Operation Manual

6 720 646 955 (2010/11 BL-NL)
37
11.1 Voor de inbedrijfname
Waarschuwing: Inbedrijfname zonder water leidt tot ernstige beschadiging van de gasketel.
Gasketel eerst vullen, vooraleer hem in bedrijf te nemen.
Voordruk van het expansievat controleren (druk instellen in overeenstemming met de statische hoogte van de
installatie).
Radiatorkranen opendraaien.
Afsluitkranen vertrek en retour CV opendraaien (14 en 18).
Slang op vulkraan (19) monteren en met water vullen.
Monteer de slang op de ledigingskraan (21).
Vul de verwarmingsinstallatie bij tot 1,2 bar.
Radiatoren ontluchten.
Vul de verwarmingsinstallatie opnieuw bij tot 1,2 bar.
Vulkraan (19) en ledigingskraan (21) sluiten en slang verwijderen.
Afdekkapje van koudwaterkraan (17) verwijderen en kraan openen.
Slang van het ontluchtingsventiel (10) in een bak (bv. fles) steken en het ontluchtingsventiel openen tot
water uitstroomt.
Controleren of de gassoort overeenkomt met de gassoort op de identificatieklever.
Gaskraan (16) openen.
11.2 Openen van het deksel
Druk op de markering (3 puntjes) om het deksel te openen.
Fig. 52
11.3 Verwarmingswaterdruk controleren
Voor het bijvullen eerst de vulset met water vullen. Dit voorkomt dat er lucht in de installatie komt.
Opgelet: De ketel kan beschadigd worden.
Vul enkel water bij wanneer de ketel koud is.
De wijzer op de manometer (10) moet tussen de 1 en 1,5 bar staan.
Staat de wijzer onder de 1 bar (in koude toestand) dan moet u
bijvullen totdat de wijzer weer tussen de 1 en 1,5 bar staat.
Aanduiding op de manometer
1 bar Minimale vuldruk (bij koude installatie)
1 – 1,5 bar
Optimale vuldruk
3 bar Maximale werkdruk
De maximumdruk van 3 bar bij een hogere
vertrektemperatuur mag niet overschreden worden. Anders
opent het overdrukventiel.
Fig. 53
Wanneer de verwarmingswaterdruk niet behouden blijft, moet de dichtheid van het expansievat en van de
verwarmingsinstallatie gecontroleerd worden.