User manual

Installatierichtlijnen
11/44
3 Installatierichtlijnen
3.1 Algemene criteria voor de keuze van de opstelplaats
Het stroomlaadstation is gemaakt voor zowel binnen als buiten. Daarom is het nodig om ervoor te zorgen dat
de opstelvoorwaarden en de bescherming van het apparaat op de opstelplaats gerealiseerd zijn.
Houd rekening met de ter plaatse geldende voorschriften voor elektrische installaties, brandpreventie en
ongevallenpreventie en zorg voor de benodigde vluchtroutes op de opstelplaats.
Het stroomlaadstation mag niet in zones met explosiegevaar (ATEX-zones) worden geïnstalleerd.
Monteer het stroomlaadstation zo, dat deze niet direct in loopwegen van personen ligt en niemand over
de aangesloten laadkabel kan struikelen resp. dat laadkabel en voorbijgangerswegen elkaar niet krui-
zen.
Het stroomlaadstation niet op plaatsen monteren waar het blootgesteld is aan ammoniak of ammoniak-
gassen (bijvoorbeeld in of bij stallen).
Het montagevlak moet voldoende stevig zijn voor de optredende mechanische belastingen.
Het stroomlaadstation niet op plaatsen monteren waarop vallende voorwerpen (bijvoorbeeld opgehan-
gen ladders of autobanden) het apparaat kunnen beschadigen.
Volgens productnorm moet het stroomlaadstation op een hoogte tussen 0,4m en 1,5m staan.
Aanbevolen wordt om het stroomlaadstation (hoogte bus resp. houder) op een hoogte van 1,2m te
monteren. Er moet rekening mee worden gehouden dat nationale voorschriften de hoogte kunnen be-
grenzen.
Het apparaat mag niet blootstaan aan directe waterstralen (bijvoorbeeld door in de buurt gelegen hand-
matige autowasinstallaties, hogedrukreiniger, tuinslang).
Het apparaat moet op een plaats worden gemonteerd, waar het zo veel mogelijk beschermd is tegen di-
recte regen, om bijvoorbeeld bevriezing, beschadiging door hagel of dergelijke te voorkomen.
Het apparaat moet op een plaats worden gemonteerd, waar het zo veel mogelijk, beschermd is tegen di-
recte zonestralen, om te voorkomen dat de laadstroom gereduceerd wordt of het opladen wordt onder-
broken door te hoge temperaturen aan componenten van het laadstation.
Bij een opstelling waarbij het apparaat niet is beschermd tegen weersinvloeden (bijvoorbeeld op een
parkeerterrein buiten) wordt de laadstroominstelling bij een ontoelaatbare temperatuuroverschrijding tot
16A gereduceerd. Het opladen kan in dergelijke gevallen ook worden uitgeschakeld.
Zie voor informatie over de omgevingsvoorwaarden hoofdstuk “ 5.5 Technische gegevens [40]”.
Neem de internationaal en nationaal geldende installatienormen (bijvoorbeeld IEC 60364-1 en IEC
60364-5-52) en voorschriften in acht.
nl