Solve
Statistics
Tekent lijnen tussen opeenvolgende grafisch
weergegeven punten.
Vanuit Curve-instelling CONNECT(aansluiten) aanvinken
(of afvinken).
of
In een programma, typ
1
X Connect—om grafisch weergegeven punten te
verbinden (standaard, behalve in Statistisch aplet
waar de standaard uit is).
0
X Connect—om grafisch weergegeven punten
niet te verbinden.
Coord
Function
Parametric
Polar
Sequence
Solve
Statistics
Zet de modus van de coördinatenweergave in de
Curveweergave aan of uit.
Vanuit het Curvebeeld gebruikt u de hoofdtoets van het
menu om coördinatenweergave in en uit te schakelen.
In een programma, typ
1
X Coord—om coördinatenweergave in en uit te
schakelen (standaard).
0 X Coord—om coördinatenweergave uit te
schakelen.
Extremum
Function
Bevat de laatste waarde die door de Extreembewerking
in het Curve-FCN-menu is gevonden.
FastRes
Function
Solve
Schakelt resolutie tussen grafische weergave in elke
andere kolom (sneller), of grafische weergave in elke
kolom (meer details).
Kies vanuit Curve-instellingen voor Faster (sneller) of
More Detail (meer detail).
of
In een programma, typ
1
X FastRes—voor sneller (standaard).
0 X FastRes—voor meer details.
Grid
All aplets
Zet het achtergrondraster in Curveweergave aan of uit.
Vanuit Curve-instelling GRID (raster) aanvinken (of
afvinken).
of










