Windows CE 6.0 voor HP Thin Clients Build 6.05.
© Copyright 2012 Hewlett-Packard Development Company, L.P. De bijgevoegde informatie kan zonder aankondiging worden verandert. Microsoft en Windows zijn handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. In delen van deze thin client wordt gebruikgemaakt van de softwarebibliotheek WCECompat, waarvoor een licentie is verstrekt op basis van de GNU Lesser General Public License versie 2.1. Voor een exemplaar van deze licentie bezoekt u: http://www.gnu.
Over deze handleiding WAARSCHUWING! Als u de aanwijzingen na dit kopje niet opvolgt, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of levensgevaar. VOORZICHTIG: Als u de aanwijzingen na dit kopje niet opvolgt, kan dit leiden tot beschadiging van de apparatuur of verlies van gegevens. OPMERKING: Tekst die op deze manier is opgemaakt, bevat belangrijke extra informatie.
iv Over deze handleiding
Inhoudsopgave 1 Inleiding ........................................................................................................................... 1 Image-updates ......................................................................................................................... 2 2 Het bureaublad ................................................................................................................ 3 Beeldscherminstellingen ..................................................................
Datum/tijd ................................................................................................................... 30 DHCP-opties ................................................................................................................. 30 Bezig met kiezen van nummer ......................................................................................... 32 Beeldscherm ................................................................................................................
Printers ......................................................................................................... 49 Een printer toevoegen ............................................................................... 50 Een netwerkprinter configureren ................................................................. 52 Bestaande configuratie wijzigen ................................................................ 53 Landinstellingen .......................................................................
Een verbinding verwijderen ....................................................................... 77 Een verbinding bewerken .......................................................................... 77 Een snelkoppeling naar een verbinding op het bureaublad plaatsen ............... 77 RDP 6.0 ................................................................................................................. 77 Terminalemulatieverbinding ........................................................................
1 Inleiding HP thin clients met Microsoft Windows CE zijn eenvoudig te implementeren, te beheren en te beveiligen. Ze bieden krachtige functies voor algemeen zakelijk gebruik.
Image-updates HP stelt periodiek updates beschikbaar van de images voor thin clients. Bezoek de HP website voor belangrijke documentatie met specifieke informatie voor uw imageversie. U vindt ondersteuningsdocumentatie op: http://welcome.hp.com/country/us/en/support.html. Voor de nieuwste versie van het Microsoft Windows CE-image voor HP thin clients bezoekt u: http://h18004.www1.hp.com/support/files/thinclients/us/index.html.
2 Het bureaublad Windows CE maakt gebruik van een Verkenner-shell (bureaublad) die lijkt op een standaard Windowsbureaublad en die daardoor vertrouwd en eenvoudig te gebruiken is. Het bureaublad bevat een taakbalk, een Start-menu, snelkoppelingspictogrammen en een achtergrondafbeelding. OPMERKING: De taakbalk en het menu Start zijn standaard verborgen.
Beeldscherminstellingen Om de beeldscherminstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het bureaublad en selecteert u Properties (Eigenschappen). U kunt de volgende instellingen wijzigen: ● achtergrondafbeelding ● uiterlijk ● resolutie en kleurdiepte ● schermbeveiliging OPMERKING: De nieuwe instellingen worden pas van kracht nadat u het systeem opnieuw hebt opgestart.
Het menu Start Om het menu Start te openen, klikt u in de taakbalk op de knop Start. Het menu Start biedt toegang tot software en instellingen en stelt u in staat om opdrachten uit te voeren en het systeem uit te schakelen. Pictogrammen Via de pictogrammen op het bureaublad kunt u programma's en verbindingen openen. Om een programma vanaf het bureaublad te openen, dubbelklikt u op het desbetreffende pictogram.
3 HP ThinConnect Met HP ThinConnect kunt u: ● Gebruikersaccounts beheren. ● Verbindingen toevoegen, bewerken en verwijderen. ● ◦ Terminalemulatie ◦ RDP-verbindingen (Microsoft Remote Desktop Client) ◦ Internet Explorer ◦ Citrix ICA-verbindingen ◦ VMware View client Verbindingen aan gebruikers toewijzen. In het hoofdvenster van HP ThinConnect kunt u alleen voor de huidige gebruiker acties uitvoeren.
● Exit (Afsluiten): Klik op deze knop om HP ThinConnect af te sluiten. De knop OK heeft dezelfde functie. ● Control Panel (Configuratiescherm): Klik op deze knop om het Configuratiescherm te openen. Om deze functie te kunnen gebruiken, dient u over de vereiste machtigingen te beschikken. ● Add (Toevoegen): Met deze knop kunt u een nieuwe verbinding maken en toevoegen aan de lijst met verbindingen die zijn toegewezen aan de momenteel op de terminal aangemelde gebruiker.
Gebruikersaccounts maken U kunt gebruikersaccounts voor terminalgebruikers definiëren in het venster Security (Beveiliging), dat kan worden geopend vanuit het venster Advanced (Geavanceerd) van ThinConnect of vanuit het Configuratiescherm. Er zijn drie standaardaccounts voorgedefinieerd: ● Administrator (Beheerder) ● Guest (Gast) ● User (Gebruiker) U kunt de standaardaccounts gebruiken als sjabloon voor nieuwe accounts. De standaardaccounts Guest (Gast) en User (Gebruiker) kunnen worden aangepast.
3. Selecteer het tabblad Users (Gebruikers) en klik vervolgens op Add (Toevoegen) om een nieuwe gebruikersaccount te maken.
10 4. Typ in het tabblad General (Algemeen) een naam voor de nieuwe gebruikersaccount in het veld Name (Naam). U kunt in het veld Name (Naam) de volgende tekens gebruiken: A - Z, a - z, 0 9. (.)&^%$#!~‘’{}_-. De maximale lengte is 20 tekens. 5. Typ in het veld Password (Wachtwoord) een wachtwoord voor de nieuwe gebruiker. 6. Typ het wachtwoord nogmaals in het veld Confirm Password (Wachtwoord bevestigen). 7.
9. a. Selecteer in de lijst Based on (Baseren op) de account die u als sjabloon wilt gebruiken. b. Klik op OK om de instellingen op te slaan en terug te keren naar het venster Add New User (Nieuwe gebruiker toevoegen). c. Als u nog een gebruiker wilt toevoegen, klikt u op Add another user (Nog een gebruiker toevoegen). Hiermee kunt u snel nieuwe gebruikers toevoegen.
a. Selecteer in de lijst met machtigingen de items waartoe u de gebruiker toegang wilt geven. Als de gebruiker een Administrator is, schakelt u het selectievakje User is Administrator (Gebruiker is Administrator) in om volledige toegang te geven. Als u de optie User is Administrator (Gebruiker is Administrator) inschakelt, kunt u de items in de lijst niet in- of uitschakelen. b.
Verbindingen U kunt verbindingen toevoegen, bewerken of verwijderen in HP ThinConnect en in het venster Advanced (Geavanceerd). U voegt verbindingen als volgt toe: ● Gebruik HP ThinConnect om verbindingen te maken en toe te wijzen aan de gebruiker die momenteel op de terminal is aangemeld. ● Gebruik het venster Advanced (Geavanceerd) om de verbinding aan andere gebruikers toe te wijzen. Verbindingen toevoegen U voegt als volgt een verbinding toe in HP ThinConnect: 1.
OPMERKING: Wanneer u de naam van een verbinding wijzigt, wordt de verbinding uit alle gebruikersaccounts verwijderd. Verbindingen verwijderen U kunt als volgt een verbinding verwijderen in HP ThinConnect: ▲ Selecteer de verbinding en klik op Delete (Verwijderen). De verbinding wordt uit de verbindingslijsten van alle gebruikers verwijderd. Verbindingen aan gebruikers toewijzen U kunt verbindingen configureren en aan gebruikers toewijzen in het venster Advanced (Geavanceerd) van HP ThinConnect.
● User (Gebruiker): Deze lijst toont alle gebruikersaccounts die aan het systeem zijn gekoppeld. Om de verbindingen voor een gebruiker te configureren, selecteert u de gewenste gebruiker uit de lijst. ● Security (Beveiliging): Hiermee opent u het venster Security (Beveiliging), waarmee u gebruikersaccounts kunt maken en configureren. Hetzelfde venster kan ook worden geopend door Security (Beveiliging) te selecteren vanuit het Configuratiescherm.
● Connections for [user] (Verbindingen voor [gebruiker]): Dit paneel, aan de rechterzijde van het venster, toont de verbindingen die zijn toegewezen aan de gebruiker die wordt genoemd in het veld User (Gebruiker). ◦ Name (Naam): Dit is de naam van de aan de gebruiker toegewezen verbinding. ◦ Type: Dit is het type van de verbinding. ◦ Primary (Primair): Deze kolom geeft aan of een verbinding primair of secundair is. Yes (Ja) duidt op een primaire verbinding.
2. Selecteer in het tabblad Assign Connections (Verbindingen toewijzen) de gewenste gebruiker uit de lijst User (Gebruiker). 3. Dubbelklik in de lijst Available connections (Beschikbare verbindingen) op de gewenste verbinding of selecteer de verbinding en klik vervolgens op de pijlknop naar rechts. De verbinding wordt gekopieerd naar de lijst Connections for [user] (Verbindingen voor [gebruiker]). 4. Klik op Apply (Toepassen) om de aangepaste lijst met verbindingen voor de gebruiker op te slaan.
5. Als u een secundaire verbinding wilt instellen, selecteert u de verbinding en wijzigt u de waarde in de kolom Primary (Primair) in No (Nee). De verbinding wordt nu een secundaire verbinding voor de eerste primaire verbinding die boven deze verbinding in de lijst staat. 6. Als u de volgorde van de verbindingen wilt wijzigen, selecteert u een verbinding en klikt u op de pijlknoppen omhoog en omlaag.
7. Als u de volgorde van de verbindingen wilt wijzigen, selecteert u een verbinding en klikt u op de pijlknoppen omhoog en omlaag. Een secundaire verbinding wordt gekoppeld aan de eerste primaire verbinding die boven deze verbinding in de lijst staat. 8. Klik op Apply (Toepassen) om de wijzigingen op te slaan. OPMERKING: U kunt alleen primaire verbindingen instellen om automatisch tot stand te worden gebracht bij het starten van HP ThinConnect.
De terminal instellen op Kiosk-modus In de Kiosk-modus wordt de functionaliteit van de terminal beperkt, doordat de bureaubladpictogrammen worden verborgen en het menu Start alleen de optie Shut down (Afsluiten) bevat. De Kiosk-modus biedt bovendien opties om de taakbalk en HP ThinConnect te verbergen. OPMERKING: Voordat u een terminal kunt instellen op de Kiosk-modus, moet u een gebruiker definiëren en een verbinding maken. Zie “Gebruikersaccounts maken” en “Verbindingen” voor meer informatie.
7. Als u de terminal in de Kiosk-modus nog verder wilt vereenvoudigen door de gebruikersinterface voor de verbindingsinstellingen te verbergen, selecteert u het selectievakje Hide the User interface not allowing changes to connection settings (Gebruikersinterface verbergen zodat verbindingsinstellingen niet gewijzigd kunnen worden). Deze functie is alleen beschikbaar indien automatisch aanmelden is ingeschakeld. 8.
22 2. Klik op Security (Beveiliging). In het gebied System Statistics (Systeeminformatie) wordt informatie weergegeven over de gebruikers en verbindingen in het systeem. 3. Schakel in het tabblad System (Systeem) de optie Automatic Log On (Automatisch aanmelden) in, zodat de gebruiker geen wachtwoord hoeft in te voeren om zich op het lokale systeem aan te melden. U kunt automatische aanmelding instellen voor één gebruiker per terminal. De standaardinstelling is dat geen wachtwoord vereist is.
7. Selecteer Enable Reset Hotkey (Sneltoets voor standaardwaarden inschakelen) als u wilt dat de fabrieksinstellingen van de terminal (register en snelkoppelingen) kunnen worden hersteld door tijdens het opstarten de toets F9 ingedrukt te houden.
4 Configuratiescherm Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de onderdelen in het Configuratiescherm, met stap-voor-stap instructies om bepaalde taken uit te voeren. Veel onderdelen worden gebruikt voor lokaal beheer. Andere onderdelen, zoals DHCP Options (DHCP-opties) en SNMP, dienen voor beheer op afstand. U opent het Configuratiescherm als volgt: ● Selecteer vanaf het bureaublad Start > Settings (Instellingen) > Control Panel (Configuratiescherm).
2. Selecteer EAP Methods en klik op Setting (Instelling). OPMERKING: Eerst moet via het Certificates-applet in het Configuratiescherm een certificaat worden geïmporteerd. 3. Selecteer het certificaat en klik op OK. 4. Selecteer Verify Certificates (Certificaten verifiëren) en klik op Setting (Instelling). 802.
5. Selecteer de certificaten en klik op OK. 6. Selecteer DHCP Option, als het IP-adres door de server moet worden toegewezen en klik op OK. 7. Zodra de configuratie met de 802.1x Wired is voltooid, klikt u op OK. Bevestiging van de succesvolle verificatie verschijnt.
Toegankelijkheid In het dialoogvenster Accessibility (Toegankelijkheid) kunt u 508 toegankelijkheidsfuncties voor de terminal instellen. Er zijn toegankelijkheidsfuncties beschikbaar voor het toetsenbord, het geluid, het beeldscherm en de muis. ● Keyboard (Toetsenbord): Via dit tabblad kunt u de functie StickyKeys (Plaktoetsen) inschakelen. Hierdoor kunt u de toetsen Shift, Ctrl en Alt achtereenvolgens indrukken, in plaats van dat u ze tegelijk ingedrukt moet houden.
Boot Device Order (Opstartvolgorde): Schakel de apparaten in die mogen worden gebruikt om de thin client op te starten. Gebruik de pijlen omhoog en omlaag om de rangorde van het geselecteerde apparaat te wijzigen. OPMERKING: Het apparaat ATA Flash kan niet worden uitgeschakeld. Enable F12 Network Boot (F12 opstarten vanaf netwerk inschakelen): Schakel deze optie in als u wilt dat de thin client vanaf een netwerkstation kan worden opgestart.
Certificaten In het dialoogvenster Certificates (Certificaten) kunt u beveiligingscertificaten importeren, opslaan en weergeven. Door middel van certificaten en certificeringsinstanties wordt gewaarborgd dat een SSLverbinding tot stand is gebracht met de juiste, beveiligde server. Tijdens het maken van een verbinding worden certificaatgegevens uitgewisseld tussen de terminalbrowser en de beveiligde server.
Datum/tijd In het dialoogvenster Date/Time Properties (Datum- en tijdeigenschappen) kunt u de huidige datum en tijd instellen en automatische aanpassing aan de zomertijd configureren. ▲ Selecteer de juiste datum- en tijdgegevens en klik op Apply (Toepassen). DHCP-opties Op de pagina DHCP-opties kunt u de thin client configureren met behulp van tags (zie de kolom Codes in de onderstaande illustratie) die de FTP-locatie bepalen van het geüpdatete image dat de client van de FTP-server heeft opgehaald.
Tag-codes wijzigen: 1. Dubbelklik op de naam van de optie die u wilt wijzigen. Er wordt een dialoogvenster weergegeven met een lijst van alle geldige opties. 2. Selecteer de gewenste waarde uit de lijst en klik op OK. Een eigen optie toevoegen: 1. Klik om de DHCP-configuratie snap-in te openen op Control Panel (Configuratiescherm) > Administrative Tools (Systeembeheer) > DHCP. 2. Klik met de rechtermuisknop op de root-node en selecteer Set predefined options (Vooraf gedefinieerde opties instellen).
3. 4. Selecteer de te verzenden opties en stel de waarde in. ● Selecteer een optie in de de lijst als . ● Stel de waarde in als string die u via DHCP wilt verzenden. Klik op OK. Bezig met kiezen van nummer In het dialoogvenster Dialing Properties (Kieseigenschappen) kunt u: ● Locaties toevoegen of selecteren. ● Inbelinstellingen voor de geselecteerde locatie configureren, onder andere voor het netnummer, het landnummer en toon- of pulskeuze.
U configureert het systeem als volgt om een netnummer te gebruiken bij lokale gesprekken: 1. Klik op Dialing Patterns (Kiespatronen). 2. Voeg in het veld For Local calls dial (Kies voor lokale gesprekken) een F toe vóór de G. Met F,G zorgt u ervoor dat eerst het netnummer en daarna het abonneenummer wordt gekozen.
Het tabblad Settings (Instellingen) bevat een knop Test, waarmee u de instellingen voor de resolutie en de verversingsfrequentie kunt testen. Als u instellingen instelt die niet door de monitor worden ondersteund en u deze instellingen niet eerst uitprobeert, zal het beeldscherm niet werken nadat u het systeem opnieuw hebt opgestart. U moet dan de fabrieksinstellingen herstellen door tijdens het opstarten op F9 te drukken.
Resolutie/kleur Breedbeeld 60 Hz 1920 x 1440 x 32 X 1920 x 1080 x 16 X 1920 x 1080 x 32 X 75 Hz 85 Hz OPMERKING: Als u de beeldscherminstellingen instelt op een waarde buiten het bereik, moet u de fabrieksinstellingen van de terminal herstellen door de terminal opnieuw op te starten en de toets F9 ingedrukt te houden totdat onder in het scherm de boodschap “Loading...” (Laden...) wordt weergegeven.
Algemene ICA-clientinstellingen In het dialoogvenster Global ICA Client Settings (Algemene ICA-clientinstellingen) kunt u standaardinstellingen voor ICA-clients configureren. Sneltoetsen In het tabblad Keyboard Shortcuts (Sneltoetsen) kunt u sneltoetsencombinaties configureren voor gebruik tijdens actieve ICA-sessies. U wijst sneltoetsen aan een functie toe door de sneltoetsencombinatie te selecteren uit de vervolgkeuzelijst naast de betreffende functie.
Preferences (Voorkeuren) In het tabblad Preferences (Voorkeuren) kunt u kleurvoorkeuren instellen tijdens een ICA-sessie. Het tabblad Preferences (Voorkeuren) bevat de volgende instellingen: ● Serial Number (Serienummer): Typ het serienummer van de ICA-clientsoftware zoals dit op de serienummerkaart wordt weergegeven. Dit is noodzakelijk wanneer u de ICA Windows CE Client gebruikt in combinatie met bepaalde producten, zoals WinFrame Host/Terminal.
Server Location (Serverlocatie) In het tabblad Server Location (Serverlocatie) kunt u op het netwerk Citrix-servers weergeven of toevoegen waarvoor ICA-verbindingen geconfigureerd zijn. Het tabblad Server Location (Serverlocatie) bevat de volgende instellingen: ● Server Group (Servergroep): Geef aan of de servers in de serveradreslijst behoren tot de groep Primary (Primair), Backup 1 of Backup 2. ● Serveradreslijst: Hier worden de ingevoerde serverlocaties weergegeven.
Selecteer in het gedeelte Proxy een protocol uit de lijst en typ vervolgens het adres en de poort van de proxy. Typ in het gedeelte SSL/TLS Relay het relay-adres en de poort voor het protocol Socket Security Layer (SSL) of Transport Layer Security (TLS). Als de firewall adressen opnieuw toewijst, moet u de client configureren om het alternatieve adres te gebruiken dat door de gegevensverzamelaar wordt geretourneerd.
De volgende functies zijn beschikbaar voor het beheer van thin clients: ● Activa- en inventarisbeheer ● Thin client-instellingen en verbindingen klonen ● Software-updates ● Patches en client-updates ● Besturing op afstand ● Energiebeheer op afstand Raadpleeg de HP Device Manager User Manual of de HP Device Manager Worldwide QuickSpec op http://www.hp.com voor meer informatie.
Wat hebt u nodig? ● Een door HP goedgekeurde USB Drive Key. ● Een HP thin client CE-systeem waarop het meest recente door HP verstrekte image aanwezig is, is optioneel. Nadat u ThinState Capture hebt gestart vanuit het Configuratiescherm, verschijnt het volgende scherm. 1. Klik op Next (Volgende). 2. Sluit een USB-flashapparaat op de client aan. De stationsaanduiding en de capaciteit van het USB-flashapparaat worden weergegeven.
HP ThinState Deploy U voert als volgt een ThinState-implementatie uit: 1. Stel indien nodig de opstartvolgorde met behulp van het systeem-BIOS (F10) in op USB boot (USB opstarten). 2. Sluit het USB-flash-station aan op de thin client waarnaar u de vastgelegde image of systeeminstellingen wilt implementeren en schakel vervolgens het apparaat in. 3. Volg de instructies op het scherm.
Het dialoogvenster Internet Settings (Internetinstellingen) bevat de volgende tabbladen: ● General (Algemeen): Hiermee kunt u start- en zoekpagina’s configureren, het type webbrowser instellen om de weergave van webpagina’s te bepalen, de cachegrootte instellen en de cache en de geschiedenis wissen. ● Connection (Verbinding): Hiermee kunt u netwerk- en inbelverbindingen selecteren en instellingen voor de proxyserver configureren.
Als u een ouder systeem gebruikt, raadpleegt u Landinstellingen op pagina 54 om de toetsenbordinstellingen te wijzigen. Selecteer Disable local Windows key combinations (Lokale Windows-toetsencombinaties uitschakelen) als u wilt verhinderen dat sneltoetsen worden doorgegeven aan de terminalserver. Selecteer Boot time Num Lock state (Num Lock bij opstarten) om Num Lock op de client in te schakelen.
Een lijst van de “AT-opdrachten” voor de modem vindt u in de gebruikershandleiding die met de modem is meegeleverd of die op de website van de leverancier beschikbaar is. Muis Met behulp van het dialoogvenster Mouse Properties (Muiseigenschappen) kunt u de gevoeligheid van de muis voor de dubbelkliksnelheid en voor de fysieke afstand tussen opeenvolgende klikken instellen. ● Gebruik het tabblad Double-Click (Dubbelklikken) om de dubbelkliksnelheid aan te passen.
Netwerk- en inbelverbindingen In het venster Network and Dial-up Connections (Netwerk- en inbelverbindingen) kunt u de verbindingen tussen de terminal en het internet, een netwerk of een andere computer configureren. Als u een nieuwe verbinding wilt maken, dubbelklikt u op het pictogram Make New Connection (Nieuwe verbinding maken), selecteert u het gewenste type verbinding en configureert u de verbindingseigenschappen.
serveromgeving van de organisatie, waarbinnen de door de thin client benodigde netwerk- en sessieservices zich bevinden. Voor toegang tot het internet is een internet service provider (ISP) vereist. U kunt op verschillende standaardmanieren verbinding met de ISP maken, bijvoorbeeld via een inbelmodem, kabelmodem of (A)DSL-modem. U maakt eerst verbinding met de ISP, voordat u contact maakt met de PPTP VPN-server van de eigen organisatie.
Stroominstellingen In het dialoogvenster Power Settings (In- en uitschakelen) kunt u instellingen configureren zoals inschakelen via BIOS-alarm, uitschakelen, de inschakelstand na stroomstoringen en alarminstellingen. BIOS Wakeup Alarm (Inschakelen via BIOS-alarm): Stel in op welk uur van de dag de thin client moet worden ingeschakeld. Deze functie werkt pas nadat u de thin client opnieuw hebt opgestart en vervolgens hebt uitgeschakeld.
Instellingen voor uitschakelen: Stel het tijdstip in waarop de thin client moet uitschakelen. Printers Printers In het dialoogvenster Printers kunt u lokale printers en netwerkprinters toevoegen en bestaande printerconfiguraties aanpassen. In deze configuratie kan de terminal vanuit een serversessie afdrukken op een lokale printer. OPMERKING: Windows CE is vooral geschikt voor het afdrukken van kleine documenten.
Het dialoogvenster Printers bevat de pictogrammen Add Network Printer (Netwerkprinter toevoegen) en Add Local Printer (Lokale printer toevoegen), een pictogram Add RDP/ICA Printer (RDP/ICA-printer toevoegen) plus een pictogram voor elke geconfigureerde printer. U kunt het Internet Printing Protocol (IPP) gebruiken om af te drukken op netwerkprinters. IPP is een standaardprotocol voor het afdrukken en beheren van afdruktaken. OPMERKING: drukken via IPP.
2. Selecteer in het eerste venster van de wizard de poort die u voor de printer wilt gebruiken en klik op Next (Volgende). 3. Selecteer in het tweede wizardvenster het merk en het type van de printer en klik op Next (Volgende). VOORZICHTIG: Het is van cruciaal belang dat de in stap 3 ingevoerde modelnaam EXACT overeenkomt met de naam van het stuurprogramma dat op de terminalserver is geïnstalleerd. Als de namen niet overeenkomen, zal de printer niet functioneren.
4. Klik op Yes (Ja) om een testpagina af te drukken. Geef aan of u deze printer wilt delen en klik op Finish (Voltooien). De geconfigureerde printer wordt vanaf nu in het printervenster weergegeven. Een netwerkprinter configureren 1. 52 Selecteer Add Network Printer (Netwerkprinter toevoegen) in het printervenster.
2. Typ het IP-adres of de domeinnaam en klik op Next (Volgende). 3. Selecteer het merk en het type van de printer en klik op Next (Volgende). 4. Klik op Yes (Ja) als u een testpagina wilt afdrukken. Bestaande configuratie wijzigen U kunt als volgt een bestaande printerconfiguratie aanpassen vanuit het dialoogvenster Printers: 1. Dubbelklik op het pictogram van de betreffende printer of selecteer het pictogram en klik op Properties (Eigenschappen).
Landinstellingen In het dialoogvenster Regional and Language Settings (Landinstellingen) kunt u regionale en nationale instellingen voor de terminal aanpassen. U kunt instellen hoe getallen, valutabedragen, tijden en datums moeten worden weergegeven. Het dialoogvenster Regional and Language Settings (Landinstellingen) bevat de volgende tabbladen: ● Regional Settings (Landinstellingen): Hier kunt u een locatie selecteren.
Beveiliging In het dialoogvenster Security (Beveiliging) kunt u verschillende terminalfuncties configureren die te maken hebben met beveiliging en gebruikersaccounts. Beveiliging inschakelen De systeembeveiliging is standaard ingeschakeld, zodat gebruikers verplicht zijn zich aan te melden (tenzij de automatische aanmeldfunctie is ingeschakeld).
Selecteer Enable Reset Hotkey (Sneltoets voor standaardwaarden inschakelen) als u wilt dat de fabrieksinstellingen van de terminal (register en snelkoppelingen) kunnen worden hersteld door tijdens het opstarten de toets F9 ingedrukt te houden. Een gebruikersaccount maken Om een nieuwe account voor een terminalgebruiker te maken, opent u het tabblad Users (Gebruikers) van het dialoogvenster Security (Beveiliging).
U voegt als volgt een nieuwe community toe: 1. Klik op het tabblad Agent. 2. Klik in het gedeelte Traps op Add Community (Community toevoegen). 3. Typ de naam van de nieuwe community en klik vervolgens op OK. U kunt als volgt rechten aan een geaccepteerde community toevoegen en toewijzen: 1. Klik op het tabblad Security (Beveiliging). 2. Klik op Add (Toevoegen) in het gedeelte Accepted Community Names (Geaccepteerde communitynamen).
U kunt als volgt SNMP-pakketten toevoegen: 58 1. Klik op het tabblad Security (Beveiliging). 2. Selecteer Accept SNMP Packets from these hosts (SNMP-pakketten van deze hosts accepteren). 3. Klik op Add (Toevoegen) in het gedeelte SNMP packets (SNMP-pakketten). Het dialoogvenster SNMP Configuration (SNMP configureren) wordt geopend. 4. Typ de hostnaam of het IP-adres en klik op OK. 5. Herhaal de stappen 1 en 2 als u meer hosts wilt toevoegen.
U configureert SNMP als volgt: 1. Typ in het tabblad Agent de fysieke locatie van de terminal in het veld Location (Locatie). 2. Typ in het veld Contact (Contactpersoon) de naam van de contactpersoon die verantwoordelijk is voor de terminal. 3. Wijs de terminal aan een community toe door een community te selecteren uit de lijst Community Name (Communitynaam). 4. U voegt als volgt een trap-bestemming toe: a. Klik in het gedeelte Trap Destinations (Trap-bestemmingen) op Add (Toevoegen).
60 5. Als u de beveiligingsinstellingen voor SNMP wilt definiëren of wijzigen, klikt u op het tabblad Security (Beveiliging). 6. Als u een trap voor mislukte verificaties wilt inschakelen, selecteert u Enable Authentication Failure Trap (Trap bij mislukte verificatie inschakelen). 7. Selecteer de hosts waarvan SNMP-pakketten kunnen worden geaccepteerd.
SNTP-client Via het dialoogvenster SNTP kan een beheerder de klokken op alle thin clients synchroniseren. Een beheerder kan instellen dat de thin clients automatisch worden gesynchroniseerd met een internettijdserver of met een opstartserver. Synchronisatie kan alleen plaatsvinden als de computer met het internet is verbonden. OPMERKING: Deze functie kan een aanzienlijke hoeveelheid netwerkverkeer genereren.
Systeem In het dialoogvenster System Properties (Systeemeigenschappen) kunt u informatie weergeven over de fabrikant, het product, de netwerkinstellingen en de auteursrechten. U kunt de fabrieksinstellingen van de terminal herstellen, instellen hoeveel geheugen voor opslag en voor de uitvoering van programma’s moet worden gereserveerd, een apparaatnaam toewijzen voor identificatie op het netwerk en de netwerkadapter configureren.
Dit tabblad toont ook netwerkinstellingen en bevat de knop Configure Network Card (Netwerkadapter configureren), waarmee u de snelheid en de duplexinstellingen voor de netwerkadapter kunt aanpassen. Met behulp van de knop Renew (Vernieuwen) kunt u het IP-adres van de terminal vernieuwen. ● Auteursrechten: Toont auteursrechteninformatie over de terminal. De fabrieksinstellingen herstellen U kunt alle instellingen van de thin client als volgt vervangen door de fabrieksinstellingen: 1.
General (Algemeen) en klikt u in het gedeelte Terminal Settings (Terminalinstellingen) op Import (Importeren). 5. Navigeer naar de locatie waar u het instellingenbestand hebt geëxporteerd, selecteer het bestand en klik op OK. De nieuwe instellingen worden pas van kracht nadat u de client opnieuw hebt opgestart. OPMERKING: Het bestand met registerinstellingen bevat geen bureaubladsnelkoppelingen.
Er zijn verschillende redenen denkbaar om een image bij te werken: ● U ontvangt een nieuwe client en brengt wijzigingen in het clientimage aan, maar vervolgens besluit u dat u wilt terugkeren naar het “oude” image waarvan u weet dat het goed functioneerde. ● Een image raakt beschadigd en het image van de client moet worden hersteld. ● U gebruikt een verouderd clientimage en u wilt gebruikmaken van het nieuwste stabiele image.
ThinPrint ThinPrint kan worden gebruikt voor ICA/RDP-sessies, op voorwaarde dat er een TCP/IP-verbinding tussen de server en de client is. Voor meer informatie, zie ThinPrint op pagina 70. Programma’s weergeven of verwijderen In het dialoogvenster View or Remove Programs (Programma’s weergeven of verwijderen) kunt u de op de terminal geïnstalleerde software weergeven en/of verwijderen. Als u een programma wilt verwijderen, selecteert u het programma in de lijst en klikt u op Remove (Verwijderen).
op een andere computer, ergens op het internet. VNC Server wordt uitgevoerd als een service en is daardoor ook beschikbaar wanneer de gebruiker niet op de thin client is aangemeld.
Instellingen voor VNC Server U kunt VNC Server op uw thin client configureren aan de hand van de volgende instellingen: Selectievakje Beschrijving Prompt local user to accept incoming connections (Lokale gebruiker vragen om inkomende verbindingen te accepteren) De standaardwaarde moet Enabled (Ingeschakeld) zijn en Auto Accept (Automatisch accepteren) moet Enabled (Ingeschakeld) zijn.
5 Programma’s en uitbreidingen Dit hoofdstuk biedt gedetailleerde informatie over programma’s en uitbreidingen voor het CE 6.0 image. U kunt uitbreidingen (add-ons) downloaden vanaf de HP website. Uitbreidingen zijn programma’s die u op een thin client kunt toevoegen en verwijderen. Sommige uitbreidingen maken deel uit van het standaard thin client-image, terwijl andere apart kunnen worden toegevoegd.
Programma’s File Viewers De volgende stappen beschrijven het bekijken van bestanden gemaakt in Microsoft Office Excel, Office PowerPoint, en Office Word. OPMERKING: Deze functie maakt alleen lezen mogelijk. 1. Om File Viewers te openen, klikt u op Start > Programs (Alle programma's) > File Viewers. 2. Klik op de gewenste applicatieviewer om deze te openen. 3. Blader naar het bestand dat u wilt bekijken en selecteer het.
2. Open ThinPrint door het pictogram in de Windows-taakbalk te selecteren of door op Start > Programs (Alle programma's) > ThinPrint te klikken. 3. Klik op het tabblad Assignment (Toewijzing) om de printer te configureren. De standaardwaarde voor de printernaam en de poort is LPT1:LPT1.
72 4. Klik op Add local port (Lokale poort toevoegen) om een nieuwe printernaam en poort toe te voegen, bijvoorbeeld HP_LaserJet_1150. U kunt de printernaam wijzigen door de printer te selecteren en op de knop Edit entry (Item bewerken) te klikken. 5. Selecteer de printer die u zojuist hebt gedefinieerd. 6. Klik op OK om het ThinPrint-scherm te sluiten. 7. Open ThinPrint opnieuw.
8. Selecteer de zojuist gedefinieerde printer in de lijst Current printer (Huidige printer). 9. Klik op OK om de instellingen op te slaan. 10. Maak een ICA- of RDP-verbinding in HP ThinConnect. 11. Dubbelklik op de verbinding die u zojuist hebt gemaakt. 12. Meld u aan bij de server.
13. Open een Word-document en klik op File (Bestand) > Print (Afdrukken). 14. Selecteer de printer in de lijst. De printer wordt als volgt weergegeven: printernaam#computernaam. (Bijvoorbeeld HP_LaserJet_1150#HP000AE495D355:1) 15. Klik op OK om het document af te drukken. ThinPrint netwerkprinter 74 1. Open ThinPrint. 2. Klik op het tabblad Assignment (Toewijzing) en klik vervolgens op de knop Add Network Printer (Netwerkprinter toevoegen). 3. Als u een gedeelde printer configureert: a.
OPMERKING: De printernaam moet overeenkomen met de printernaam die op de server is ingesteld. 4. Als u een LPD-printer configureert: a. Selecteer LPD Printer. b. Typ de Printer name (Printernaam). c. Typ het IP-adres van de printer in het veld Printer address (Printeradres). OPMERKING: De printernaam moet overeenkomen met de printernaam die op de server is ingesteld. 5. Klik op OK om de instellingen op te slaan en het venster Network Printer (Netwerkprinter) te sluiten. 6.
8. Open ThinPrint en selecteer de zojuist toegevoegde printer in de vervolgkeuzelijst. 9. Meld u aan bij ICA of RDP. 10. Open een Word-document en selecteer Print (Afdrukken). 11. Selecteer de printer in de lijst. 12. Klik op OK om het document af te drukken. Citrix Program Neighborhood In het venster Citrix Program Neighborhood kunt u snel en eenvoudig nieuwe ICA-verbindingen maken. Bovendien kunt u verbindingen bewerken en verwijderen en snelkoppelingen naar verbindingen op het bureaublad plaatsen.
Een verbinding verwijderen U verwijdert een verbinding als volgt: 1. Klik met de rechtermuisknop op de verbinding en selecteer Delete Connection (Verbinding verwijderen). of Selecteer de verbinding en druk op de toets Delete. 2. Klik op Yes (Ja) om de verwijdering te bevestigen. OPMERKING: Als u een verbinding verwijdert via Citrix Program Neighborhood, wordt de verbinding ook verwijderd uit HP ThinConnect. Een verbinding bewerken U bewerkt een verbinding als volgt: 1.
● Ondersteuning voor 16-bits, 24-bits en 32-bits kleur indien deze ook door het beeldschermstuurprogramma worden ondersteund. ● Aangepaste hoge resolutie met ondersteuning voor breedbeeldmonitoren. ● Gemeenschappelijk klembord (klembordomleiding). Het lokale klembord wordt onderdeel van de klembordketen op de externe sessie, zodat de gebruiker informatie kan kopiëren en uitwisselen tussen toepassingen die in de externe sessie en op de lokale client worden uitgevoerd.
U maakt als volgt een eenmalige verbinding: 1. Klik op Start > Programs (Programma’s) > Terminal Emulation (Terminalemulatie). 2. Selecteer het verbindingstype in het veld Type. 3. Klik op Configure (Configureren) om instellingen voor het geselecteerde verbindingstype te configureren. 4. Als u de optie TCP/IP hebt geselecteerd in het veld Connect (Verbinding maken), klikt u op Telnet Options (Telnet-opties) voor nadere configuratie van de verbinding. 5.
3. Selecteer Terminal Emulation (Terminalemulatie) en klik op OK. 4. Volg de aanwijzingen in de wizard om de verbinding te configureren. TxtPad TxtPad is een eenvoudige teksteditor in het Windows CE-image. TxtPad wordt gekoppeld aan de volgende bestandsextensies: .txt, .ini, .log en .arp. OPMERKING: De maximale bestandsgrootte is 5 MB aan ASCII-gegevens. TxtPad is beschikbaar via een snelkoppeling in het menu Start > Programs (Programma’s).
6 Register importeren en exporteren LET OP: Wanneer u een image plus instellingen vanaf de ene thin client implementeert op een andere thin client, moet u zorgvuldig controleren of de hardware van beide thin clients identiek is. Dit geldt ongeacht de gebruikte implementatiemethode: HP ThinState Tools, Altiris Deployment Solution, HP OpenView Client Configuration Manager of een andere oplossing.
Een register exporteren en importeren U kunt als volgt een register exporteren: 1. Open Deployment Server Console. 2. Selecteer CE_RegExport in het taakvenster en sleep deze taak naar het bronsysteem onder het venster Computers. Hiermee kopieert u het register van het bronsysteem, zodat het gereed is om te worden geïmporteerd op een andere thin client. 3. Selecteer CE_RegImport in het taakvenster en sleep deze taak naar het doelsysteem onder het venster Computers.
Index Symbolen en getallen 508 toegankelijkheidsfuncties 27 A accounts gebruiker 8 standaard 8 achtergrondafbeelding 33 Advanced (Geavanceerd) (venster) 7 afdrukken 44, 49 Algemene ICA-clientinstellingen 36 Altiris BootWorks, website 81 Altiris Deployment Server 81 Altiris website 42, 81 Apparaatbeheer 39 apparaatnaam 62 ARP 63 Auto (Automatisch)-kolom 16 automatisch aanmelden 21 inschakelen 21 automatisch aanmelden omzeilen 22 automatisch bijwerken van clients 65 automatisch starten HP ThinConnect 19 B B
instellingen VNC Server 68 voeding 48 Instellingen 63 Internetopties 42 Internet Printing Protocol IPP 50 O Opstartinstellingen 27 Other Authorities (Overige instanties) 29 overschakelen naar andere gebruiker 23 50 J Java 68 K kiespatronen 32 Kiosk-modus 20 kleurkwaliteit 33 koppelen TEV aan gebruikersaccount L L2TP 47 landcode 32 Landinstellingen 54 LPD-besturing 44 LPD Control (LPD-besturing) 79 24 M machtigingen 11, 12 maken bureaubladsnelkoppeling 77 eenmalige TEV 79 gebruikersaccount 8 gebruikers
TxtPad 80 U uitbreidingen 69, 80 V verbindingen 13 automatisch 18 bewerken 13 direct 46 ICA bewerken 77 ICA toevoegen 76 ICA verwijderen 77 inbellen 46 primair 16 primair of secundair 17 toevoegen 13 toewijzen 14, 16 verwijderen 14 verbindingen aan gebruikers toewijzen 14 verbindingen instellen 17 verbinding herstellen 18 verborgen Start (menu) 3 taakbalk 3 verversingsfrequentie 33 verwijderen gebruikersaccounts 12 ICA-verbinding 77 verbindingen 14 Virtual Network Computing 66 Virtual Private Network 46 VNC