Operation Manual

Nederlands - 33
3. INSTALLATIE
6. Sluit de begeleidingsdraad aan op de
begrenzingsdraad met behulp van een koppeling:
Steek de begrenzingsdraad in elk van de
openingen in de koppeling. Steek de
begeleidingsdraad in de middelste opening in de
koppeling. Controleer of de draden volledig in de
koppeling zijn gestoken, zodat de uiteinden
zichtbaar zijn door het doorzichtige deel aan de
andere zijde van de koppeling.
Gebruik een tang om de knop op de koppeling
helemaal in te drukken.
Het maakt niet uit welke openingen worden
gebruikt voor het aansluiten van elke draad.
7. Zet de verbinding met krammen vast in het
gazon of graaf de verbinding in.
3.7 De installatie controleren
Controleer het lussignaal door te kijken naar het
indicatielampje op het laadstation.
Constant groen licht = goede signalen.
Blauw knipperlicht = onderbreking in de
begrenzingslus, geen signaal.
Geel knipperlicht = onderbreking in de
begeleidingslus, geen begeleidingssignaal.
Rood knipperlicht = onderbreking in de
antenneplaat van het laadstation. Neem voor
hulp contact op met de dealer. Zie
Aantekeningen op pagina 4.
Constant blauw licht = zwak signaal. Dit kan
komen doordat de begrenzingslus te lang is of
doordat de draad beschadigd is. Als de
robotmaaier nog werkt, is er geen probleem.
Constant rood licht = storing in een printplaat in
het laadstation. De storing moet worden
verholpen door een erkende dealer.
Zie 9.2 Indicatielampje in het laadstation op pagina 69
als het lampje niet vast groen brandt.
BELANGRIJKE INFORMATIE
De functie van de begeleidingsdraad is
afhankelijk van de indeling van het
werkgebied. Daarom raden wij u aan om de
installatie met deze functie te testen.
Zie 6.4 Installatie pagina 46.
BELANGRIJKE INFORMATIE
De begeleidingsdraad mag de begrenzings-
draad niet kruisen, bijvoorbeeld een begren-
zingsdraad die naar een eiland loopt.
3012-954
3018-073
3012-998