Operation Manual

Blz. 22-3
functies die direct toegankelijk zijn via de softmenutoets voor menu nummer
81.02. Dit zijn:
LABEL (10)
De functie LABEL wordt gebruikt om de assen in een diagram te labelen met
inbegrip van de variabelennamen en de maximumwaarden van de assen. De
variabelennamen worden geselecteerd uit informatie in de variabele PPAR.
AUTO (11)
De functie AUTO (AUTOscale) berekent een schermbereik voor de x-y-as of voor
de x- en y-as in tweedimensionele diagrammen volgens het diagramtype
gedefinieerd in PPAR. Voor driedimensionele plots voert de functie AUTO geen
bewerkingen uit. Voor tweedimensionel diagrammen worden de volgende
bewerkingen uitgevoerd door AUTO:
FUNCTION: gebaseerd op het diagrambereik van x, maakt deze functie
een voorbeeld aan van de functie in EQ en berekent de minimum- en
maximumwaarden van y.
CONIC: maakt de schaal van de y-as gelijk aan de schaal van de x-as
POLAR: gebaseerd op de waarden van de onafhankelijke variabele
(meestal θ), maakt het een voorbeeld aan van de functie in EQ en berekent
de minimum- en maximumwaarden van x en y.
PARAMETRIC: geeft hetzelfde resultaat als POLAR gebaseerd op de
waarden van de parameter die de vergelijkingen voor x en y bepaalt.
TRUTH: geeft geen bewerking.
BAR: het bereik van de x-as wordt ingesteld van 0 tot n+1, waarbij n staat
voor het aantal elementen in ΣDAT. Het bereik van de waarden van y is
gebaseerd op de inhoud van ΣDAT. De minimum- en maximumwaarden
van y worden zo bepaald dat de x-as altijd zichtbaar is in de grafiek.
HISTOGRAM: hetzelfde als de functie BAR.
SCATTER: bepaalt het bereik van de x- en y-as gebaseerd op de inhoud
van de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen van ΣDAT.