Operation Manual

3-44 A-61580_nl mei 2010
Kenmerk
Patchtypen 1, 4 en 6 deze patchtypen kunnen door de scantoepassing
worden gebruikt voor afbeeldingscontrole na het scannen (ze worden
niet gebruikt voor het toekennen van beeldadressen). U kunt deze
patchtypen bijvoorbeeld gebruiken voor werkstroomregeling of het
schakelen tussen het scannen in zwart-wit en kleur/grijstinten.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de scanner
in de modus Beeldadressering staat.
Koppen gebruiken — hiermee geeft u aan welke patchkoppen/-lezers
moeten worden gebruikt. Elke patchkop/-lezer kan apart worden in- en
uitgeschakeld. Standaard staan alle patchkoppen/-lezers aan.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar wanneer de scanner in
de modus Beeldadressering staat.