Operation Manual

DE KAARTEN
Vragenkaarten
Er staan tientallen verschillende leuke woordspelletjes op de vragenkaarten. Er zijn kaar-
ten op niveau I en op niveau II. Op iedere kaart staan 6 vragen. De antwoorden staan op
de achterkant. Wanneer er meerdere goede antwoorden mogelijk zijn, staan deze alle-
maal op de kaart. Iedere vraag en ieder antwoord worden gemarkeerd door een verschil-
lende kleur en een dobbelsteentje van 1 tot 6.
Bij het draaien voor je beurt heb je al bepaald welke kleur /welk nummer vraag jij krijgt.
Op een aparte spelletjesuitlegkaart en in deze spelregels wordt ieder spelletje uitgelegd
met een voorbeeld.
Hoe het gaat als je een vraag goed of fout beantwoordt, staat bij het stukje Leeg vakje.
Woordenstrijdkaarten
Er zijn 6 woordenstrijdkaarten. Op elke kaart staan 20 vragen. Met welke kaart je speelt en
met welk nummer /welke kleur van de kaart bepaal je met de draaischijf.
Je voert altijd een woordenstrijd met iemand anders. De vraag kan bijvoorbeeld zijn: Noem
om de beurt een woord dat rijmt op 'aap', waarbij spelers op niveau II woorden van min-
stens 3 lettergrepen moeten noemen: 'kaap', 'winterslaap', 'gaap', 'heideschaap', 'jaap', enz.
Wie als eerste geen woord meer weet, heeft verloren.
Hoe het gaat als je wint of verliest, staat in het stukje over het Woordenstrijdvakje.
Als de spelers het oneens zijn, kunnen ze in een woordenboek kijken of stemmen over de
juistheid van een antwoord. De spelers kunnen een afspraak met elkaar maken over de
beschikbare bedenktijd voordat er een antwoord gegeven moet worden, bijv. 10 seconden,
zodat iedereen gelijke kansen heeft om te winnen. Ook kunnen er afspraken gemaakt wor-
den over het wel of niet toestaan van meervouden, vervoegingen, verkleinwoorden, enz.
Dwarsboomkaart
Wanneer je op het dwarsboomvak terechtkomt, neem je de dwarsboomkaart. Je draait
aan de schijf voor het nummer /de kleur van de opdracht op de dwarsboomkaart. Als je
zelf op niveau I speelt, lees je van de I-kant; spelers op niveau II lezen van de II-kant.
Uitlegkaarten
Er zijn twee aparte uitlegkaarten met een korte uitleg en voorbeelden van alle verschil-
lende spelletjes op de vragenkaarten. Deze uitleg vind je ook hieronder. Meestal zul je uit
de titel van het spelletje op de kaart al begrijpen wat de bedoeling is.
HOE HEET DIT? (1-40 en 169-208)
Op de kaart staan zes tekeningen in een thema, bijvoorbeeld 'Kleding'. Dit thema wordt
boven aan de kaart vermeld. Je moet vertellen hoe het kledingstuk heet dat onder jouw
kleur /dobbelsteentje staat.
WELK WOORD ONTBREEKT? (41-50 en 209-218)
Je krijgt een zin met een spreekwoord, een gezegde of een uitdrukking waaraan een
woord ontbreekt. Bijvoorbeeld 'Hij sprong een ... in de lucht'. Je moet zeggen welk
woord ontbreekt. Het antwoord is GAT.
HDL_VanDale.indd 8HDL_VanDale.indd 8 21-07-2006 12:04:5121-07-2006 12:04:51