Operation Manual
27
9.2.5 Maximum vertrektemperatuur instellen (servicefunctie 2.5)
De maximale vertrektemperatuur kan tussen 45 en 90°C (fabrieksinstelling) begrensd worden.
Toets indrukken en ingedrukt houden tot op het display
--
verschijnt. Toets brandt.
Fig. 39
Temperatuurregelaar verwarming draaien, tot op het display 2.5
verschijnt.
Na een korte tijd verschijnt de ingestelde vertrektemperatuur op het
display.
Temperatuurregelaar draaien, tot op het display de gewenste
maximale vertrektemperatuur tussen 45 en 90 verschijnt. Het
display en de toets knipperen.
Fig. 40
Toets indrukken en ingedrukt houden, totdat op het display
[
[[
[ ]
]]
]
verschijnt.
De maximale vertrektemperatuur is vastgelegd.
Temperatuurregelaars en op de oorspronkelijk ingestelde
temperaturen draaien.
Op het display verschijnt de vertrektemperatuur.
Fig. 41
9.2.6 Inschakelen van de schakeldifferentie (servicefunctie 2.6)
De schakeldifferentie is de toegestane afwijking van de gevraagde vertrektemperatuur. De schakeldifferentie kan met
stappen van 1 K ingesteld worden. Het instelbereik ligt tussen 0 en 30 K (fabrieksinstelling = 0 K).
De minimale vertrektemperatuur is 45°C.
Antipendelprogramma uitschakelen (instelling
0
, zie punt 9.2.3).
Toets indrukken en ingedrukt houden tot op het display
--
verschijnt. Toets brandt.
Fig. 42
Temperatuurregelaar verwarming draaien, tot op het display 2.6
verschijnt.
Na een korte tijd verschijnt de ingestelde schakeldifferentie op het
display.
Temperatuurregelaar draaien, tot op het display de gewenste
schakeldifferentie tussen 0 en 30 verschijnt. Het display en de
toets knipperen.
Fig. 43
Toets indrukken en ingedrukt houden, totdat op het display
[
[[
[ ]
]]
]
verschijnt.
De schakeldifferentie is vastgelegd.
Temperatuurregelaars en op de oorspronkelijk ingestelde
temperaturen draaien.
Op het display verschijnt de vertrektemperatuur.
Fig. 44










