Operation Manual
29
10.2.8 Automatisch antipendelprogramma (servicefunctie 2.7)
Bij aansluiting van een weersafhankelijke regelaar wordt het antipendelprogramma automatisch aangepast. Met
servicefunctie 2.7 kan de automatische aanpassing van het antipendelprogramma uitgeschakeld worden. Dit kan
noodzakelijk zijn bij een verwarmingsinstallatie met ongunstige dimensionering.
Wanneer de automatische aanpassing van het antipendelprogramma uitgeschakeld is, moet het
antipendelprogramma met servicefunctie 2.4 worden ingesteld (zie paragraaf 10.2.5)
De fabrieksinstelling is ‘’1’’ (ingeschakeld).
Toets indrukken en ingedrukt houden tot op het display
--
verschijnt. Toets brandt.
Fig. 50
Temperatuurregelaar verwarming draaien, tot op het display 2.7
verschijnt.
Na een korte tijd wordt op het display 1. (ingeschakeld)
weergegeven.
Temperatuurregelaar draaien, tot op het display 0
(uitgeschakeld) wordt weergegeven. Het display en de toets
knipperen.
Fig. 51
Toets indrukken en ingedrukt houden, totdat op het display
[
[[
[ ]
]]
]
verschijnt.
Het automatische antipendelprogramma is uitgeschakeld.
Temperatuurregelaars en op de oorspronkelijk ingestelde
temperaturen draaien.
Op het display verschijnt de aanvoertemperatuur.
Fig. 52
10.2.9 Verwarmingsvermogen instellen (servicefunctie 5.0)
Het verwarmingsvermogen kan tussen min. nominaal warmtevermogen en max. nominaal warmtevermogen op de
specifieke warmtebehoefte worden begrensd.
i
Ook bij een begrensd verwarmingsvermogen is bij het bereiden van warm water of het opwarmen van de boiler
het max. nominale warmtevermogen beschikbaar.
De fabrieksinstelling is het max. nominale warmtevermogen. In het display wordt ‘’99’’ weergegeven.
Toetsen en
tegelijkertijd indrukken en ingedrukt houden tot
op het display
==
verschijnt.
Toetsen
en branden.
Fig. 53