Operation Manual

23
9. INDIVIDUELE INSTELLING DOOR DE INSTALLATEUR
9.1 Manuele instellingen
9.1.1 Grootte van het expansievat testen
Het volgende diagram geeft aan of het ingebouwde expansievat voldoende is, of dat er een extern expansievat dient
geplaatst te worden.
Voor de getoonde kenlijnen wordt met volgende gegevens rekening houden:
1 % waterinhoud in het expansievat of 20 % van het kenvolume in het expansievat
Werkingsdrukverschil van het zekerheidsventiel van 0,5 bar, volgens DIN 3320
De voordruk van het expansievat komt overeen met de statische opvoerhoogte van de installatie
Maximale bedrijfsdruk: 3 bar.
I
II
III
IV
V
A
B
tV
VA
voordruk 0,2 bar
voordruk 0,5 bar
voordruk 0,75 bar (fabrieksinstelling)
voordruk 1,0 bar
voordruk 1,3 bar
arbeidsbereik van het expansievat
extra expansievat nodig
vertrektemperatuur
inhoud in liter
Fig. 29
Wanneer het snijpunt rechts naast de curve ligt, moet een bijkomend expansievat geïnstalleerd worden.
9.1.2 Instellen van de vertrektemperatuur
De vertrektemperatuur is tussen 45°C en 90°C instelbaar.
9.1.3 Begrenzing van de keteltemperatuur
De temperatuurregelaar is op stand
E
begrensd. Bij deze begrenzing is de maximale vertrektemperatuur 75°C.
Een instelling van het vermogen op de berekende warmtebehoefte is niet noodzakelijk.
9.1.4 Wijzigen van de keteltemperatuurbegrenzing
Bij verwarmingsinstallaties met een hogere vertrektemperatuur kan de begrenzing eruit genomen worden.
Gele knop van de temperatuurregelaar met een schroevendraaier losdraaien.
Zet de gele knop 180° gedraaid weer in (punt naar binnen gericht). De vertrektemperatuur wordt niet meer
begrensd.
stand vertrektemperatuur
1 ongeveer 45°C
2 ongeveer 51°C
3 ongeveer 57°C
4 ongeveer 63°C
5 ongeveer 69°C
E ongeveer 75°C
max ongeveer 87°C
Fig. 30