Operation Manual

Nederlands - 27
3. INSTALLATIE
Passages tijdens maaien
Lange en smalle passages en gebieden, smaller dan
1,5 - 2 meter, moeten worden vermeden. Wanneer
Automower maait bestaat het risico dat hij te lang in de
passage of het gebied rondrijdt. Het gras kan er dan
platgereden uitzien.
Passages bij zoeken naar het laadstation
De afstand tussen de begrenzingskabels in een
passage moet ten minste 3 meter zijn, wil Automower
de begrenzingslus door de passage kunnen volgen
zonder dat u de basisinstelling van de maaier hoeft te
wijzigen. Als de afstand kleiner dan 3 meter is, zijn er
twee alternatieven om Automower door de passage
te laten rijden.
1. Een begeleidingskabel installeren.
Als de afstand tussen de begrenzingskabels in
een smalle doorgang kleiner is dan 3 meter,
raden we aan een begeleidingskabel door de
passage te installeren. Voor meer informatie
over begeleidingskabel, zie 3.8 Installatie van
begeleidingskabel op bladzijde 34.
Meestal is installatie van een begeleidingskabel
de beste oplossing voor smalle doorgangen.
De smalste doorgang waar Automower, met
behulp van een begeleidingskabel, doorheen kan
rijden is 60 cm tussen de begrenzingskabels.
2. Wijzig de instelling voor Max. afst. tot draad
(3-2-3).
Indien de afstand tussen de begrenzingskabel in
een smalle doorgang meer dan 2 meter is, is het
mogelijk voor Automower om door de doorgang te
rijden, als een lage waarde wordt aangegeven
voor de functie Max afstand tot draad (3-2-3) (zie
bladzijde 57). Een lage waarde betekent echter
een groot risico van spoorvorming langs de hele
begrenzingslus.
De overgang tussen een groot gebied en een passage
moet, indien mogelijk, op een trechter lijken, met
afgeronde hoeken, zodat Automower makkelijk in de
doorgang kan komen.
3012-684
Hoofbijgebied
Bijgebied
Ten minste 3 m