Kombi Kompakt HRE 24/18 HRE 28/24 HRE 36/30 Installatievoorschrift Lees voor het installeren en gebruiken van het toestel deze installatievoorschriften zorgvuldig door. Bewaar dit installatievoorschrift bij het toestel. Handel altijd volgens de aangegeven voorschriften.
INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 Veiligheidsvoorschriften 4 Algemeen.........................................................................................................................................................................................4 CV-installatie....................................................................................................................................................................................4 Gasinstallatie ......................................
Deze handleiding Met deze handleiding kunt u het toestel op veilige wijze monteren, installeren en onderhouden. Volg de instructies nauwkeurig op. Neem bij twijfel contact op met de fabrikant. Bewaar dit installatievoorschrift bij het toestel.
1 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN De fabrikant Intergas Verwarming BV aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade of letsel veroorzaakt door het niet (strikt) naleven van de veiligheidsvoorschriften en -instructies, dan wel door onachtzaamheid tijdens het installeren van de Intergas Kombi Kompakt Hoog Rendement gaswandketel en de eventueel bijbehorende accessoires. Voor de verschillende disciplines zijn de voorschriften gescheiden vermeld. 1.
2 TOESTELOMSCHRIJVING 2.1 Algemeen De Intergas Kombi Kompakt HRE gaswandketel is een gesloten toestel. Het toestel is bedoeld om warmte te leveren aan het water van een CV-installatie en de WWinstallatie. De luchttoevoer en verbrandingsgasafvoer kunnen door middel van twee aparte leidingen op het toestel aangesloten worden. Een concentrische aansluiting kan op aanvraag geleverd worden.
0 Nadraaien CV Na het einde van CV-bedrijf draait de pomp na. De nadraaitijd staat van fabriekswege ingesteld op de waarde volgens § 7.3. Deze instelling kan gewijzigd worden. Bovendien gaat de pomp automatisch 1 keer per 24 uur gedurende 10 seconden draaien om vastzitten te voorkomen. Deze automatische inschakeling van de pomp vindt plaats op het tijdstip van de laatste warmtevraag. Om het tijdstip te wijzigen dient op het gewenste tijdstip de kamerthermostaat even omhoog gezet te worden.
Opwarmen toestel Ten behoeve van een snelle levering van warm tapwater is een zogenaamde tapcomfortfunctie in de automaat aangebracht. Door deze functie wordt de warmtewisselaar op temperatuur gehouden (Deze is instelbaar, zie § 7.1). De tapcomfortfunctie kent de volgende instellingen: • Aan: ( LED aan) De tapcomfortfunctie van het toestel is continue ingeschakeld. Het toestel levert altijd direct warm water. • Eco: ( LED aan) De tapcomfortfunctie van het toestel is zelflerend.
3 A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K. HOOFDCOMPONENTEN CV-pomp Gasblok Branderautomaat met bedieningspaneel Aanvoersensor S1 Retoursensor S2 Ventilator Stromingsschakelaar Druksensor CV Aansluitsnoer 230 V ~ met steker met randaarde Handonluchter Kijkglas Intergas Verwarming BV L. M. N. O. P. Q. R. S. T. U.
3.1 Accessoires Omschrijving Montagebeugel HRE (2008) • Ophangstrip, Montagebeugel • Aansluiting aanvoer en retour ø22 mm • Aansluiting koud- en warmwater ø15 mm • Aansluiting gas ½" binnendraad • Zakje bevestigingsmateriaal Artikel nummers 093.
4 INSTALLATIE 4.1 Inbouwmaten Toestel met leidingen naar onderen aangesloten: Toestel + montagebeugel A= B= C= D= E= F= h= H= Y= Z1 = Z2 = Aanvoer CV Retour CV Gas Tapwater koud Tapwater warm Condensafvoer 517mm 577mm 637mm 590mm 650mm 710mm Luchttoevoer Rookgasafvoer Rookgasafvoer/lucht toevoer Ø22 Ø22 ½” inw.
Toestel met leidingen naar boven aangesloten: Toestel + aansluitset boven A= B= C= D= E= F= H= Y= Z1 = Z2 = Intergas Verwarming BV Aanvoer CV Retour CV Gas Tapwater koud Tapwater warm Condensafvoer 770mm 830mm 890mm Luchttoevoer Rookgasafvoer Rookgasafvoer/lucht toevoer Ø22 (glad) (knel) Ø22 (glad) (knel) Ø15 (glad) (knel) Ø15 (boven gladl) Ø15 (boven gladl) Ø dn25 (flexibel) Kombi Kompakt HRE 24/18 Kombi Kompakt HRE 28/24 Kombi Kompakt HRE 36/30 Ø80 (afdichtring) Ø80 (afdichtring) Ø60/100, of Ø80/125
4.2 Opstellingsruimte Het toestel dient aan een wand gemonteerd te worden die voldoende draagkracht heeft. Bij lichte wandconstructies bestaat de mogelijkheid dat er resonantiegeluiden optreden. Binnen een afstand van 1 m van het toestel dient een wandcontactdoos met randaarde voorhanden te zijn. Als het toestel als open toestel wordt geïnstalleerd dient de opstellingsruimte te zijn voorzien van de noodzakelijke openingen voor de verbrandingslucht toevoer. Zie § 5.5.2 blz. 200.
4.3 Montage Voor de montage van het toestel wordt, afhankelijk van de aansluitsituatie, gebruik gemaakt van een montagebeugel of een onderaansluitset of een bovenaansluitset. Op de montagebeugel kan de installatie aangesloten worden, voordat het toestel geplaatst wordt. 4.3.1 Ophangstrip en montagebeugel monteren Bevestig de ophangstrip en de montagebeugel, met de bijgeleverde bevestigingsmaterialen, horizontaal aan de wand, overeenkomstig het boorpatroon. Zie § 4.1. 4.3.
4.3.4 Toestel monteren 1. 2. Pak het toestel uit. Controleer de inhoud van de verpakking, deze bestaat uit: • Toestel (A) • Ophangstrip (B) • Sifon (C) • Installatievoorschrift • Bedieningsvoorschrift • Garantiekaart 3. Controleer het toestel op eventuele beschadigingen: meldt beschadigingen direct aan de leverancier. 4. Controleer of de knelringen recht in de koppelingen van de montagebeugel zijn geplaatst. 5. Plaats het toestel: schuif deze van boven naar beneden over de ophangstrip.
5 AANSLUITEN 5.1 1. 2. 3. 4. CV-installatie aansluiten Spoel de CV-installatie goed schoon. Monteer de aanvoerleiding (B) en retourleiding (A) aan de montagebeugel. Alle leidingen moeten spanningsvrij gemonteerd worden om tikken van de leidingen te voorkomen. Bestaande verbindingen mogen niet verdraaid worden om lekkages te voorkomen. De CV-installatie dient voorzien te zijn van: Een vul/aftapkraan (A) in de retourleiding direct onder het toestel. Een aftapkraan op het laagste punt van de installatie.
Aansluitschema zone regeling A. B. C. T1. T2. Z1. Z2. Ketel Elektrische afsluiter 230 V ~ Radiatoren Kamerthermostaat zone 1 Kamerthermostaat zone 2 Zone 1 Zone 2 Werkingsprincipe De zone regeling omvat twee kamerthermostaten en een afsluiter. Indien de kamerthermostaat van zone 2 een warmtevraag genereert wordt de afsluiter geopend en wordt het hele systeem verwarmd.
5.2 1. 2. 3. Warmwaterinstallatie aansluiten Spoel de installatie goed schoon. Monteer indien voorgeschreven een inlaatcombinatie. Monteer de koud- en warmwaterleiding (A en B) aan de montagebeugel. Opmerkingen • Bij de instellingen “aan” en “eco” voldoet het toestel aan de Gaskeur CW eisen. • De specifieke leidinglengte bij een leiding diameter 12/10 mm bedraagt voor de Kombi Kompakt HRE 24/18 23,5 meter en voor de Kombi Kompakt HRE 28/24 en 36/30 30,0 meter.
5.3 Elektrisch aansluiten VOORZICHTIG Een wandcontactdoos met randaarde mag maximaal 1 meter van het toestel verwijderd zijn. De wandcontactdoos moet gemakkelijk bereikbaar zijn. Voor opstelling in vochtige ruimten is een vaste aansluiting verplicht. Neem bij werkzaamheden aan het elektrisch circuit de steker uit de wandcontactdoos Indien het netsnoer moet worden vervangen, dient dit te worden uitgevoerd door de fabrikant of zijn vertegenwoordiger. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
5.3.2 1. 2. Kamerthermostaat aan/uit Sluit de kamerthermostaat aan. Zie § 5.3.1. Stel de terugkoppelweerstand van de kamerthermostaat in op 0,1 A . Meet bij twijfel de stroom en stel deze overeenkomstig in. De maximale weerstand van de thermostaatleiding en de kamerthermostaat bedraagt totaal 15 Ohm. 5.3.3 Klokthermostaat Voor de voeding van een 24V= klokthermostaat is 3 VA beschikbaar. Sluit de klokthermostaat aan. Zie § 5.3.1 5.3.
5.5 • Rookgasafvoer en luchttoevoer De leidingen voor verbrandingsgassen en luchttoevoer moeten een diameter hebben van ø 80 mm. Neem voor andere diameters contact op met de fabrikant. Een concentrische af-en aanvoer moet minimaal diameters hebben van ø80x125 mm of 60x100mm. • 5.5.1 Doortocht, materialen en isolatie Leiding Luchttoevoer Diameter ø 80 mm Verbrandingsgasafvoer Isolatie ø 80 mm 5.5.2 - Materiaal Volgens de plaatselijke voorschriften van brandweer en/of energiebedrijf.
5.6 Leidinglengten Naarmate de weerstand van de rookgasafvoer- en luchttoevoerleidingen toeneemt zal het vermogen van het toestel afnemen. De maximale toegestane vermogensafname bedraagt 5%. De weerstand van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer is afhankelijk van de lengte, de diameter en alle componenten van het leidingsysteem. Per toestelcategorie is de totale toegestane leidinglengte aangegeven van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer.
5.7 Uitmonding systemen Montage algemeen: Voor alle uitmondingen geldt de onderstaande montage: 1. Schuif de verbrandingsgasafvoerleiding in de afvoer van het toestel. 2. Schuif de verbrandingsgasafvoerleidingen in elkaar. Vanaf het toestel moet iedere pijp in de voorgaande geschoven worden. 3. Monteer een niet verticale verbrandingsgasafvoerleiding op afschot naar het toestel (min. 5mm/m). 4. Monteer felsnaden naar boven gericht in een horizontaal gedeelte. 5.
Montage dubbelpijpsdoorvoer 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Maak twee sparingen van ø 90 mm op de plaats van uitmonding. Kort de dubbelpijpsdoorvoer in op de juiste lengte. Schuif de toe- en afvoerpijp in de sparingen. Dek de sparingen af met de muurafdekplaten. Monteer de uitblaasroosters op de toe- en afvoerpijp. Bevestig deze aan de pijpen. Monteer de dubbelpijpsdoorvoer op waarbij de luchttoevoer op afschot naar buiten en de rookgasafvoer op afschot naar het toestel. Montage dubbelpijps verlengpijp(en) t.b.v.
5.7.2 Gevel- en dakuitmonding combidoorvoer horizontaal Toestelcategorie: C13 VOORZICHTIG Leidingen voor de verbinding van de luchttoevoer en de verbrandingsgasafvoer tussen het toestel en de dubbelpijpsdoorvoer, moeten een diameter hebben van ø 80 mm. • • Intergas combidoorvoer-horizontaal. Voor gevel- of dakuitmonding horizontaal. Intergas combidoorvoer-horizontaal. Voor verlenging van een balkon-/galerij uitmonding.
Montage combiverlengpijp t.b.v. balkon-/galerij uitmonding Als de vrije uitmonding wordt gehinderd door een dakoverstek, balkon, galerij, of anders, moet de combidoorvoer verlengd worden tot tenminste de voorzijde van het overstekende deel. 1. Monteer de combiverlengpijp op de combidoorvoer. 2. Kort de combidoorvoer of de combiverlengpijp in op de juiste lengte volgens de aangegeven maten. 3. Monteer het uitblaasrooster en bevestig dit aan de binnenpijp. 4.
5.7.3 Dakuitmonding combidoorvoer-verticaal en dubbelpijpsdoorvoer-verticaal Toestelcategorie: C33 VOORZICHTIG Als de Intergas combidoorvoer-verticaal niet toegepast kan worden, moeten de luchttoevoer en verbrandingsgasafvoer separaat worden uitgevoerd. • Intergas combidoorvoer-verticaal. Toegestane leidinglengte Tweepijps Luchttoevoer- en verbrandingsgasafvoerleiding: samen 85 m, exclusief de lengte van de combidoorvoer of de dubbelpijpsdoorvoer.
Montage dubbelpijpsdoorvoer-verticaal VOORZICHTIG De uitmondingen van verbrandingsgasafvoer en luchttoevoer dienen in hetzelfde drukvlak gemaakt te worden. De luchttoevoer uit het schuine dakvlak en de verbrandingsgasafvoer door middel van een bouwkundige schoorsteen is ook mogelijk, omgekeerd niet. 1. 2. 3. Monteer een standaard dubbelwandige verbrandingsgasdoorvoer (ø 80 mm) met Giveg-afvoerkap op een schuin dak op de plaats van de uitmonding.
5.7.4 Dakuitmonding prefabschoorsteen Toestelcategorie: C33 Als er in een schacht te weinig ruimte is, kan een dakuitmonding door een prefabschoorsteen noodzakelijk zijn. De prefabschoorsteen dient voorzien te zijn van rookgasfvoer en luchttoevoer openingen van tenminste 150cm2 per aangesloten toestel en moet voldoen aan de aangegeven minimale maten. De leverancier moet de goede werking van de prefabschoorsteen, ten aanzien van windaanval, ijsvorming, inregenen enz. garanderen.
5.7.5 Dakuitmonding en luchttoevoer vanuit de gevel Toestelcategorie: C53 VOORZICHTIG De luchttoevoer in de gevel moet voorzien worden van een Intergas inlaatrooster (A). Verbrandingsgasafvoer (B) door een prefabschoorsteen, of door een dubbelwandige dakdoorvoer ø 80 mm met Giveg afvoerkap. De prefabschoorsteen dient voorzien te zijn van rookgasafvoer openingen van tenminste 150cm2 per aangesloten toestel en moet aan de aangegeven minimale maten voldoen.
5.7.6 Luchttoevoer vanuit de gevel en een dakuitmonding met gemeenschappelijk afvoersysteem Toestelcategorie: C83 Een luchttoevoer vanuit de gevel en een dakuitmonding met een gemeenschappelijk afvoersysteem is toegestaan. VOORZICHTIG De luchttoevoer in de gevel moet voorzien worden van een Intergas inlaatrooster (A).
5.7.7 Dakuitmonding CLV-systeem Toestelcategorie : C43 VOORZICHTIG Een dakuitmonding door een CombinatieLuchttoevoerVerbrandingsgasafvoersysteem (CLV-systeem) is toegestaan. Voor de gemeenschappelijke verbrandingsgas-afvoerkap en luchttoevoerkap is een verklaring van geen bezwaar of een Gaskeur van het Gastec-Gasinstituut nodig. De gemeenschappelijke luchttoevoer en de gemeenschappelijke afvoer van de verbrandingsgassen mogen concentrisch of afzonderlijk uitgevoerd worden.
6 IN BEDRIJF STELLEN VAN HET TOESTEL 6.1 Vullen en ontluchten van toestel en installatie 6.1.1 CV-systeem WAARSCHUWING Als een toevoegmiddel aan het CV-water wordt toegevoegd, moet dit geschikt zijn voor de in het toestel toegepaste materialen zoals koper, messing, roestvast staal, staal, kunststof en rubber. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Steek de stekker van het toestel in een wandcontactdoos. Het toestel kan een zelfcontrole uitvoeren: 2 (op service display).
6.
6.3 Buiten bedrijf stellen VOORZICHTIG Tap het toestel en de installatie af, als de netspanning is onderbroken en er kans is op bevriezing. 1. 2. 3. 4. Tap het toestel af met de vul-/aftapkraan. Tap de installatie af op het laagste punt. Sluit de hoofdkraan voor de watertoevoer van het warmwatergedeelte. Tap het toestel af door de tapwater koppelingen onder het toestel los te nemen. 6.3.
7 INSTELLING EN AFREGELING Het functioneren van het toestel wordt hoofdzakelijk bepaald door de (parameter)instellingen in de branderautomaat. Een deel hiervan is direct via het bedieningspaneel in te stellen, een ander deel kan alleen m.b.v. de installateurscode worden aangepast. 7.1 Direct via bedieningspaneel De volgende functies kunnen direct bediend worden. Toestel aan/uit M.b.v. de toets wordt het toestel in werking gezet.
7.2 Instellingen via de servicecode De branderautomaat van het toestel is in de fabriek ingesteld volgens de parameters van § 7.3. Deze parameters kunnen alleen met de servicecode gewijzigd worden. Ga als volgt te werk om het programmageheugen te activeren: en toets, tot een 0 verschijnt op het service- en het temperatuurdisplay. 1. Druk gelijktijdig op de 2. Stel met de en toets 15 (servicecode) in op het temperatuurdisplay. 3. Stel met de toets de in te stellen parameter in op het servicedisplay. 4.
7.4 Instellen maximaal CV-vermogen Het maximaal CV-vermogen wordt in de fabriek ingesteld op 70%. Als er voor de CV-installatie meer of minder vermogen nodig is, kan het maximaal CV-vermogen gewijzigd worden door het toerental van de ventilator te wijzigen. Zie tabel: Instelling CV-vermogen. Deze tabel geeft de relatie weer tussen het toerental van de ventilator en het toestelvermogen. Gewenst CV-vermogen in kW (ca.
7.7 Ombouw naar andere gassoort VOORZICHTIG Werkzaamheden aan gasvoerende delen mogen uitsluitend door een erkend installateur uitgevoerd worden. Als op het toestel een ander gassoort wordt aangesloten dan waarvoor het toestel door de fabrikant is afgesteld dient de gasdoseerring vervangen te worden. Ombouw sets t.b.v. andere gassoorten zijn op bestelling leverbaar. Ombouwen van de doseerring 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 7.8 Schakel de ketel uit en neem de stekker uit het stopcontact.
7.9 A. B. C. D. Afstellen gas-/luchtregeling Afdekschroef (sleuf of torx T15) Stelschroef voor laagstand (inbussleutel 4 mm of torx T15) Off-set drukmeetnippel Voordrukmeetnippel Afstelling door drukverschil meting: Deze methode is minder nauwkeurig maar geeft doorgaans voldoende resultaat. 1. 2. 3. Zet het toestel uit met de aan/uit toets ( - op service display ). Verwijder het frontpaneel van het toestel.
8 STORINGEN 8.1 Storingscodes Als de storings-LED knippert detecteert de branderautomaat een fout. Op het temperatuur display wordt een storingscode weergegeven.
Ventilator vervuild. Ja Reinig de ventilator. Ja Vervang het gasblok. Regel het gasblok opnieuw in, zie Gas- luchtregeling. Nee Gasblok defect. 8.2.2 Brander ontsteekt luidruchtig Mogelijke oorzaken: Oplossing: Voordruk te hoog. Ja Mogelijk is de huisdrukschakelaar defect. Neem contact op met het gasbedrijf Ja Vervang de ontsteekpen. Controleer de ontsteekpenafstand. Ja Controleer de afstelling, zie Gas- luchtregeling. Ja Controleer de ontsteekafstand. Vervang de ontsteekpen.
8.2.5 Het vermogen is verminderd Mogelijke oorzaken: Oplossing: Op hoog toerental is het vermogen met meer dan 5% afgenomen. 8.2.6 Ja Controleer toestel en afvoersysteem op vervuiling. Reinig toestel en afvoersysteem. CV komt niet op temperatuur Mogelijke oorzaken: Oplossing: Ja Controleer de instelling en pas deze eventueel aan: Instellen op 0,1 A. Temperatuur is te laag ingesteld. Ja Verhoog de CV-temperatuur Zie Bedrijf CV. Controleer buitenvoeler op kortsluiting: hef deze op.
9 ONDERHOUD Het toestel en de installatie dienen elk jaar door een erkend installateur gecontroleerd en zo nodig gereinigd te worden. VOORZICHTIG Werkzaamheden aan gasvoerende delen mogen uitsluitend door een erkend installateur uitgevoerd worden. Wanneer het toestel zojuist in bedrijf is geweest kunnen sommige onderdelen heet zijn. 9.1.1 Demonteren 1. 2. 3. 4. Schakel het toestel uit met de toets. Neem de stekker uit de wandcontactdoos. Sluit de gaskraan.
9.1.3 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. Monteren Controleer bij het monteren de diverse afdichtingen op beschadigingen, verharding, (haar)scheuren en/of verkleuringen. Plaats waar nodig een nieuwe afdichting. Controleer tevens de juiste positionering. Het niet of onjuist monteren van de sensoren S1 en/of S2, of de stuwstrippen kan leiden tot ernstige schade. Plaats de stuwstrippen in de warmtewisselaar. Controleer of de afdichting rondom het voordeksel goed geplaatst is.
10 TECHNISCHE SPECIFICATIES Toestel categorie Gasvoordruk Geschikt voor gas C13; C 33; C 43; C53; C63; C83 20 - 30 mbar II2L3P Technische gegevens 24/18 Tapwater Nom. belasting bovenwaarde* Nom. belasting onderwaarde* Nom. vermogen* Tapdrempel Tapwaterhoeveelheid 60°C Tapwaterhoeveelheid 40°C (gemengd) Tapwatertemperatuur Effectieve toestelwachttijd** Tapwaterzijdig drukverschil CV Nom. belasting bovenwaarde*** Nom. belasting onderwaarde*** Nom. vermogen bij 80/60°C*** Nom. vermogen bij 50/30°C*** Max.
10.1 Elektrisch schema 10.
11 GARANTIEBEPALINGEN Met inachtname van de hieronder vermelde voorwaarden garandeert Intergas Verwarming BV tegenover de erkende installateur de deugdelijkheid van de gebruikte materialen, alsmede de goede werking van haar Centrale Verwarmingsproducten, indien gebruikt voor het doel, waarvoor deze worden geleverd. In de voorkomende gevallen, dienen wij in de gelegenheid te worden gesteld, ons zo nodig ter plekke te kunnen vergewissen omtrent de deugdelijkheid van de garantieaanspraak.
Intergas Verwarming BV NE 01-09 882.347-12 De Holwert 1 Postbus 6 7740 AA Coevorden Tel. 0524-512345 Fax 0524-516868 www.intergasverwarming.