Owner's Manual

65
PROBLEEM OORZAAK OPLOSSING
Start niet 1. De veiligheidscontactsleutel is niet
ingestoken.
1. Plaats de veiligheidscontactsleutel.
2. Geen brandstof. 2. Vul de brandstoftank met nieuwe, schone benzine.
3. De AAN/UIT-schakelaar staat op
OFF (UIT).
3. Zet de AAN/UIT-schakelaar op ON (AAN).
4. Choke staat op OFF (UIT). 4. Plaats deze in de stand FULL (VOL).
5. Vulknop niet ingedrukt. 5. Injecteer zoals wordt uitgelegd in de paragraaf over de bediening
in deze handleiding.
6. De motor is verdronken. 6. Wacht enkele minuten alvorens opnieuw te starten, injecteer NIET.
7. De draad van de ontstekingsbougie
is losgeraakt.
7. Sluit de draad aan op de ontstekingsbougie.
8. Slechte ontstekingsbougie. 8. Vervang de ontstekingsbougie.
9. Oude brandstof. 9. Leeg de brandstoftank en carburator en vul deze met nieuwe,
schone benzine.
10. Water in brandstof. 10. Leeg de brandstoftank en carburator en vul deze met nieuwe,
schone benzine.
11. Brandstofleiding geblokkeerd door
gasprop.
11. Zorg dat de hele brandstofleiding onder de uitgang van de brand-
stoftank loopt. De brandstofleiding moet ononderbroken omlaag
lopen van de brandstoftank naar de carburateur.
Stroomstoring 1. Losse draad ontstekingsbougie. 1. Sluit de draad van de ontstekingsbougie opnieuw aan.
2. Er wordt te veel sneeuw verwerkt. 2. Verminder de snelheid en de breedte van de zwad.
3. De dop van de brandstoftank is
bedekt met ijs of sneeuw.
3. Verwijder ijs en sneeuw op en rond de brandstoftankdop.
4. Vervuilde of verstopte demper. 4. Reinig of vervang de demper.
5. Incorrecte kabellengte. 5. Pas de kabel aan.
6. Verstopte knaldemper. 6. Verwijder de verstopping (zorg ervoor dat de motor is afgekoeld).
7. Luchtingang carburateur verstopt. 7. Verwijder de verstopping (zorg ervoor dat de motor is afgekoeld).
De motor stopt of
loopt stroef
1. De choke staat in de stand FULL
(VOL).
1. Zet de choke op de stand OFF (UIT).
2. Blokkade in brandstofleiding. 2. Reinig de brandstofleiding.
3. Oude brandstof. 3. Leeg de brandstoftank en carburator en vul deze met nieuwe,
schone benzine.
4. Water in brandstof. 4. Leeg de brandstoftank en carburator en vul deze met nieuwe,
schone benzine.
5. Carburateur moet vervangen worden. 5. Neem contact op met een geautoriseerd servicecentrum/afdeling.
6. Riemrek. 6. Vervang de V-snaar van de vijzelmessen.
Overmatige trilling
/ beweging van de
handgreep
1. Losse onderdelen of beschadigde
zuigers of rotorblad.
1. Zet alle afsluitingen vast. Vervang beschadigde onderdelen.
Neem contact op met een geautoriseerd servicecentrum/afdeling.
2. Handgrepen zijn niet correct
geplaatst.
2. Zorg ervoor dat de handgrepen op hun plaats zijn vergrendeld.
3. Moeren van de afstelhendels
zitten los.
3. Draai de moeren aan tot de handgreep stevig aanvoelt.
Terugloopstarter
trekt lastig aan
1. Bevroren terugloopstarter. 1. Zie in het bedieningsgedeelte in deze handleiding “BEVROREN
TERUGLOOPSTARTER”.
2. Kabel komt tussen andere onderdelen. 2. De terugloopkabel mag geen andere draden of slangen raken.
Verlies van sneeu-
wlozing of lang-
zaam wordende
sneeuwlozing
1. Versleten riem. 1. Stel de aandrijfriem af volgens de onderhoudsprocedures.
2. V-snaar van de vijzelmessen is van
de aandrijfriemschijf af.
2. Controleer / installeer de V-snaar van de vijzelmessen opnieuw.
3. V-snaar van de vijzelmessen is
versleten.
3. Controleer / vervang de V-snaar van de vijzelmessen.
4. Verstopte uitlooptrechter. 4. Reinig de sneeuwtrechter.
5. Vastgelopen zuigers/rotorblad. 5. Verwijder vuil of vreemd materiaal van zuigers/rotorblad.
Lampen gaan
niet aan (indien
aanwezig)
1. Motor draait niet. 1. Start de motor.
2. Losse draden. 2. Controleer de kabelaansluitingen bij de motor en bij de twee lam-
pen.
3. Led is doorgebrand. 3. Vervang de ledlampmodule. (Losse ledlampjes kunnen niet vervangen
worden)
Rotor is moeilijk te
bewegen
1. Vuil in het mechanisme van de
uitworprotor.
1. Reinig de interne onderdelen van het uitworprotormechanisme.
2. Kabels zijn geknikt of beschadigd. 2. Zorg ervoor dat de kabels niet geknikt zijn. Vervang beschadigde
kabels.