Operation Manual

Dutch - 33
3. InstallatIe
• In de doorgang moet de begeleidingsdraad
daarom zodanig worden geplaatst dat de
robotmaaier zo veel mogelijk ruimte heeft om te
werken. De afstand tussen de begrenzingslus en
de begeleidingsdraad moet echter minimaal 30
cm bedragen.
Als de begeleidingsdraad op een steile helling moet
worden geïnstalleerd, moet de draad bij voorkeur
onder een hoek op de helling worden gelegd. Dat
maakt het voor de robotmaaier eenvoudiger om de
begeleidingsdraad op de helling te volgen.
Leg de draad niet in scherpe bochten. Hierdoor kan het
voor de robotmaaier lastig worden om de
begeleidingsdraad te volgen.
4. Leid de begeleidingsdraad naar het punt op de
begrenzingslus waar u de aansluiting wilt maken.
5. Til de begrenzingsdraad op. Knip de
begrenzingsdraad door met bijvoorbeeld een
draadtang.
3012-951
3018-061
3012-953
Maximale
afstand
Minimaal 30 cm
Minimaal 2 m
135º
135º
90º
135°
135°
90°
1157868-36,105,NL.indd 33 2016-03-15 10.04