Operation Manual

Blz. 8-2
door komma’s (‚í) of spaties (#) in te voeren. Na het indrukken van
` geeft de rekenmachine de vectorelementen gescheiden door spaties
weer.
Vectoren opslaan in variabelen in het stapelgeheugen
Vectoren kunnen worden opgeslagen in variabelen. De volgende
schermweergaven geven de vectoren weer.
u
2
= [1, 2], u
3
= [-3, 2, -2], v
2
= [3,-1], v
3
= [1, -5, 2]
Respectievelijk opgeslagen in de variabelen @@@u2@@, @@@u3@@, @@@v2@@ en @@@v3@@. Eerst,
in de ALG-modus:
Dan in de RPN-modus (alvorens herhaaldelijk op Kte drukken):
N.B.: de apostroffen (‘) hoeven meestal niet te worden ingevoerd bij de
namen u2, v2, enz. in de RPN-modus. In dit geval zijn ze gebruikt om
bestaande variabelen te overschrijven die eerder in de ALG-modus zijn
aangemaakt. Apostroffen dienen dus gebruikt te worden indien de bestaande
variabelen niet van te voren zijn gewist.
De Matrixschrijver (MTRW) gebruiken om vectoren in te voeren
Vectoren kunnen ook worden ingevoerd m.b.v. de Matrixschrijver
„²(derde toets in de vierde toetsenrij boven in het toetsenbord). Dit
commando genereert een soort spreadsheet die overeenkomt met de rijen en
kolommen van een matrix (informatie over het gebruik van de Matrixschrijver
om matrices in te voeren, wordt in een Hoofdstuk 9 behandeld). Voor een
vector zijn we geïnteresseerd in het plaatsen van elementen in alleen de
bovenste rij. Standaard is de cel in de bovenste rij en de eerste kolom
geselecteerd. Onder in de spreadsheet vindt u de volgende softmenutoetsen: