HP ProBook notebookcomputer Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard Development Company, L.P. Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Het SD-logo is een handelsmerk van de desbetreffende houder. Intel is een handelsmerk van Intel Corporation in de Verenigde Staten en andere landen en wordt onder licentie gebruikt.
Kennisgeving aangaande de veiligheid WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een ernaast staande printer, of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een dik kleed of kleding).
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave 1 Voorzieningen Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1 Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1 Touchpad ............................................................................................................ 1 Lampjes ....................................................................................
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 24 Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................. 24 Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk ................................................... 25 Netwerkstatuspictogram wordt niet weergegeven ............................................................. 25 Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar .......
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 42 Video .................................................................................................................................................. 44 Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 44 Externemonitorpoort gebruiken .........................................................................
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 61 Accu kalibreren .................................................................................................................. 61 Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 61 Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 62 Stap 3: ontlaad de accu ..................
Geheugenmodules 10 Beveiliging Computer beveiligen .......................................................................................................................... 90 Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 91 Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 91 Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...............................
Prompt voor MultiBoot Express instellen ......................................................................... 117 Voorkeuren MultiBoot Express invoeren ......................................................................... 117 13 Beheer en afdrukken Client Management Solutions gebruiken .......................................................................................... 118 Software-images configureren en distribueren ................................................................
1 Voorzieningen Hardware herkennen De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven. U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd: 1. Selecteer Start > Computer > Systeemeigenschappen. 2. Klik in het linkerdeelvenster op Apparaatbeheer. Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdeel Beschrijving (1) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren. (2) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis. (3) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u omhoog of omlaag. (4) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis. *In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven.
Lampjes Onderdeel Beschrijving (1) ● Aan: de computer staat aan. ● Knipperend: de computer staat in de slaapstand. ● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand. Aan/uit-lampje (2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
Onderdeel Beschrijving (1) ● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/ uit-knop om de computer in te schakelen. ● Als de computer is ingeschakeld, drukt u op de knop om de computer uit te schakelen. Aan/uit-knop OPMERKING: Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows. ● Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Toetsen Onderdeel Beschrijving (1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om systeeminformatie weer te geven. (2) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. (3) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een functietoets of de esctoets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren. (4) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
Onderdelen aan de voorkant Onderdeel Beschrijving (1) ● Wit: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf. ● Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de interne vaste schijf geparkeerd. Schijfeenheidlampje (2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven. (3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen. OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Onderdeel Beschrijving (4) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten. (5) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de computer. OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
Onderdelen aan de onderkant Onderdeel Beschrijving (1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu. (2) SIM-slot (alleen bepaalde modellen) Bevat een SIM-kaart (subscriber identity module) voor draadloze communicatie. Het SIM-slot bevindt zich in de accuruimte. (3) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne onderdelen. OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen.
Onderdelen van het beeldscherm Onderdeel Beschrijving (1) Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan staat, wordt deze schakelaar ingedrukt en daardoor het beeldscherm uitgeschakeld en de slaapstand geactiveerd. Interne beeldschermschakelaar OPMERKING: De schakelaar is niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. (2) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op.
Antennes voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen) Component Beschrijving (1) WWAN-antennes (2)* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area networks). (2) WLAN-antennes (2)* (alleen bepaalde modellen) Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).
Aanvullende hardwareonderdelen Onderdeel Beschrijving (1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een stopcontact. (2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom. (3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron. *Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land of regio.
Onderdeel 12 (1) Productnaam (2) Serienummer (3) Productnummer (4) Garantieperiode (5) Modelbeschrijving (bepaalde modellen) ● Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer. ● Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer.
2 Draadloos en lokaal netwerk Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen Pictogram Naam Beschrijving Draadloze communicatie (ingeschakeld) Geeft de locatie van het lampje en de knop voor draadloze communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de Wireless Assistant software (Assistent voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u de knop voor draadloze communicatie gebruiken om alle apparatuur voor draadloze communicatie tegelijk in of uit te schakelen. De afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie kunnen worden in- en uitgeschakeld via de voorzieningen van het besturingssysteem.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie. Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet. Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk. ◦ ● WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen: ● informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd; ● informatie en koppelingen naar websites die beschikbaar worden gesteld via Help en ondersteuning. Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek op het web.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) HP mobiel breedband stelt de computer in staat gebruik te maken van WWAN's (wireless wide area networks) om toegang te krijgen tot internet vanaf meer plaatsen en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel breedband heeft u een mobielnetwerkexploitant nodig (aanbieder van mobiele netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele telefonie.
U plaatst een SIM-kaart als volgt: 1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem. 2. Sluit het beeldscherm. 3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten. 4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact. 5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 6. Verwijder de accu. 7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2). 8. Plaats de accu terug. 9. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 10. Zet de computer aan.
Draadloos Bluetooth-apparaat gebruiken Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de volgende: ● computers (desktop- en notebookcomputers, pda's) ● telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde gsm/pda's (smartphones)) ● imagingapparaten (printers, camera's) ● geluidsapparatuur (hoofdtelefoons, luidsprekers) Bluetooth-apparaten maken peer-
Problemen met draadloze verbindingen oplossen Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn: ● Een draadloos apparaat is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld. ● Er is een storing opgetreden in een draadloos apparaat of router. ● De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd. ● Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten. OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen geleverd.
Kan geen verbinding maken met een voorkeursnetwerk Windows kan automatisch een beschadigde verbinding met een draadloos netwerk herstellen. ● Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een pictogram voor de netwerkstatus bevindt, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Diagnose en herstel in het menu. Windows reset uw netwerkapparaat en probeert opnieuw verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke identificatiecodes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk. ● Voor een netwerk dat is verbonden met uw persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de gebruikershandleiding bij de router voor instructies aangaande het instellen van dezelfde codes op de router en het WLAN-apparaat.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de routerfabrikant voor nadere informatie.
Verbinding met een lokaal netwerk (LAN) Om verbinding te kunnen maken met een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2). U sluit de netwerkkabel als volgt aan: 1.
3 Cursorbesturing en toetsenbord Cursorbesturing gebruiken Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis om Eigenschappen voor muis te openen.
Functie Hotkey Systeeminformatie weergeven fn+esc Help en ondersteuning openen fn+f1 Venster met afdrukopties openen fn+f2 Schakelen tussen beeldschermen fn+f4 Slaapstand activeren fn+f5 QuickLock activeren fn+f6 Helderheid van beeldscherm verlagen fn+f7 Helderheid van beeldscherm verhogen fn+f8 Luidsprekergeluid uit- of opnieuw inschakelen fn+f9 Geluidsvolume verlagen fn+f11 Geluidsvolume verhogen fn+f12 U voert als volgt een hotkeyopdracht uit met het toetsenbord van de computer: ●
In de Windows-weergave van fn+esc wordt de versie van het BIOS (Basic Input-Output System) van het systeem weergegeven als de BIOS-datum. Bij sommige computermodellen wordt de BIOS-datum weergegeven in decimale notatie. De BIOS-datum wordt ook wel het versienummer van het systeemROM genoemd. Help en ondersteuning openen Druk op fn+f1 om Help en ondersteuning te openen. Help en ondersteuning geeft informatie over het besturingssysteem Windows.
Venster met afdrukopties openen Met de hotkey fn+f2 opent u het venster met afdrukopties van de actieve toepassing in Windows.
Schakelen tussen beeldschermen Druk op fn+f4 om te schakelen tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op fn +f4 drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en zowel het computerscherm als de monitor tegelijk. De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen.
Slaapstand activeren VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies te beperken. Druk op fn+f5 om de slaapstand te activeren. Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden de gegevens in het systeemgeheugen opgeslagen, wordt het scherm leeggemaakt en energie bespaard. Als de computer in de slaapstand verkeert, knippert het aan/uit-lampje. De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen activeren.
QuickLock activeren Druk op fn+f6 om de beveiligingsvoorziening QuickLock te activeren. QuickLock beveiligt uw gegevens door het aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan de computer pas worden gebruikt nadat een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows is ingevoerd. OPMERKING: Het is noodzakelijk dat u een gebruikerswachtwoord of een beheerderswachtwoord voor Windows instelt voordat u QuickLock gaat gebruiken.
HP QuickLook 3 gebruiken Met HP QuickLook 3 kunt u agenda-items, contactgegevens, gegevens uit Postvak IN en taakgegevens uit Microsoft Outlook opslaan op de vaste schijf van de computer. Wanneer de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, kunt u op de QuickLook-knop van de computer drukken om deze informatie te bekijken zonder te hoeven wachten tot het besturingssysteem is opgestart.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn +num lk om de toetsen weer normaal te kunnen gebruiken. OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer of een optioneel dockingapparaat.
4 Multimedia Multimediavoorzieningen De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren en afbeeldingen en foto's kunt bekijken.
Onderdeel Beschrijving (1) Interne microfoons (2) Hiermee neemt u geluid op. (2) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken. (3) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven. (4) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon of een headset aansluiten. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
Geluidsvolume aanpassen U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen: ● ● Hotkeys voor het geluidsvolume van de computer: een combinatie van de fn-toets (1) met de functietoets f9 (2), f11 (3) of f12 (4): ◦ Als u het geluid uit of weer in wilt schakelen, drukt u op fn+f9. ◦ Druk op fn+f11 om het geluid zachter te zetten. ◦ Druk op fn+f12 om het geluid harder te zetten. Volumeregeling van Windows: a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
● c. Schakel onder Systeempictogrammen het selectievakje Volume in. d. Klik op OK. Volumeregeling in applicaties: Het volume kan ook binnen bepaalde applicaties worden geregeld. Multimediasoftware De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten meer informatie over vooraf geïnstalleerde multimediasoftware en over het installeren van multimediasoftware een cd of dvd.
Audio Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken: ● muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers; ● geluid opnemen met de interne microfoons of een externe microfoon aansluiten; ● muziek downloaden van internet; ● multimediapresentaties maken met beeld en geluid; ● beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's; ● radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen ontvange
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder. 2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op. 3. Open Windows Media Player en speel het geluid af. OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Video Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken: ● films bekijken; ● spelletjes spelen via internet; ● afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties; ● externe videoapparatuur aansluiten. Externe monitor of projector aansluiten De computer heeft een externemonitorpoort en een DisplayPort waarop u externe monitoren en projectoren kunt aansluiten.
▲ Als u een digitaal weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op de DisplayPort. OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld geeft, drukt u op fn+f4 om het beeld naar het apparaat te schakelen. Door herhaaldelijk te drukken op fn+f4, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.
Externe optischeschijfeenheden Een (afzonderlijk aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid vergroot de functionaliteit van de computer. Met een externe optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Optischeschijfeenheid herkennen ▲ Selecteer Start > Computer. U ziet een lijst met alle apparaten die op uw computer zijn geïnstalleerd, waaronder de aangesloten externe optischeschijfeenheid.
Als de slaapstand of de hibernationstand per ongeluk wordt geactiveerd tijdens het afspelen van een schijf, kan het volgende gebeuren: ● Het afspelen kan worden onderbroken. ● Er kan een waarschuwing worden weergegeven waarin u wordt gevraagd of u wilt doorgaan. Als dit bericht verschijnt, klikt u op Nee. ● U moet mogelijk de cd of dvd opnieuw starten om het afspelen te hervatten. Film bekijken Met een externe optischeschijfeenheid kunt u films afspelen vanaf een schijf.
Regio-instelling voor dvd's wijzigen De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten. U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regioinstelling van de dvd-drive. VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
● Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg de handleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen. ● Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan muziekbestanden met andere indelingen, en het proces voor het maken van een MP3-schijf is gelijk aan het proces voor het maken van een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Webcam De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich bovenaan het beeldscherm bevindt. De webcam kan worden gebruikt met verschillende soorten software voor de volgende functies: ● videobeelden vastleggen; ● streaming video in combinatie met expresberichtensoftware; ● foto's maken. OPMERKING: Voor informatie over het gebruik van software in combinatie met de geïntegreerde webcam raadpleegt u de helpfunctie van de webcamsoftware.
● Sharpness (Scherpte): regelt de definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een zachter beeld. ● Gamma (Kleurgamma): regelt het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of middentonen van het beeld. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen.
5 Energiebeheer Opties voor energiebeheer instellen Energiebesparende standen gebruiken Standaard zijn twee energiebesparende standen ingeschakeld: de slaapstand en de hibernationstand. Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat sneller dan het beëindigen van de hibernationstand.
Als de slaapstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd. OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt. Hibernationstand activeren of beëindigen Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1.
Energiebeheerschema's gebruiken Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de prestaties van de computer te maximaliseren. U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema maken. Huidig energiebeheerschema weergeven ▲ Beweeg de cursor over het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
Externe netvoeding gebruiken Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten: WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde compatibele adapter. ● Goedgekeurde netvoedingsadapter ● Optioneel dockingapparaat Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties: WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3). Accuvoeding gebruiken Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's: ▲ Selecteer Start > Help en ondersteuning > Learn (Leren) > Power Plans: Frequently Asked Questions (Energieschema's: veelgestelde vragen). Accucontrole gebruiken Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst. Ga als volgt te werk om Accucontrole uit te voeren: 1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte, en kantel de accu omlaag (2) totdat deze op zijn plaats zit. De accuontgrendeling (3) vergrendelt de accu automatisch. U verwijdert de accu als volgt: 1. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe. 2. Verschuif de accuontgrendeling (1) om de accu los te koppelen. 3. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur. Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren: ● Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer inschakelt. ● Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
Lage acculading herkennen Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje knipperen. Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en gaat het acculampje snel knipperen. Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende: 60 ● Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Problemen met lage acculading verhelpen VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat het aan/uit-lampje uit is. U beperkt zo het gegevensverlies wanneer het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden en de hibernationstand is geactiveerd.
U laadt als volgt de accu volledig op: 1. Plaats de accu in de computer. 2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron. Het acculampje van de computer gaat branden. 3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is opgeladen. Het acculampje van de computer gaat uit. Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit 1.
Stap 3: ontlaad de accu Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller. ● Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat u de ontladingsprocedure start.
Stap 4: laad de accu volledig op Ga als volgt te werk om de accu op te laden: 1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit. U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld. 2.
Accu opbergen VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om beschadiging van de accu te voorkomen. Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron. Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft. OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd.
Netvoedingsadapter testen Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont: ● De computer gaat niet aan wanneer deze wordt aangesloten op de netvoedingsadapter en een externe netvoedingsbron. ● Het beeldscherm gaat niet aan wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter en een externe netvoedingsbron. ● Het aan/uit-lampje brandt niet wanneer de computer wordt aangesloten op de netvoedingsadapter en een externe netvoedingsbron.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld: ● Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op Aan/uit. ● Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt. ● Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
6 Schijfeenheden Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen Selecteer Start > Computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven. OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken: Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten. Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren Schijfdefragmentatie gebruiken Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste schijf zodat het systeem efficiënter werkt. Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder.
HP 3D DriveGuard gebruiken HP 3D DriveGuard beschermt de vasteschijfeenheid door deze te parkeren en I/O-verzoeken te blokkeren onder de volgende omstandigheden: ● U laat de computer vallen. ● U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt. Kort na elk van deze gebeurtenissen wordt de vasteschijfeenheid door HP 3D DriveGuard weer vrijgegeven voor normale werking.
HP 3D DriveGuard software gebruiken Met de HP 3D DriveGuard software kunt u de volgende taken uitvoeren: ● HP 3D DriveGuard in- of uitschakelen. OPMERKING: Of iemand toestemming heeft om HP 3D DriveGuard in of uit te schakelen, hangt af van bepaalde gebruikersrechten. Daarnaast kunnen gebruikers met beheerdersrechten de rechten wijzigen voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben. ● Achterhalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund door HP 3D DriveGuard.
Vaste schijf vervangen VOORZICHTIG: Ga als volgt te werk om te voorkomen dat er informatie verloren gaat of het systeem niet meer reageert: Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door kort op de aan/uit-knop te drukken.
8. Schuif het afdekplaatje van de vaste schijf van de computer af, zodat de vaste schijf zichtbaar wordt. 9. Verwijder de drie schroeven van de vaste schijf (1). 10. Trek het lipje van de vaste schijf (2) naar rechts om de vaste schijf los te maken en til de vaste schijf uit de vasteschijfruimte (3). U installeert als volgt een vaste schijf: 74 1. Plaats de vaste schijf in de vasteschijfruimte (1). 2. Trek het vasteschijflipje (2) naar links om de vaste schijf vast te maken.
3. Breng de drie schroeven van de vaste schijf (3) weer aan. 4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer en schuif het afdekplaatje (2) terug op zijn plaats.
76 5. Breng de drie schroeven aan de onderkant van de computer weer aan. 6. Plaats de accu terug. 7. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 8. Zet de computer aan.
7 Externe apparatuur USB-apparaat gebruiken USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub. Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software.
▲ Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan op de USB-poort. Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal. OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er een bericht in het systeemvak dat het apparaat door de computer wordt herkend.
Ondersteuning voor oudere USB-systemen Ondersteuning voor oudere USB-systemen (standaard ingeschakeld) biedt de volgende mogelijkheden: ● Het gebruik van een USB-toetsenbord, -muis of -hub die is aangesloten op een USB-poort op de computer, tijdens het opstarten of in een MS-DOS-programma. ● Het starten of opnieuw opstarten van de computer vanaf een optioneel extern MultiBay apparaat of een optioneel USB-apparaat met voorzieningen om als opstarteenheid te fungeren.
Externe schijfeenheden gebruiken Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB-poort op de computer. OPMERKING: Externe USB-optischeschijfeenheden van HP moeten worden aangesloten op de USB-poort aan de rechterkant van de computer. Dit is een USB-poort met eigen voeding (kan elektrische voeding doorgeven aan het erop aangesloten apparaat).
Optionele externe optischeschijfeenheid gebruiken Een externe optischeschijfeenheid wordt aangesloten op een USB-poort op de computer en stelt u in staat optische schijven (cd's en dvd's) te gebruiken. De computer heeft aan de rechterkant één USBpoort met eigen voeding. Deze poort voorziet een externe optischeschijfeenheid van voeding bij gebruik van een speciale USB-kabel die geschikt is voor het doorgeven van voeding van de USB-poort naar het apparaat.
Optische schijf verwijderen (cd of dvd) Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of niet. Als de lade opengaat 1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig zo ver mogelijk uit (2). 2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
3. Verwijder de schijf uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt (3). Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan. OPMERKING: Als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen. 4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.
8 Externe mediakaarten Digitalemediaslot gebruiken Met optionele digitalemediakaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Digitale kaart stopzetten en verwijderen VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt. 1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart. OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster van het besturingssysteem. 2. U zet de digitale kaart als volgt stop: a.
9 Geheugenmodules De computer heeft één geheugenmoduleslot, dat zich aan de onderkant van de computer in de vasteschijfruimte bevindt. U kunt de geheugencapaciteit van de computer vergroten door de bestaande geheugenmodule in het geheugenmoduleslot te vervangen. WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
7. Verwijder de drie schroeven uit de onderkant van de computer. 8. Schuif het afdekplaatje van de vaste schijf van de computer af. 9. Verwijder de geïnstalleerde geheugenmodule: a. Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg. De geheugenmodule komt omhoog. VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het geheugenmoduleslot. Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen. 10. U plaatst als volgt een nieuwe geheugenmodule: VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan. a. Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het geheugenmoduleslot. b.
11. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer en schuif het afdekplaatje (2) terug op zijn plaats. 12. Breng de drie schroeven aan de onderkant van de computer weer aan. 13. Plaats de accu terug. 14. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe apparaten weer aan. 15. Zet de computer aan.
10 Beveiliging Computer beveiligen OPMERKING: Van beveiligingsfuncties moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Dergelijke maatregelen kunnen echter niet altijd voorkomen dat een product verkeerd wordt gebruikt of gestolen. De beveiligingsfuncties van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke beveiligingsfuncties u nodig heeft.
Wachtwoorden gebruiken De meeste beveiligingsfuncties maken gebruik van een wachtwoord. Noteer een wachtwoord nadat u het heeft ingesteld en bewaar het op een veilige plaats uit de buurt van de computer. Op wachtwoorden zijn onderstaande overwegingen van toepassing: ● Het instelwachtwoord en het DriveLock-wachtwoord worden ingesteld in Computer Setup en beheerd door het systeem-BIOS. ● Het wachtwoord voor geïntegreerde beveiliging is een wachtwoord van HP ProtectTools Security Manager.
BIOS-beheerderswachtwoorden Functie DriveLock-hoofdwachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de DriveLock beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces. DriveLock-gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock en wordt ingesteld onder DriveLock wachtwoorden tijdens het inschakelproces.
BIOS-beheerderswachtwoord beheren Het BIOS-beheerderswachtwoord wordt ingesteld, gewijzigd en verwijderd in Computer Setup. U stelt dit wachtwoord in Computer Setup als volgt in: 1. Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor het startmenu) onderaan het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om toegang te krijgen tot de BIOS-setup. 3.
3. Selecteer met behulp van een aanwijsapparaat of de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Change Password (Wachtwoord wijzigen) en druk vervolgens op enter. 4. Typ uw huidige wachtwoord wanneer u daarom wordt gevraagd. 5. Wanneer u wordt gevraagd om het nieuwe wachtwoord, laat u het vak leeg en drukt u op enter. 6. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 7. Wanneer u wordt gevraagd uw nieuwe wachtwoord opnieuw te typen, laat u het vak leeg en drukt u op enter. 8.
BIOS-beheerderswachtwoord invoeren Typ achter de prompt BIOS administrator password (BIOS-beheerderswachtwoord) uw wachtwoord (met dezelfde soort toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld) en druk op enter. Als u drie keer het verkeerde BIOS-beheerderswachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer opnieuw opstarten voordat u het opnieuw kunt proberen.
DriveLock-wachtwoord instellen Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk op enter. 4.
DriveLock-wachtwoord invoeren Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of externe MultiBay). Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter. Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw proberen.
DriveLock-wachtwoord wijzigen Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord te wijzigen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock Passwords (DriveLock-wachtwoorden) en druk op enter. 4.
DriveLock-beveiliging verwijderen Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup: 1. Schakel de computer in en druk op esc wanneer de melding ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock Password (DriveLock-wachtwoord) en druk op enter. 4.
5. Lees de waarschuwing. Selecteer YES (JA) om verder te gaan. 6. Klik op Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup te sluiten. – of – Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter. Beveiliging met Automatische DriveLock verwijderen Ga als volgt te werk om de DriveLock-beveiliging te verwijderen in Computer Setup: 1.
Beveiligingsvoorzieningen van Computer Setup gebruiken Systeemapparaten beveiligen U kunt systeemapparaten in- of uitschakelen vanuit de volgende menu’s in Computer Setup: ● Boot Options (Opstartopties) ● Device Configurations (Apparaatconfiguraties) ● Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) ● Port Options (Poortopties) U kunt als volgt systeemapparaten uit- en weer inschakelen in Computer Setup: 1.
Systeeminformatie weergeven in Computer Setup De functie voor systeeminformatie in Computer Setup verschaft twee soorten gegevens over het systeem: ● identificatiegegevens over het computermodel en de accu's; ● specificaties van de processor, het geheugen, het ROM, de revisie van de videokaart, de revisie van de toetsenbordcontroller en identificatienummers van voorzieningen voor draadloze communicatie. Ga als volgt te werk om deze algemene systeeminformatie in Computer Setup weer te geven: 1.
Antivirussoftware gebruiken Als u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, stelt u de computer bloot aan computervirussen. Computervirussen kunnen het besturingssysteem, programma’s en hulpprogramma’s onklaar maken of de werking hiervan verstoren. Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld.
Firewallsoftware gebruiken Wanneer u de computer gebruikt om toegang te krijgen tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen onbevoegden mogelijk toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en gegevens over u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd. De antivirussoftware McAfee Total Protection is vooraf geïnstalleerd op de computer.
Essentiële beveiligingsupdates installeren VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingen over essentiële updates. Installeer alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwing ontvangt, om de computer te beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen. Wellicht zijn er, nadat de computer is geleverd, updates voor het besturingssysteem en andere software beschikbaar gesteld.
HP ProtectTools Security Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) De HP ProtectTools Security Manager software is vooraf geïnstalleerd op bepaalde computermodellen. U heeft toegang tot deze software via het Configuratiescherm van Windows. De software is voorzien van beveiligingsfuncties die u beschermen tegen ongeoorloofde toegang tot de computer, het netwerk en kritieke gegevens. Raadpleeg de Help-functie van de HP ProtectTools-software voor meer informatie.
Beveiligingskabel aanbrengen OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen. 1. Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen. 2. Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2). 3. Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot met de sleutel.
11 Software-updates Software-update uitvoeren Updates van de software die bij de computer is geleverd, zijn beschikbaar via het hulpprogramma HP Update of op de website van HP. Het hulpprogramma HP Update zoekt automatisch naar software-updates van HP. Het hulpprogramma wordt met een bepaald interval uitgevoerd en biedt een lijst met ondersteuningsmeldingen, zoals verbeteringen van de beveiliging en optionele updates van software en stuurprogramma's.
5. Druk op enter. 6. Volg de instructies op het scherm. BIOS bijwerken Als u het BIOS wilt bijwerken, bepaalt u eerst welke BIOS-versie u momenteel heeft. Download en installeer vervolgens het nieuwe BIOS. BIOS-versie bepalen Informatie over de BIOS-versie (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunt u weergeven door te drukken op fn+esc (als Microsoft Windows al is gestart) of door gebruik te maken van Computer Setup.
BIOS-update downloaden VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe). De installatie van het BIOS begint. OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windowsinstellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie. 5.
OPMERKING: SoftPaq Download Manager is alleen op bepaalde computermodellen vooraf geïnstalleerd. Als u SoftPaq Download Manager wilt downloaden of meer informatie wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com/go/sdm. U downloadt SoftPaqs als volgt: 1. Selecteer Start > Alle programma's > HP > HP SoftPaq Download Manager. 2.
12 MultiBoot Opstartvolgorde van apparaten Als de computer wordt opgestart, probeert het systeem op te starten vanaf ingeschakelde opstartapparaten. Het hulpprogramma MultiBoot, dat standaard is ingeschakeld, bepaalt de volgorde waarin het systeem een opstartapparaat selecteert. Bij opstartapparaten kan het gaan om optischeschijfeenheden, diskettedrives, een netwerkkaart (NIC), vaste schijven of USB-apparaten.
Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of netwerkkaart als het betreffende apparaat eerst is ingeschakeld in Computer Setup. Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of netwerkkaart te gebruiken als opstartapparaat: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2.
Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen Houd bij het wijzigen van de opstartvolgorde rekening met het volgende: ● Als de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de computer met de nieuwe opstartvolgorde op te starten. ● Als er sprake is van meer dan één type opstartapparaat, probeert de computer steeds vanaf het eerste apparaat van een bepaald type (uitgezonderd optische apparatuur) op te starten.
MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken: ● om een nieuwe opstartvolgorde in te stellen die door de computer wordt gebruikt telkens wanneer deze wordt opgestart door de opstartvolgorde in Computer Setup te wijzigen; ● op dynamische wijze het opstartapparaat kiezen door op esc te drukken wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt en vervolgens op f9 te drukken om het menu Boot Device Options
De wijzigingen worden onmiddellijk geactiveerd. Prompt voor MultiBoot Express instellen Ga als volg te werk om Computer Setup te starten en het menu voor de MultiBoot-opstartlocatie weer te geven telkens wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart: 1. Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer ‘Press the ESC key for Startup Menu’ (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. 2. Druk op f10 om naar de BIOS-instellingen te gaan. 3.
13 Beheer en afdrukken Client Management Solutions gebruiken Client Management Solutions software biedt op standaarden gebaseerde oplossingen voor het beheren van clientcomputers (gebruikerscomputers), variërend van desktopcomputers en werkstations tot notebookcomputers en tablet-pc’s, in een netwerkomgeving.
Software beheren en updaten HP biedt verschillende hulpmiddelen voor het beheren en updaten van de software op clientcomputers: ● HP Client Manager voor Altiris (alleen bepaalde modellen) OPMERKING: Als u de HP Client Manager voor Altiris wilt downloaden of als u meer informatie wilt over HP Client Manager voor Altiris, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.com.
● ● Helpdesk en probleemoplossing ◦ Beheer van helpdesktickets ◦ Probleemoplossing op afstand ◦ Oplossing van problemen op afstand ◦ Herstel client na noodsituatie Software- en taakbeheer ◦ Doorlopend clientbeheer ◦ Distributie van HP-systeemsoftware ◦ "Self-healing" van applicaties (het vermogen om bepaalde problemen met applicaties te herkennen en te herstellen) De software van Altiris Solutions biedt gebruiksvriendelijke functies voor softwaredistributie.
HP CCM (Client Configuration Manager) (alleen bepaalde modellen) HP CCM (Client Configuration Manager) automatiseert het beheer van software, waaronder besturingssystemen, applicaties, updates, content en instellingen, en garandeert zo dat iedere computer de juiste configuratie heeft. Met deze automatische beheeroplossingen kunt u gedurende de gehele levensduur van de computer de software beheren.
HP SSM (System Software Manager) Met HP SSM (System Software Manager) kunt u op afstand en op meerdere systemen tegelijk systeemsoftware bijwerken. Wanneer SSM wordt uitgevoerd op een clientcomputer, worden de versies van hardware en software gedetecteerd en wordt geselecteerde software bijgewerkt vanuit een centrale locatie, die filestore wordt genoemd.
HP Universal Print Driver gebruiken (alleen bepaalde modellen) HP Universal Print Driver Series voor Windows is één intelligent stuurprogramma dat in de plaats komt van afzonderlijke stuurprogramma's voor HP netwerkprinters. OPMERKING: Het HP universeel printstuurprogramma is alleen op bepaalde modellen vooraf geïnstalleerd. Als u het HP universeel printstuurprogramma wilt downloaden of als u meer informatie wilt over het gebruik ervan, raadpleegt u de website van HP op http://www.hp.
14 Richtlijnen voor schoonmaken In dit hoofdstuk staan de beste praktijken en aanbevelingen beschreven voor het veilig schoonmaken en desinfecteren van uw computer. Schoonmaakproducten Gebruik de volgende producten om de computer veilig schoon te maken en te desinfecteren. ● Dimethyl benzyl ammonium chloride 0,3 procent maximale concentratie (Bijvoorbeeld kiemdodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn er van een aantal merken.
Schoonmaakprocedures Volg de procedures in dit gedeelte om de computer veilig schoon te maken. WAARSCHUWING! Probeer de computer niet schoon te maken terwijl deze is ingeschakeld, om het risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken. Voordat u de computer schoonmaakt, schakelt u voeding naar de computer uit door de computer uit te schakelen, de externe netvoeding los te koppelen en daarna alle externe apparaten met eigen voeding los te koppelen.
15 Computer Setup Computer Setup starten Computer Setup is een vooraf geïnstalleerd programma in het ROM-geheugen, dat zelfs kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem niet werkt of niet kan worden geladen. OPMERKING: Mogelijk worden niet alle in deze handleiding genoemde menuopties voor Computer Setup door uw computer ondersteund.
OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van een aanwijsapparaat (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord. 2. Druk op f10 om BIOS Setup te openen. 3. Selecteer het menu File (Bestand), Security (Beveiliging), System Diagnostics (Systeemdiagnose) of System Configuration (Systeemconfiguratie).
OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt. Menu’s van Computer Setup De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in Computer Setup. OPMERKING: Mogelijk worden niet alle menuopties voor Computer Setup die in dit hoofdstuk worden genoemd door uw computer ondersteund.
Optie Actie Password Policy (Wachtwoordbeleid, BIOS-wachtwoord vereist) Hiermee kunt u de criteria voor het wachtwoordbeleid instellen. HP SpareKey Hiermee kunt u HP SpareKey inschakelen of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Always Prompt for HP SpareKey Enrollment (Altijd vragen om inschrijving bij HP SpareKey) Hiermee kunt u de inschrijving bij HP SpareKey inschakelen of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) Optie Actie Menu System Diagnostics (Systeemdiagnose) ● F1 System Information (Systeeminformatie). Hiermee kunt u de volgende informatie weergeven: ◦ Identificatie-informatie over de computer en de accu’s in het systeem. ◦ Informatie over de specificaties van de processor, de grootte van het geheugen, het systeem-ROM, de revisie van de videokaart, de versie van de toetsenbordcontroller en identificatienummers van voorzieningen voor draadloze communicatie.
Optie Device Configurations (Apparaatconfiguraties) Actie ● Hiermee kunt u de weergavetijd van het keuzemenu Express Boot in seconden instellen. ● Hiermee kunt u de opstartvolgorde instellen. ● Hiermee kunt u de ondersteuning van oudere USBsystemen in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). Als ondersteuning van oudere USB-systemen is ingeschakeld, kunt u het volgende doen: ◦ Een USB-toetsenbord gebruiken in Computer Setup, ook als er geen Windows®besturingssysteem actief is.
Optie Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) 132 Hoofdstuk 15 Computer Setup Actie ● Hiermee kunt u TXT (Intel® Trusted Execution Technology) in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen; standaard uitgeschakeld). ● Hiermee kunt u de dual core-processor in- of uitschakelen (alleen bepaalde modellen, standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u de UEFI-modus (Unified Extensible Firmware Interface) in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld).
Optie Port Options (Poortopties, alle zijn standaard ingeschakeld) Actie ● Hiermee kunt u de optischeschijfeenheid in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). ● Hiermee kunt u interne microfoons in- of uitschakelen (standaard ingeschakeld). OPMERKING: Alle poortopties zijn standaard ingeschakeld. ● Hiermee kunt u het smartcardslot in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u het ExpressCard-slot in- of uitschakelen. ● Hiermee kunt u de seriële poort in- of uitschakelen.
Index A Aan/uit-knop, herkennen 4 Aan/uit-lampje, herkennen 3 Aansluiten, externe netvoedingsbron 55 Aanwijsapparaten voorkeuren instellen 29 Accu afvoeren 65 herkennen 11 kalibreren 61 lage acculading 59 opbergen 65 opladen 58, 61 opnieuw opladen 64 plaatsen 57 vervangen 65 verwijderen 57 voeding besparen 64 Accu, temperatuur 65 Acculading, maximaliseren 59 Acculampje 58, 60 Acculampje herkennen 7 Accuontgrendeling 8, 57 Accuruimte 8, 12 Accuvoeding 56 Afdrukopties-venster, hotkey 32 Afsluiten 66 Altiris
Disk Sanitizer 129 DisplayPort, herkennen 7 Distributie, software 118 Draadloos netwerk, problemen oplossen 24 Draadloos netwerk (WLAN) aansluiten 18 bedrijfs-WLAN, verbinding 18 benodigde apparatuur 16 beveiliging 17 effectief bereik 18 openbaar WLAN, verbinding 18 Draadloos wide area netwerk (WWAN) 20 Draadloze communicatie, bedieningselementen besturingssysteem 14 knop 14 Draadloze communicatie, knop 14 Draadloze communicatie, knop herkennen 4 Draadloze communicatie, lampje 14 Draadloze communicatie, lam
audio-uitgang (hoofdtelefoon) 6, 39 RJ-45 (netwerk) 7 Ingebouwd apparaat notebookcomputer, Multibay 132 Inschrijving bij HP SpareKey 129 Installatie, computer 1 Installatie van draadloos netwerk 16 Instellingen Computer Setup herstellen, fabrieksinstellingen 127 menu File (Bestand) 128 menu Security (Beveiliging) 128 menu System Configuration (Systeemconfiguratie) 130 navigeren en selecteren 126 Interferentie, minimaliseren 26 Interne beeldschermschakelaar herkennen 9 Interne microfoons, herkennen 9, 39 Int
P Parallelle poort, modus 131 Pictogrammen draadloze communicatie 14 netwerkstatus 14, 25 Poorten externe monitor 7, 44 USB 6, 7, 77 Poortopties 1394-poort 133 ExpressCard-slot 133 flash-medialezer 133 parallelle poort 133 seriële poort 133 smartcardslot 133 USB-poort 133 Problemen oplossen, draadloos netwerk 24 Productcode 12 Productnaam en productnummer, van computer 11 Projector, aansluiten 44 PXE-server 114 Q QuickLock, hotkey 35 QuickLook, knop herkennen 4 QuickLook, lampje herkennen 3 QuickWeb, knop h
Toetsen esc 5 fn 5 functie 5 num lk 5 toetsenblok 5 Windows-applicaties 5 Windows-logo 5 Toetsenblok, extern gebruiken 37 num lock 37 Toetsenblok, geïntegreerd gebruiken 36 herkennen 36 in- en uitschakelen 37 schakelen tussen functies van toetsen 37 Toetsenbord, schoonmaken 125 Toetsenbordhotkeys, herkennen 29 Touchpad gebruiken 29 herkennen 2 knoppen 2 schoonmaken 125 schuifzones 2 TPM Embedded Security (Geïntegreerde TPMbeveiliging) 129 TXT (Intel Trusted Execution Technology) 132 U UEFI-modus (Unified Ex