Operation Manual

30 - Nederlands
3. INSTALLATIE
3.6 Installatie van
begeleidingsdraad
De begeleidingsdraad is een kabel die vanaf het
laadstation bijvoorbeeld richting een ver afgelegen
deel van het werkgebied of door een smalle doorgang
wordt gelegd, om vervolgens te worden aangesloten
op de begeleidingsdraad. Voor de begrenzingslus en
de begeleidingsdraad wordt dezelfde kabelhaspel
gebruikt.
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier
gebruikt om de weg naar het laadstation te vinden,
maar dient ook om de robotmaaier naar moeilijk te
bereiken delen van de tuin te leiden.
Voor een gelijkmatig maairesultaat kan de
robotmaaier de begeleidingsdraad vanaf het
laadstation volgen naar de locatie waar de
begeleidingsdraad is verbonden met de
begrenzingslus, om daar met maaien te beginnen.
Afhankelijk van de tuinindeling moet u instellen hoe
vaak de robotmaaier de begeleidingsdraad vanaf het
laadstation moet volgen. Zie 6.4 Installatie pagina 46.
Zorg dat de robotmaaier op diverse afstanden vanaf
de begeleidingsdraad werkt om te voorkomen dat er
sporen worden gevormd wanneer de robotmaaier de
begeleidingsdraad van en naar het laadstation volgt.
Het gebied naast de draad dat de robotmaaier dan
gebruikt, wordt de corridor genoemd.
De robotmaaier loopt altijd links van de
begeleidingsdraad gezien vanaf het laadstation.
De passage bevindt zich dus links van de
begeleidingsdraad. Zorg daarom bij het installeren
voor zo veel mogelijk vrije ruimte links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation. Het is niet toegestaan om de
begeleidingsdraad op een afstand van minder dan
30 cm vanaf de begrenzingsdraad te leggen.
De begeleidingsdraad kan net als de
begrenzingsdraad met krammen worden vastgezet of
in de grond ingegraven.
BELANGRIJKE INFORMATIE
Zorg voor zo veel mogelijk vrije ruimte links
van de begeleidingsdraad, gezien in de
richting van het laadstation.
3012-952
Minstens 30 cm
Maximaal
afstand
Minstens 2 m
3012-951