Operation Manual

43
Inbedrijfstelling en buitenbedrijfstelling
6 720 616 621 (2008/07)
4 Inbedrijfstelling en buitenbedrijfstelling
4.1 Configuratie
Bij de configuratie wordt het regelgedrag van de
module IGM aan de specifieke CV-installatie aan
-
gepast.
De configuratie van de IGM-module eindigt auto-
matisch:
bij de eerste inbedrijfstelling van een module
IGM;
bij het opnieuw in bedrijf stellen na een reset
van de configuratie (Æ hoofdstuk
4.3,
pagina 17).
De opgeslagen configuratie blijft ook bij een on-
derbreking van de stroomvoorziening behouden.
Als na de configuratie tijdens de werking een
CV-toestel tijdelijk wordt uitgeschakeld (bijv.
i.v.m. onderhoud), dan begint de bij dit CV-toe
-
stel behorende LED of de LED voor de weerga-
ve van de BUS-communicatie te knipperen.
Na het opnieuw inschakelen wordt het CV-toestel
weer herkend en de bijbehorende LED knippert
niet meer.
De configuratie ontvangt de detectie van een
CV-toestel met Heatronic3 en de voelerconfigura-
tie (aanvoer- en beide buffervatvoelers).
4.2 Inbedrijfstelling
B Zorg voor een correcte aansluiting van alle
componenten van de CV-installatie.
B Controleer, of ten minste een aanvoertempe-
ratuurvoeler is aangesloten.
B Schakel de voeding (230 V AC) voor alle com-
ponenten van de CV-installatie, behalve voor
de module IGM, in.
B Stel alle CV-toestellen in bedrijf (inschakelen)
B Schakel de stroomvoorziening via de netstek-
ker van de module IGM in.
De configuratie van de module IGM verloopt
automatisch: Dit duurt minder dan 5 minuten.
B Voer bij de afzonderlijke BUS-gebruikers de
noodzakelijke instellingen overeenkomstig de
bijgevoegde documentatie uit.
Stemt de opgeslagen configuratie
niet overeen met de daadwerkelijke
configuratie van de CV-installatie,
wordt het opsporen van een storing
bemoeilijkt.
B Voer na iedere verandering van
de configuratie van de installatie
een reset van de configuratie
conform (Æ
hoofdstuk 4.3,
pagina 17). Daardoor wordt de
nieuwe installatieconfiguratie in
de module IGM opgeslagen.
Bij de eerste inbedrijfstelling of na
een reset wordt de configuratie van
de cascade ingesteld
(Æ
hoofdstuk 4.1, pagina 16).
B Tijdens de configuratie de LED's
in de gaten houden om kabel
-
breuk of bedradingsfouten te
kunnen constateren.
Bij de inbedrijfstelling moet de ge-
bruikte veiligheidstemperatuurbe-
grenzer (STB) worden
gecontroleerd op goede werking.