HP Color LaserJet 2820/2830/2840 Naslaggids geavanceerd netwerkgebruik
HP Color LaserJet 2820/2830/2840 all-in-one Naslaggids geavanceerd netwerkgebruik
Auteursrecht en licentiebepalingen FCC-vereisten (Verenigde Staten) © 2004 Copyright Hewlett-Packard Development Company, LP Deze apparatuur is getest en blijkt te voldoen aan de vereisten voor een digitaal apparaat van Klasse B, volgens lid 15 van de Amerikaanse FCC-voorschriften. De limieten in deze voorschriften zijn ontwikkeld om redelijke bescherming te bieden tegen schadelijke interferentie in een woonomgeving. Door deze apparatuur wordt energie met radiofrequentie voortgebracht en verbruikt.
Handelsmerken Adobe Photoshop® en PostScript zijn handelsmerken van Adobe Systems Incorporated. Corel® is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Corel Corporation of Corel Corporation Limited. Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten. UNIX® is een gedeponeerd handelsmerk van The Open Group.
Inhoudsopgave 1 Netwerkfunctie Het apparaat configureren en op het netwerk gebruiken .........................................................2 Een configuratie instellen waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten (directmodus of peer-to-peer afdrukken) ....................................................2 Een gedeeld apparaat met rechtstreekse aansluiting configureren (clientserverafdrukken) .....................................................................................................
Problemen oplossen ...............................................................................................................37 Controleren of de printer aan staat en on line is ..............................................................37 Printercommunicatieproblemen met het netwerk oplossen .............................................
1 Netwerkfunctie In dit gedeelte vindt u informatie over het gebruik van de printer in een netwerk.
Het apparaat configureren en op het netwerk gebruiken Hewlett-Packard adviseert het HP-installatieprogramma op de cd-rom's bij het apparaat te gebruiken om de printerdrivers voor de volgende netwerkconfiguraties te configureren. Een configuratie instellen waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten (directmodus of peer-to-peer afdrukken) In deze configuratie is het apparaat rechtstreeks op het netwerk aangesloten en drukken alle computers in het netwerk rechtstreeks op het apparaat af.
Een gedeeld apparaat met rechtstreekse aansluiting configureren (client-serverafdrukken) In deze configuratie is het apparaat via een USB-kabel verbonden met een computer, is de computer op het netwerk aangesloten en wordt het apparaat gedeeld met andere computers in het netwerk. 1. Plaats de cd-rom in het cd-rom-station van de computer. Als u het apparaat al hebt geconfigureerd, klikt u op Software installeren om het installatieprogramma voor de software te starten.
Overschakelen van een configuratie met gedeeld apparaat met rechtstreekse aansluiting op een configuratie waarbij het apparaat via een netwerkpoort is aangesloten Voer de volgende stappen uit om over te schakelen van een rechtstreekse aansluiting op een netwerkconfiguratie. 1. Verwijder de printerdriver voor het rechtstreeks aangesloten apparaat. 2.
De geïntegreerde webserver of HP Werkset gebruiken U kunt de IP-configuratie-instellingen wijzigen met de de geïntegreerde webserver (EWS) of HP Werkset. Als u toegang wilt verkrijgen tot de geïntegreerde webserver, typt u het adres van het apparaat op de adresregel van de browser. U kunt de HP Werkset weergeven als het apparaat rechtstreeks op de computer is aangesloten of als het apparaat op het netwerk is aangesloten. Als u de HP Werkset wilt gebruiken, moet u alle softwareonderdelen installeren.
Mijn netwerkwachtwoord instellen Gebruik de HP Werkset om een netwerkwachtwoord in te stellen. 1. Open de HP Werkset en klik op Apparaatinstellingen. 2. Klik op het tabblad Netwerkinstellingen. Opmerking Als er al een wachtwoord voor het apparaat is ingesteld, wordt u gevraagd het wachtwoord te typen. Typ het wachtwoord en klik op Toepassen. 3. Klik op Wachtwoord. 4. In het vak Wachtwoord typt u het wachtwoord dat u wilt instellen.
Het bedieningspaneel van de printer gebruiken Met HP Color LaserJet 2820/2830/2840 all-in-one kunt u automatisch een IP-adres instellen met behulp van BOOTP of DHCP. Zie Configuratie van standaard-IP-adres (AutoIP) voor meer informatie. Netwerkconfiguratiepagina Op de netwerkconfiguratiepagina worden de huidige instellingen en eigenschappen van het apparaat weergegeven. Voer de volgende stappen uit om de netwerkconfiguratiepagina af te drukken vanaf het apparaat. 1.
5. Typ het IP-adres met het alfanumerieke toetsenblok en druk vervolgens op ENTER. 6. Als het juiste IP-adres wordt weergegeven op het display, drukt u op ENTER en herhaalt u stap 5 om het subnetmasker en de standaardgateway in te stellen. Gebruik de knop < of > om Nee te selecteren als het IP-adres onjuist is en druk vervolgens op ENTER. Herhaal stap 5 met het juiste IP-adres en herhaal stap 5 vervolgens om het subnetmasker en de standaardgateway in te stellen. Automatische configuratie 1.
Ondersteunde netwerkprotocollen De HP Color LaserJet 2820/2830/2840 all-in-one biedt ondersteuning voor het netwerkprotocol TCP/IP. Dit is het meest gebruikte en meest geaccepteerde netwerkprotocol. Dit protocol wordt gebruikt door een groot aantal netwerkservices. In de volgende tabel worden de netwerkservices/protocollen vermeld die worden ondersteund door de HP Color LaserJet 2820/2830/2840 all-in-one.
Messaging en beheer (vervolg) Servicenaam Beschrijving SNMP (Simple Network Management Protocol) Wordt door netwerktoepassingen gebruikt voor het beheer van apparaten. SNMP v1 en standaardobjecten voor MIB-II (Management Information Base) worden ondersteund. IP-adressering 10 Servicenaam Beschrijving DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) Voor het automatisch toewijzen van een IPadres. De DHCP-server voorziet het apparaat van een IP-adres.
TCP/IP-configuratie De printer moet worden ingesteld met geldige TCP/IP-netwerkconfiguratieparameters, zoals een IP-adres dat geldig is voor het netwerk, om goed te kunnen werken in een T C P / I P netwerk. VOORZICHTIG Als u deze instellingen wijzigt, kan dit gevolgen hebben voor de functionaliteit van het apparaat. Mogelijk kunt u bijvoorbeeld niet meer scannen of faxen via het netwerk of HP Web JetAdmin gebruiken als u bepaalde instellingen wijzigt.
Configuratie van standaard-IP-adres (AutoIP) Er wordt een standaard IP-adres toegewezen via het AutoIP-protocol wanneer de methoden via de server mislukken. Wanneer de printer geen IP-adres kan ophalen via DHCP of BOOTP, maakt de printer gebruik van een link-local-adresseringstechniek om een uniek IPadres toe te wijzen. Deze link-local-adressering wordt ook wel AutoIP genoemd. Het toegewezen IP-adres ligt in het bereik van 169.254.1.0 tot 169.254.254.255 (doorgaans beschreven als 169.
Met BOOTP BOOTP (Bootstrap-protocol) biedt een gemakkelijke manier om de printer automatisch te configureren voor gebruik in een TCP/IP-netwerk. Wanneer de printer wordt ingeschakeld, zendt deze een BOOTP-verzoek naar het netwerk. Een juist geconfigureerde BOOTP-server in het netwerk reageert met een bericht waarin de basisgegevens voor de netwerkinstellingen van de printer staan.
De BOOTP-server configureren De printer kan de configuratiegegevens alleen via het netwerk ophalen als de BOOTP is ingesteld met de juiste configuratiebestanden. De printer gebruikt BOOTP om configuratiegegevens op te halen die zich bevinden in het bestand /etc/bootptab op een BOOTP-server. Wanneer de printer wordt ingeschakeld, wordt een BOOTP-verzoek uitgezonden dat het MAC-adres (hardwareadres) bevat.
Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-opstartbestand NLWW Optie Beschrijving Knooppuntnaam Naam van het apparaat. Met deze naam wordt een toegangspunt geïdentificeerd naar een lijst van parameters voor een specifiek apparaat. De knooppuntnaam moet het eerste veld van een vermelding zijn. In bovenstaand voorbeeld is de knooppuntnaam 'picasso'. ht De code voor het type hardware. Voor de printer moet deze worden ingesteld op ether voor Ethernet. Deze code moet voorafgaan aan de code ha.
Labels die worden ondersteund in een BOOTP/DHCP-opstartbestand (vervolg) Opmerking 16 Optie Beschrijving tr DHCP T1-time-out: de tijd voor het vernieuwen van de DHCP-lease (in seconden). tv DHCP T1-time-out: de rebindtijd voor de DHCPlease (in seconden). Een dubbele punt (:) geeft het einde van een veld aan en een backslash (\) geeft aan dat de vermelding doorgaat op de volgende regel. Tussen de tekens in een regel mogen zich geen spaties bevinden.
DHCP gebruiken Dynamic Host Configuration Protocol (DHCP, RFC 2131/2132) is een van de verscheidene automatische configuratiemechanismen die door de printer worden gebruikt. Als u over een DHCP-server beschikt op het netwerk, wordt het IP-adres automatisch verkregen via deze server. Opmerking Er moeten hiervoor wel DHCP-services beschikbaar zijn op de server. Raadpleeg de systeemdocumentatie of Help voor het installeren of inschakelen van DHCP-services.
3. Selecteer Server en vervolgens Server Add (Serveradres). 4. Geef het IP-adres van de server op en klik op OK om terug te gaan naar het venster DHCP-beheer. 5. In de lijst van DHCP-servers klikt u op de server die u zojuist hebt toegevoegd. Vervolgens selecteert u Bereik en vervolgens Maken. 6. Selecteer Set up the IP Address Pool (IP-adrespool instellen). In het gedeelte IPadrespool stelt u het IP-adresbereik in.
c. U kunt nu het IP-adres van de WINS-server als volgt opgeven: ● Selecteer Waarde en vervolgens Matrix bewerken. ● Selecteer bij de Matrixeditor voor IP-adres Verwijderen om eventuele ongewenste, eerder ingestelde adressen te verwijderen. Geef vervolgens het IPadres van de WINS-server op en selecteer Toevoegen. ● Zodra het adres in de lijst van IP-adressen wordt weergegeven, klikt u op OK. U keert terug naar het venster DHCP-opties.
a. Indien gewenst geeft u het IP-adres op van de router (of de standaard-gateway) die clients moeten gebruiken. Klik op Volgende. b. Indien gewenst geeft u de domeinnaam en de DNS-server (Domain Name System) voor clients op. Klik op Volgende. c. Indien gewenst geeft u de domeinnaam en de DNS-server (Domain Name System) voor clients op. Klik op Volgende. d. Selecteer Ja om de DHCP-opties nu te activeren en klik op Volgende. 10. U hebt nu het DHCP-bereik op deze server ingesteld.
Configuratie voor afdrukken via LPD Inleiding De printer bevat een LPD-server (Line Printer Daemon) om ondersteuning te bieden voor het afdrukken via LPD. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de printer moet configureren voor het gebruik van diverse systemen die ondersteuning bieden voor afdrukken via LPD.
Opmerking De LPD-functionaliteit kan worden gebruikt met elke hostimplementatie van LPD die in overeenstemming is met het document RFC 1179. Het proces voor de configuratie van printerspoolers kan echter verschillen. Zie de documentatie bij uw besturingssysteem voor informatie over de configuratie van dit systeem. LPD-programma's en protocollen bevatten het volgende: LPD-programma's en protocollen Programmanaam Doel van het programma lpr Maakt wachtrijen voor afdruktaken.
Stap 1. IP-parameters instellen Op de printer kunnen TCP/IP-configuratieparameters (zoals IP-adres, subnetmasker en standaardgateway) worden geconfigureerd. Deze waarden kunnen handmatig worden geconfigureerd of kunnen automatisch met behulp van DHCP of BOOTP worden gedownload wanneer de printer wordt ingeschakeld. Zie IP-parameters configureren voor meer informatie. Stap 2.
:lp=:\ :rm=laserjet1:\ :rp=raw:\ :lf=/usr/spool/lpd/lj1_raw.log:\ :sd=/usr/spool/lpd/lj1_raw: Zorg ervoor dat uw gebruikers de namen van de printers kennen, omdat zij die namen moeten invoeren op de opdrachtregel voor het afdrukken. Maak de spooling-directory door het volgende in te voeren.
5. Selecteer Een afstandsprinter toevoegen in de lijst Acties en selecteer een printernaam. Voorbeelden: my_printer of printer1 6. Selecteer een naam voor het systeem op afstand. Voorbeeld: hplj1 (nodenaam van de printer) 7. Selecteer de naam van een externe printer en geef vervolgens de wachtrijnaam op. (Elke naam is mogelijk, bijvoorbeeld raw.) 8. Zoek naar een afstandsprinter op een BSD-systeem. U moet Y typen. 9. Klik op OK onder aan het menu.
Het proces bestaat uit twee delen: ● de installatie van TCP/IP-software (indien nog niet geïnstalleerd); ● de configuratie van een LPD-netwerkprinter. TCP/IP-software installeren (Windows NT) Met deze procedure kunt u controleren of TCP/IP op uw Windows NT-systeem is geïnstalleerd en kunt u de software, indien nodig, installeren. Opmerking Mogelijk hebt u de Windows-systeemdistributiebestanden of cd-rom's nodig om de TCP/IPonderdelen te installeren. 1.
3. Geef de TCP/IP-configuratiewaarden op voor de computer: ● Windows 2000 — Selecteer Internet Protocol (TCP/IP) op het tabblad Algemeen in het venster Eigenschappen voor verbinding en klik op Eigenschappen. ● NT 4.0: Waarschijnlijk wordt u automatisch gevraagd om TCP/IPconfiguratiewaarden. Als dit niet het geval is, klik u op het tabblad Protocollen in het venster Netwerken en selecteert u TCP/IP-protocol. Klik vervolgens op Eigenschappen.
8. Geef wanneer u hierom wordt gevraagd aan dat u het bestaande stuurprogramma wilt behouden. Klik op Volgende. 9. Voer de printernaam in en geef aan of u deze printer wilt instellen als standaardprinter. Klik op Volgende. 10. Geef op of u deze printer beschikbaar wilt maken voor andere computers. Indien u deze printer wilt delen, moet u een sharenaam opgeven waaraan andere gebruikers deze printer kunnen herkennen. Klik op Volgende. 11.
Afdrukken vanuit Windows-clients Als de LPD-printer op de NT/2000-server wordt gedeeld, kunnen Windows-clients een verbinding maken met de printer op de NT/2000-server met behulp van het Windowshulpprogramma Printer toevoegen in de map Printers. LPD op Windows XP-systemen In dit gedeelte wordt beschreven hoe Windows XP-netwerken geconfigureerd worden voor het gebruik van LDP-services (Line Printer Daemon) van de printer.
a. Typ de DNS-naam (Domain Name System) of het IP-adres (Internet Protocol) van de printer. b. Typ de naam van de afdrukwachtrij (in kleine letters). (De naam die u gebruikt is onbelangrijk.) c. Klik op OK. 6. Selecteer de fabrikant en het printermodel. (Klik indien nodig op Diskette en volg de aanwijzingen om het printerstuurprogramma te installeren.) Klik op Volgende. 7. Klik op Ja als u wordt gevraagd of u het bestaande stuurprogramma wilt behouden. Klik op Volgende. 8.
U kunt uw Mac OS-computer instellen op afdrukken via LPR met behulp van Desktop Printer Utility. De implementatie van afdrukken via LPR van het LaserWriter 8-stuurprogramma is compatibel met RFC 1179 en behoort te werken met elk apparaat dat voldoet aan RFC 1179. In LaserWriter 8.5.1 is afdrukken via IP niet beschikbaar onder Mac OS 8.0 maar wel onder Mac OS 8.1. Afdrukken via IP is ook beschikbaar wanneer de LaserWriter 8.5.1afdruksoftware wordt geïnstalleerd op computers waarop Mac OS 7.5 tot Mac OS 7.6.
TCP/IP Inleiding Dit gedeelte bevat informatie die is bedoeld om u basiskennis over TCP/IP te verschaffen. Net als een gemeenschappelijke taal die mensen gebruiken om met elkaar te communiceren, bestaat TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol) uit een reeks protocollen die zijn ontworpen om de manier te definiëren waarop computers en andere apparaten via een netwerk met elkaar communiceren. TCP/IP is snel bezig de meest gebruikte set protocollen te worden.
IP-adres Elke host (werkstation of knooppunt) in een IP-netwerk heeft een uniek IP-adres nodig voor elke netwerkinterface. Dit adres is een softwareadres dat wordt gebruikt om het netwerk en de specifieke hosts in dat netwerk te identificeren. Elk IP-adres kan in twee afzonderlijke delen worden verdeeld: het netwerkgedeelte en het hostgedeelte. Telkens wanneer het apparaat start, kan een host een server om een dynamisch IP-adres vragen (bijvoorbeeld met DHCP en BOOTP).
Klasse-indeling van IP-adressen (vervolg) Klasse Eerste byte van adres xxx Tweede byte van adres xxx Derde byte van adres xxx Vierde byte van adres xxx C Netwerk Netwerk Netwerk Host Zoals weergegeven in Kenmerken van netwerkklassen, verschillen de netwerkklassen van elkaar door de ID van de eerste bit, het adresbereik, het beschikbare aantal van elk type en het maximumaantal hosts dat in elke klasse is toegestaan.
BOOTP BOOTP is een bootstrap-protocol dat wordt gebruikt voor het downloaden van configuratieparameters en hostgegevens van een netwerkserver. BOOTP maakt voor transport gebruik van UDP. Apparaten moeten als client via het bootstrap-protocol BOOTP met hun server communiceren om te kunnen opstarten en configuratie-informatie in het RAM te laden. Om het apparaat te configureren, verzendt de client een boot-aanvraagpakket dat ten minste het hardwareadres van het apparaat bevat (hardwareadres van printer).
Zoals weergegeven in Voorbeeld: subnetmasker 255.255.0.0 toegepast op klasse Anetwerk, is het klasse A-netwerkadres 15 toegewezen aan bedrijf ABC. Om extra netwerken mogelijk te maken op de locatie van bedrijf ABC, wordt het subnetmasker 255.255.0.0 gebruikt. Dit subnetmasker geeft aan dat de tweede byte van het IP-adres wordt gebruikt om tot 254 subnetten te identificeren.
Problemen oplossen Controleren of de printer aan staat en on line is Controleer aan de hand van de volgende items of de printer gereed is om af te drukken. 1. Krijgt de printer stroom en staat de printer aan? Controleer of de printer is aangesloten op de stroomvoorziening en is ingeschakeld. Als het probleem blijft optreden, is het netsnoer, de voedingsbron of de printer mogelijk defect. 2.
4. Kunt u de printer bereiken met een ping-opdracht? Verzend een ping naar de printer vanaf uw computer met behulp van de opdrachtprompt. Bijvoorbeeld: ping 192.168.45.39 Controleer of de round trip-tijd voor de ping wordt weergegeven. Als u de printer kunt bereiken met een ping-opdracht, controleert u of het IP-adres van de printer op de juiste wijze is geconfigureerd op de computer. Als dit adres juist is, verwijdert u de printer en voegt u deze opnieuw toe.
Index A afdrukomgeving 9 apparaat zoeken 9 L LPD informatie 21 LPD-netwerkprinter configureren 29 LPR-poort maken 30 Mac OS 10.
O ondersteunde netwerkprotocollen 9 P problemen oplossen Configuratiepagina, afdrukken 7 Netwerkconfiguratiepagina, afdrukken 7 R rapporten, apparaat Configuratiepagina 7 Netwerkconfiguratiepagina TCP/IP-configuratie 11 Transmission Control Protocol (TCP) overzicht 32 U User Datagram Protocol (UDP) overzicht 32 7 S SAM afdrukwachtrijen configureren 24 subnetmasker overzicht 35 subnetten overzicht 35 T TCP/IP installeren voor Windows NT 26 overzicht 32 40 Index NLWW
© 2004 Hewlett-Packard Development Company, L.P. www.hp.