Operation Manual

Blz. 16-4
Genereer als voorbeeld een relatief grote set gegevens, bijvoorbeeld 200
punten, met het commando RANM({200,1}) en sla het resultaat op in de
variabele ΣDAT met de functie STOΣ (zie het bovenstaande voorbeeld).
Verkrijg vervolgens informatie over de enkele variabele met: ‚Ù @@@OK@@@.
Het resultaat is:
Deze informatie geeft aan dat onze gegevens een bereik hebben van –9 tot 9.
Om een frequentieverdeling te maken, gebruiken we het interval (-8,8) die we
verdelen in 8 categorieën van ieder 2 breed.
Selecteer het programma
2. Frequencies.. met ‚Ù˜@@@OK@@@. De
gegevens zijn al geladen in ΣDAT en de optie Col zou de waarde 1
moeten bevatten aangezien we maar een kolom hebben in ΣDAT.
Verander X-Min in -8, Bin Count in 8 en Bin Width in 2. Druk vervolgens
op @@@OK@@@.
In de RPN-modus worden de resultaten in het stapelgeheugen weergegeven
als een kolomvector op niveau 2 in het stapelgeheugen en een rijvector van
twee componenten op niveau 1 in het stapelgeheugen. De vector op niveau 1
in het stapelgeheugen is het aantal uitbijters buiten het bereik van de
frequentietelling. Voor dit geval krijg ik de waarden [ 14. 8.], hetgeen
betekent dat er in de ΣDAT-vector 14 waarden kleiner zijn dan -8 en 8 groter
dan 8.
Druk op ƒ om de vector van uitbijters te verwijderen uit het
stapelgeheugen. Het resterende resultaat is de frequentietelling van de
gegevens.
De categorieën voor deze frequentieverdeling zullen zijn: -8 tot -6, -6 tot -
4, …,