Operation Manual

Nederlands - 28
INSTALLATIE
3.6 De begeleidingsdraad installeren
De begeleidingsdraad is een kabel die vanaf het laadstation
bijvoorbeeld richting een afgelegen deel van het werkgebied
of door een smalle doorgang wordt gelegd, om vervolgens
te worden aangesloten op de begeleidingsdraad. Voor de
begrenzingslus en de begeleidingsdraad wordt dezelfde
kabelhaspel gebruikt.
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier gebruikt
om de weg naar het laadstation te vinden, maar dient ook
om de robotmaaier naar moeilijk te bereiken delen van de
tuin te leiden.
Er kunnen maximaal twee begeleidingsdraden worden
aangesloten (slechts één begeleidingsdraad op
Automower® 320).
Laat de robotmaaier op diverse afstanden vanaf de
begeleidingsdraad werken om de kans op spoorvorming
te beperken. Het gebied naast de draad dat de robotmaaier
dan gebruikt, wordt de corridor genoemd. Hoe groter de
ingestelde doorrijbreedte voor de corridor is, hoe kleiner de
kans op spoorvorming is. Zorg daarom bij het installeren voor
zo veel mogelijk vrije ruimte langs de begeleidingsdraad.
De robotmaaier loopt altijd links van de begeleidingsdraad,
gezien in de richting van het laadstation. De corridor bevindt
zich dus links van de begeleidingsdraad. Zorg daarom bij
het installeren voor zo veel mogelijk vrije ruimte links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het laadstation.
Het is niet toegestaan om de begeleidingsdraad op een
afstand van minder dan 30 cm vanaf de begrenzingsdraad
te leggen.
De begeleidingsdraad kan net als de begrenzingsdraad
met krammen in de grond worden vastgezet of worden
ingegraven.
BELANGRIJKE INFORMATIE
Zorg voor zo veel mogelijk vrije ruimte links
van de begeleidingsdraad, gezien in de rich-
ting van het laadstation.
3012-1074
3012-1100