Operation Manual

60 Gebruikershandleiding
Problemen oplossen
Ga als volgt te werk als het beeld onscherp is:
Controleer of het lenskapje openstaat.
Open het schermmenu en draai aan de focusring. (De grootte van
het beeld mag hierbij niet veranderen. Als dit wel het geval is,
draait u aan de zoomring in plaats van de focusring.)
Controleer of de afstand tussen het projectiescherm en de
projector 1,2 tot 12 meter bedraagt.
Als er een computer is aangesloten, stelt u de beeldresolutie van
de computer in op 1024 x 768 pixels. Als de computer meerdere
beeldschermen heeft, past u de resolutie aan van het beeldscherm
dat aan de projector is toegewezen.
Controleer of de projectielens vuil is.
Ga als volgt te werk als het beeld ondersteboven of negatief wordt weergegeven:
De instelling voor de positie van de projector is onjuist. Open het
schermmenu, kies Setup > Projector position en kies de juiste
instelling.
Ga als volgt te werk als het beeld te klein of te groot is:
Draai aan de zoomring boven op de projector.
Controleer of de afstand tussen het projectiescherm en de
projector 1,2 tot 12 meter bedraagt.
Open het schermmenu en kies Adjust picture > Adjust picture
mode > Aspect ratio. Probeer de verschillende instellingen.
Voor een breedschermbeeld opent u het schermmenu en kiest u
Adjust picture > Shape settings. Stel Widescreen input in op
Ye s.
Ga als volgt te werk als het beeld schuine zijden heeft:
Centreer de projector op het scherm onder de onderzijde of boven
de bovenzijde.
Open het schermmenu en kies Quick choice > Keystone. Pas de
instelling naar wens aan.