Operation Manual

3023-008
3012-1100
Dutch - 28
INSTALLATIE
3.6 Begeleidingsdraad installeren
De begeleidingsdraad is een draad die vanaf het
laadstation wordt gelegd, bijvoorbeeld richting een verre
uithoek van het werkgebied of door een nauwe doorgang
en vervolgens aangesloten op de begrenzingsdraad.
Voor de begrenzing- en begeleidingsdraden wordt
dezelfde draad gebruikt.
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier gebruikt
om de weg naar het laadstation te vinden, maar dient ook
om de robotmaaier naar moeilijk te bereiken delen van de
tuin te leiden.
De Automower® 450X heeft maximaal drie
begeleidingsdraden en de Automower® 430X
maximaal twee. De Automower® 420 heeft slechts één
begeleidingsdraad.
Laat de robotmaaier op diverse afstanden vanaf de
begeleidingsdraad werken om de kans op spoorvorming
te beperken. Het gebied naast de draad dat de
robotmaaier dan gebruikt, wordt de corridor genoemd.
Hoe groter de ingestelde doorrijbreedte voor de corridor
is, hoe kleiner de kans op spoorvorming is. Zorg daarom
bij het installeren voor zo veel mogelijk vrije ruimte langs
de begeleidingsdraad.
De robotmaaier loopt altijd links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation. Het gazongebied bevindt zich dan links
van de begeleidingsdraad. Zorg daarom bij het
installeren voor zo veel mogelijk vrije ruimte links
van de begeleidingsdraad, gezien in de richting
van het laadstation. Het is niet toegestaan om de
begeleidingsdraad op een afstand van minder dan 30 cm
vanaf de begrenzingsdraad te leggen.
De begeleidingsdraad kan net als de begrenzingsdraad
met krammen in de grond worden vastgezet of worden
ingegraven.
BELANGRIJKE INFORMATIE
Zorg voor zo veel mogelijk vrije ruimte
links van de begeleidingsdraad, gezien in
de richting van het laadstation.
1157866-36,420,430X,450X,NL_160315.indd 28 2016-03-15 08:30:00