Operation Manual

32 - Nederlands
3. INSTALLATIE
- In de doorgang moet de begeleidingsdraad
daarom zodanig worden geplaatst dat de
robotmaaier zo veel mogelijk ruimte heeft om
te werken. De afstand tussen de
begrenzingslus en de begeleidingsdraad moet
echter minimaal 30 cm bedragen.
Als de begeleidingsdraad op een steile helling moet
worden geïnstalleerd, moet de draad bij voorkeur
onder een hoek op de helling worden gelegd. Dit
maakt het voor de robotmaaier eenvoudiger om de
begeleidingsdraad op de helling te volgen.
Leg de draad niet in scherpe bochten. Hierdoor kan
het voor de robotmaaier lastig worden om de
begeleidingsdraad te volgen.
4. Leid de begeleidingsdraad naar het punt op de
begrenzingslus waar u de aansluiting wilt maken.
5. Til de begrenzingsdraad op. Knip de
begrenzingsdraad door met bijvoorbeeld een
draadtang.
Minstens 30 cm
Maximaal
afstand
Minstens 2 m
3012-951
3018-061
135º
135º
90º
3012-953