Operation Manual

Dutch - 31
3. InstallatIe
3.6 De begeleidingsdraad installeren
De begeleidingsdraad is een kabel die vanaf het
laadstation bijvoorbeeld richting een afgelegen deel van
het werkgebied of door een smalle doorgang wordt
gelegd, om vervolgens te worden aangesloten op de
begeleidingsdraad. Voor de begrenzingslus en de
begeleidingsdraad wordt dezelfde kabelhaspel gebruikt.
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier
gebruikt om de weg naar het laadstation te vinden,
maar dient ook om de robotmaaier naar moeilijk te
bereiken delen van de tuin te leiden.
Voor een gelijkmatig maairesultaat kan de robotmaaier
de begeleidingsdraad vanaf het laadstation volgen naar
de locatie waar de begeleidingsdraad is verbonden met
de begrenzingslus, om daar met maaien te beginnen.
Afhankelijk van de tuinindeling moet u instellen hoe vaak
de robotmaaier de begeleidingsdraad vanaf het
laadstation moet volgen. Zie 6.4Installatie op pagina 48.
Zorg dat de robotmaaier op diverse afstanden vanaf de
begeleidingsdraad werkt om te voorkomen dat er
sporen worden gevormd wanneer de robotmaaier de
begeleidingsdraad van en naar het laadstation volgt.
Het gebied naast de draad dat de robotmaaier dan
gebruikt, wordt de corridor genoemd.
De robotmaaier loopt altijd links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation. De corridor bevindt zich dus links van de
geleidingsdraad. Zorg daarom bij het installeren voor zo
veel mogelijk vrije ruimte links van de begeleidingsdraad,
gezien in de richting van het laadstation. Het is niet
toegestaan om de begeleidingsdraad op een afstand van
minder dan 30 cm vanaf de begrenzingsdraad te leggen.
De begeleidingsdraad kan net als de begrenzingsdraad
met krammen in de grond worden vastgezet of worden
ingegraven.
BELANGRIJKE INFORMATIE
Zorg voor zo veel mogelijk vrije ruimte links
van de begeleidingsdraad, gezien in de
richting van het laadstation.
3012-952
3012-951
Maximale
afstand
Minimaal 30 cm
Minimaal 2 m
1157868-36,105,NL.indd 31 2016-03-15 10.04