Operation Manual

19
9.1 Voor de inbedrijfname
Waarschuwing: ketel eerst vullen, vooraleer hem in bedrijf te nemen.
Voordruk van het expansievat controleren (druk instellen overeenkomstig de statische hoogte van de installatie).
Radiatorkranen opendraaien.
Afsluitkranen CV (onder aan de ketel) opendraaien en installatie langzaam vullen tot 1,2 bar.
Vul- en aftapkraan sluiten.
Radiatoren ontluchten.
Vul de verwarmingsinstallatie bij tot 1,2 bar.
Open de koudwaterafsluitkraan (ZWN)
Controleren of de gassoort overeenkomt met de gassoort op de identificatieklever.
Gaskraan openen.
Breng de meegeleverde afschermklep voor de bedieningstoetsen aan.
Opgelet
: er kan zich onder aan de warmtewisselaar condensatie vormen bij een koude start van de ketel.
Dit is een normaal verschijnsel en is niet te wijten aan een lek in het toestel.
9.2 In-/Uitschakelen
(fig. 23)
Inschakelen
Hoofdschakelaar inschakelen (in stand I zetten).
Het controlelampje brandt groen en op het display verschijnt de
aanvoertemperatuur.
Uitschakelen
Hoofdschakelaar uitschakelen (in stand O zetten).
Fig. 23
Gevaar: voor stroomschok!!
De zekering (151 blz. 10) staat nog steeds onder spanning.
Maak de aansluiting voor werkzaamheden aan het elektrische gedeelte altijd spanningsvrij (vanuit de
zekeringkast of via de schakelaar van de installatie).
i
Bij elke inschakeling wordt het vermogen van de extractor aan de lengte van de rookgasafvoer aangepast. In het
display wordt afwisselend ‘’
o
o
‘’ en de aanvoertemperatuur weergegeven. Dit duurt ongeveer 8 minuten en wordt
wekelijks automatisch herhaald.
9.3 Verwarming inschakelen
(fig. 24)
Temperatuurregelaar verwarming verdraaien, om de aanvoer-
temperatuur van de verwarmingsinstallatie aan te passen:
– Vloerverwarming b.v. stand 3 (ongeveer 50°C),
– Lage temperatuurverwarming b.v. stand E (ongeveer 75°C).
– Verwarmingsinstallaties met aanvoertemperatuur van 90°C:
stand ‘’max’’ lagetemperatuurbegrenzing wegnemen.
Wanneer de brander in bedrijf is brandt het controlelampje rood.
Fig. 24
9.4 Temperatuurregeling
(fig. 25)
Stel de kamerthermostaat op de gewenste temperatuur in.
Eventueel de weersafhankelijke regelaar op de juiste stooklijn en de
gepaste bedrijfsstand zetten.
Raadpleeg de voorschriften van de regelapparatuur.
Fig. 25