HP CM8060 / CM8050 Color MFP with Edgeline Technology - System Administrator Guide
Aanbevolen installatieproces
Voordat iemand in uw organisatie het apparaat gaat gebruiken, dient u enkele standaardinstellingen te
configureren. De configuratieopties kunnen aan uw eigen behoeften worden aangepast.
HP raadt de volgende algemene procedure aan voor het instellen van het apparaat. Volg de koppelingen
naar de bijbehorende gedeelten in deze handleiding voor gedetailleerde informatie.
1. Installeer alle hardware. Deze stap wordt uitgevoerd door de vertegenwoordiger van HP.
2. Plaats papier in de laden.
Zie
Laden vullen op pagina 157.
3. Sluit het apparaat aan op het netwerk. Als er een analoog faxaccessoire is geïnstalleerd, sluit u
het apparaat aan op een telefoonlijn.
Zie
Het apparaat aansluiten op pagina 17.
4. Installeer de apparaatsoftware.
Zie
Apparaatsoftware op pagina 23.
5. Zet het apparaat aan en wacht tot het beginscherm met het woord Klaar linksboven in de hoek
wordt weergegeven.
Zie
Het apparaat aan- en uitzetten op pagina 12 en Het bedieningspaneel gebruiken
op pagina 13.
6. Raak Netwerkadres aan op het bedieningspaneel en controleer of het netwerkadres het juiste is
voor uw netwerk. Raak Afdrukken aan om de configuratiepagina van HP Jetdirect af te drukken.
Bewaar deze pagina voor later gebruik.
7. Maak uzelf bekend met alle functies die beschikbaar zijn in het beginscherm. Een aantal van deze
opties, zoals E-mail en Netwerkmap, moet worden ingesteld. Besluit welke functies u voor
gebruikers beschikbaar wilt maken.
Zie
Het bedieningspaneel gebruiken op pagina 13.
8. Stel de functies in via het menu Beheer op het bedieningspaneel en de geïntegreerde webserver.
Zie
Apparaatinstellingen configureren op pagina 33.
OPMERKING: Voor het instellen van de functies voor digitaal verzenden, waarschuwingen en
AutoSend, hebt u wellicht gegevens nodig van servers op uw netwerk, zoals de SMTP- en LDAP-
serveradressen. Zie
Werkblad instellingen Digitaal verzenden op pagina 265.
9. Controleer op het bedieningspaneel van het apparaat of de functies werken zoals bedoeld.
10. U kunt de toegang tot het apparaat voor bepaalde gebruikers beheren en u kunt het kleurgebruik
beperken voor alle of slechts enkele gebruikers. Als u dit wilt doen, stelt u de apparaatbeveiliging
in en beperkt u het kleurgebruik met de geïntegreerde webserver.
Zie
Het apparaat beveiligen op pagina 57.
11. Controleer op het bedieningspaneel van het apparaat of de beveiligingsfuncties werken zoals
bedoeld.
4 Hoofdstuk 1 Inleiding NLWW