Operation Manual

Blz. 21-35
Het volgende keuzevenster wanneer dit programma wordt uitgevoerd (druk op
@CHP1) :
Afhankelijk of u het S.I. units of het E.S. units selecteert, plaatst
CHOOSE een waarde van 1 of een waarde van 1.486 op
stapelgeheugenniveau 2 en een 1 op niveau 1. Als u het keuzevenster
annuleert, geeft CHOICE een nul weer (0).
Met de waarden weergegeven door de functie CHOOSE kan verder worden
gewerkt door andere programmacommando’s, zoals wordt weergegeven in het
aangepaste programma CHP2:
« “Units coefficient” { { “S.I. units” 1} { “E.S. units”
1.486} } 1 CHOOSE IF THEN “Cu” TAG ELSE “Operation
cancelled” MSGBOX END »
De commando’s na de functie CHOOSE in dit nieuwe programma geven een
beslissing aan, gebaseerd op de waarde van op niveau 1 van het
stapelgeheugen via de IF-THEN-ELSE-END-constructie. Als de waarde op niveau
1 van het stapelgeheugen 1 is, zullen de commando’s “Cu” TAG een
getagd resultaat weergeven in het scherm. Als de waarde op niveau 1 van het
stapelgeheugen nul is, zullen de commando’s “Operation cancelled”
MSGBOX een berichtvenster weergeven dat aangeeft dat de bewerking werd
afgebroken.
Uitvoer in programma’s identificeren
eenvoudigste manier om de uitvoer van een numeriek programma te
identificeren, is door het resultaat van het programma te “taggen. Een tag is
eenvoudigweg een string, gehecht aan een getal of welk object dan ook. De
string zal de naam zijn die wordt verbonden aan het object. Bijvoorbeeld,
wanneer we eerder de programma’s INPTa (of INPT1) en INPT2 debugden,
kregen we als resultaat de getagde uitvoer :a:35.