Operation Manual
●
Voor één afdruktaak: Klik in het menu Bestand van het softwareprogramma op Afdrukken.
●
Voor alle afdruktaken: Klik op Start en voer, afhankelijk van uw besturingssysteem, een van de
volgende stappen uit:
—
Windows 10: Klik op Instellingen, Apparaten en vervolgens op Printers en scanners.
—
Windows 8, 8.1: Klik op Conguratiescherm, Hardware en geluiden en vervolgens op
Apparaten en printers.
—
Windows 7: Klik op Apparaten en printers.
2. Zorg ervoor dat uw printer is geselecteerd.
3. Ga door naar het tabblad Taakopslag.
●
Voor één afdruktaak: Klik op de knop of koppeling waarmee u het dialoogvenster Eigenschappen
opent. Klik vervolgens op het tabblad Taakopslag.
●
Voor alle afdruktaken: Klik met de rechtermuisknop op uw printer, klik op Afdrukvoorkeuren en
klik vervolgens op het tabblad Taakopslag.
4. Klik op het tabblad Taakopslag en selecteer een van de volgende opties:
●
Controleren en vasthouden: Hiermee wordt de eerste kopie van een taak met meerdere kopieën
afgedrukt, zodat u de afdrukkwaliteit hiervan kan controleren en vervolgens worden de resterende
kopieën afgedrukt wanneer u deze bij het bedieningspaneel van de printer aanvraagt
●
Persoonlijke taak: Hiermee wordt de taak pas afgedrukt als u deze bij het bedieningspaneel van
de printer aanvraagt
●
Snel kopiëren: Hiermee wordt het aangevraagde aantal kopieën van de taak afgedrukt en wordt
een kopie ervan opgeslagen, zodat u het later opnieuw kunt afdrukken
●
Opgeslagen taak: Hiermee wordt de taak op de printer afgedrukt en kunnen andere gebruikers
deze taak te allen tijde afdrukken
●
Taak privé maken/beveiligen: Deze optie is van toepassing op persoonlijk of opgeslagen taken. U
kunt hierbij een pincode of wachtwoord instellen om de opgeslagen taak vanaf het
bedieningspaneel te kunnen afdrukken.
—
Geen: U hoeft geen pincode of wachtwoord in te voeren.
—
Pincode om af te drukken: Er is een viercijferige pincode vereist.
—
Taak versleutelen (met wachtwoord) (voor Windows 7 of hoger): Er is een wachtwoord van
4-32 tekens vereist.
5. Om een aangepaste gebruikers- of taaknaam te gebruiken, klikt u op Aangepast en typt u de
gebruikers- of taaknaam.
Als u een taaknaam typt die al in gebruik is, selecteert u een van de volgende opties:
●
Taaknaam + (1-99) gebruiken: Hiermee wordt er een uniek nummer aan het eind van de taaknaam
toegevoegd
●
Bestaand bestand vervangen: Hiermee wordt de bestaande opgeslagen taak vervangen door de
nieuwe
6. Klik op OK en vervolgens op Afdrukken om de taak op de printer op te slaan.
78 Hoofdstuk 6 Afdrukken NLWW










