Instructieboek 603.81.
Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten.
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN K Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Multijet-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
INHOUD 3 Dashboard en bediening 1 Veiligheid 2 Starten en rijden 3 In noodgevallen 4 Voorzorgsmaatregelen en onderhoud 5 Technische gegevens 6 Inhoud 7
4 opzettelijk blanco gelaten pagina
DASHBOARD EN BEDIENING Dashboard .................................................. Instrumentenpaneel..................................... Display ....................................................... Menupunten................................................ Trip computer ............................................. Symbolen .................................................... Lancia code................................................. Sleutels .......................................................
6 DASHBOARD EN BEDIENING DASHBOARD De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. fig. 1 L0E0001m 1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de zijruiten - 2. Verstelbare uitstroomopeningen - 3. Hendel links: bediening buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Hendel rechts: bediening ruitenwissers voor/achter en tripcomputer - 6. Verstelbare uitstroomopeningen - 7.
DASHBOARD EN BEDIENING 7 INSTRUMENTENPANEEL fig. 2 1 L0E0002m Uitvoeringen met multifunctioneel display A B C D E Snelheidsmeter Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur Toerenteller Multifunctioneel display. m c Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uitvoeringen.
DASHBOARD EN BEDIENING 8 fig. 3 L0E0003m Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display A B C D E Snelheidsmeter Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur Toerenteller Instelbaar multifunctioneel display. m c Lampjes alleen aanwezig op Multijet-uitvoeringen WAARSCHUWING De achtergrondkleur van de instrumenten en het type instrumenten zijn afhankelijk van de uitvoeringen.
DASHBOARD EN BEDIENING SNELHEIDSMETER fig. 2-3 De snelheidsmeter A geeft de snelheid van de auto aan. TOERENTELLER fig. 2-3 De toerenteller D geeft het motortoerental per minuut aan. BRANDSTOFMETER fig. 2-3 De brandstofmeter B geeft het aantal liters brandstof aan dat in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof K gaat branden (op het display verschijnt ook een bericht) als er nog 5 à 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
DASHBOARD EN BEDIENING 10 x Storing EBD (rood) Als bij draaiende motor de lampjes op het instrumentenpaneel x en > gelijktijdig gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het niet beschikbaar en kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. Op het display verschijnt het betreffende bericht.
DASHBOARD EN BEDIENING Een defect lampje ¬ wordt weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde “ langer dan de normale 4 seconden knippert. Daarnaast kunnen de airbags aan passagierszijde (frontairbag en zij-airbag) automatisch worden uitgeschakeld. In dat geval kan het lampje ¬ geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
12 w DASHBOARD EN BEDIENING Accu wordt niet voldoende opgeladen (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (of het symbool op het display) branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft). Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia Servicenetwerk. Te lage motoroliedruk (rood) v Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden.
DASHBOARD EN BEDIENING CITY Inschakeling elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” Het opschrift CITY gaat branden op het display als deze stand van de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken van de betreffende schakelaar. Als opnieuw op de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY. u Te hoge koelvloeistoftemperatuur (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden.
DASHBOARD EN BEDIENING 14 è Algemene storingsmelding (geel) Brandstofnoodschakelaar Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als de brandstofnoodschakelaar inschakelt. Op het display verschijnt het betreffende bericht. Storing motoroliedruksensor Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een storing in de motoroliedruksensor. Op het display verschijnt het betreffende bericht.
DASHBOARD EN BEDIENING Stuurregelaar niet beschikbaar Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als de stuurregelaar niet beschikbaar is. Op het display verschijnt het betreffende bericht. h Verstopt roetfilter (geel) (Multijetuitvoeringen) Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet echter na enkele seconden doven. Het lampje gaat branden als het roetfilter verstopt is en de rijomstandigheden verhinderen dat de regeneratieprocedure automatisch wordt uitgevoerd.
16 DASHBOARD EN BEDIENING Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (bij sommige uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De werking van het lampje U kan met speciale apparatuur door de politie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
DASHBOARD EN BEDIENING c Water in brandstoffilter aanwezig (Multijetuitvoeringen - geel) Als u de sleutel op MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet echter na enkele seconden doven. Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter zit. Op het display verschijnt het betreffende bericht. De aanwezigheid van water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstige schade berokkenen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken.
18 DASHBOARD EN BEDIENING Dead lock-systeem (waar voorzien) Controlesysteem voor bandenspanning Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als een inbraakpoging is waargenomen. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. Op het display verschijnt het betreffende bericht. Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje (waar voorzien) branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
DASHBOARD EN BEDIENING WAARSCHUWING In dit geval moet u meteen afremmen want een oververhitting van de band kan de prestaties van de levensduur ervan onherroepelijk beschadigen en kan zelfs leiden tot een klapband. Bijzondere sterke radiofrequentiestoringen kunnen de correcte werking van het T.P.M.S.systeem verhinderen. In dat geval wordt de bestuurder gewaarschuwd via een bericht (waar voorzien). Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing het systeem niet meer hindert.
DASHBOARD EN BEDIENING 20 Daglichten en dimlichten (groen) 3 Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de daglichten of de dimlichten worden ingeschakeld. Follow me home Het lampje gaat branden als de functie “Follow me home” wordt ingeschakeld (zie “Follow me home” in hoofdstuk “1”). Op het display verschijnt het betreffende bericht. 1 Ü Grootlicht (blauw) Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING Bij sommige uitvoeringen kan onder de menuoptie “Info motor”, als u de contactsleutel in stand MAR draait, de turbodruk worden weergegeven fig. 5. fig. 4 L0E1000g fig. 5 L0E0004m 21 BEGINSCHERM INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 6 1 Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven: A. Tijd B. Datum C. Symbool voor Sport-functie (waar voorzien) D. Kilometerteller (weergave kilometer-/ mijltotaalteller) E. Symbolen voor de toestand van de auto (bijv.
DASHBOARD EN BEDIENING 22 BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7 Õ: om het scherm en de betreffende opties naar boven te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen. SET: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of om naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Lang indrukken om terug te keren naar het beginscherm. Ô: om in het scherm en de keuzemogelijkheden de voorgaande optie te selecteren of de weergegeven waarde te verlagen. fig.
DASHBOARD EN BEDIENING SETUP-MENU – EERSTE PAGINA (waar voorzien) Het menu bestaat uit een aantal functies die met de knoppen Õ en Ô worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Bij enkele opties is een submenu aanwezig. Het setupmenu kan worden geactiveerd door de knop SET kort in te drukken.
24 DASHBOARD EN BEDIENING Optie van het hoofdmenu zonder submenu selecteren: – als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu de instelling selecteren die u wilt wijzigen; – met de knop Õ of Ô(door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; – als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde menupunt.
DASHBOARD EN BEDIENING 25 – druk op knop Õ of Ô om de snelheidslimiet in te schakelen (On) of uit te schakelen (Off); – als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop Õ of Ô de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en worden bevestigd door het indrukken van de knop SET; – druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
26 DASHBOARD EN BEDIENING Flanklichten (in-/uitschakeling “Cornering lights - Meesturende mistlampen voor) (waar voorzien) Met deze functie kunt u de “Cornering lights” (adaptieve verlichting) in-/uitschakelen. Ga als volgt te werk om de lichten in/uit te schakelen (ON/OFF): – druk kort op de knop SET; op het display knippert “On” of “Off” afhankelijk van de instelling.
DASHBOARD EN BEDIENING WAARSCHUWING Elke keer als u de knop Õ of Ô indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Door de knop ingedrukt te houden, vindt de verhoging/ verlaging automatisch sneller plaats. Als de gewenste waarde genaderd wordt, moet de instelling voltooid worden door steeds opnieuw op de knop te drukken.
28 DASHBOARD EN BEDIENING Hoofdpagina (weergave informatie in hoofdscherm) (waar voorzien) Met deze functie kan het type informatie geselecteerd worden dat in het hoofdscherm weergegeven moet worden. Zo kunnen de datum of de turbodruk worden weergegeven.
DASHBOARD EN BEDIENING – druk kort op de knop SET; op het display knippert (On) of (Off), afhankelijk van de instelling; – druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren; – druk kort op de knop SET om terug te keren naar het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het hoofdmenu zonder op te slaan. – hou de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm/hoofdmenu. Eenheid Met deze functie kunnen m.b.v.
30 DASHBOARD EN BEDIENING Taal (Taal instellen) Volume toetsen (Volumeregeling toetsen De mededelingen op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven: Italiaans, Duits, Engels, Spaans, Frans, Portugees, Nederlands.
DASHBOARD EN BEDIENING Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: – druk kort op de knop SET; op het display knippert de afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf “Meeteenheid afstand”); – druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm. WAARSCHUWING Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 35.
32 DASHBOARD EN BEDIENING Flanklichten (D.R.L. - Smart Daytime Light) STORINGSMELDINGEN Met deze functie kan de functie dagverlichting worden in-/ uitgeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING W Storing buitenverlichting (geel) Het symbool op het display gaat branden als er een storing is aan de buitenverlichting. Op het display verschijnt ook een bericht. Kans op gladheid Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3°C, dan verschijnt op het display het symbool ❄ en een waarschuwingsbericht, en knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat. Op het display verschijnt het betreffende bericht.
34 DASHBOARD EN BEDIENING TRIP COMPUTER ALGEMEEN Met de “Trip computer” kan, als de contactsleutel in stand MAR staat, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit twee afzonderlijke functies die “Trip A” en Trip B” genoemd worden en waarmee grootheden tijdens reis van de auto worden vastgelegd. Beide functies van de tripcomputer werken onafhankelijk van elkaar. Beide functies kunnen op nul gezet worden (reset – begin van een nieuwe reis/periode).
DASHBOARD EN BEDIENING Gemiddeld verbruik Geeft het gemiddelde brandstofverbruik vanaf het begin van een nieuwe rit. Huidig verbruik Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Bij stilstaande auto met draaiende motor wordt op het display “- - - -” weergegeven. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan afhankelijk van de totale tijd die vanaf het begin van de nieuwe rit is verstreken. 35 Bedieningsknop TRIP fig.
36 DASHBOARD EN BEDIENING Nieuwe rit SYMBOLEN Begint als is gereset: – “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop; – “automatisch” als de “afgelegde afstand“ de waarde 9999,9 km bereikt of als de „reistijd“ de waarde 99.59 bereikt (99 uur en 59 minuten); – iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.
DASHBOARD EN BEDIENING LANCIA CODE Dit is een elektronisch startblokkeersysteem waarmee de bescherming tegen diefstalpogingen van de auto wordt verhoogd. Het wordt automatisch ingeschakeld door de sleutel uit het contactslot te nemen. In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd.
DASHBOARD EN BEDIENING 38 MECHANISCHE SLEUTEL (waar voorzien) DE SLEUTELS CODE CARD (optioneel voor specifieke uitvoeringen/markten) Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODEcard fig. 9. Bij aanvraag van duplicaatsleutels aan het Lancia Servicenetwerk moet worden medegedeeld. De sleutel is uitgerust met een metalen baard A-fig. 10 en dient voor: ❍ het startsysteem; ❍ de sloten van de portieren.
DASHBOARD EN BEDIENING SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING fig. 11 De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient voor: ❍ het start-/contactslot ❍ de sloten van de portieren Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard. Knop Ë dient voor het ontgrendelen van de portieren en de achterklep.
40 DASHBOARD EN BEDIENING Druk knop B-fig.11 alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter om te voorkomen dat anderen, met name kinderen, de sleutel kunnen gebruiken en per ongeluk op de knop drukken. Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu.
DASHBOARD EN BEDIENING De cover van de afstandsbediening vervangen fig. 13 De figuur illustreert de procedure voor de vervanging van de cover van de afstandbediening. 41 DIEFSTALALARM (waar voorzien) Het diefstalalarm vult de voorheen beschreven functies van de afstandbediening aan en wordt bediend door een ontvanger die zich nabij de zekeringenkast onder het dashboard bevindt.
42 DASHBOARD EN BEDIENING WAARSCHUWING Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Lancia CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start- /contactsleutel wordt uitgenomen. DE DIEFSTALBEVEILIGING INSCHAKELEN Bij gesloten portieren en achterklep, start-/contactsleutel in de stand STOP of uit het contactslot gehaald, de sleutel met afstandsbediening in de richting van de auto houden en de knop Á kort indrukken.
DASHBOARD EN BEDIENING VOLUMETRISCHE BEVEILIGING/ HELLINGSHOEKDETECTIE Voor een correcte werking van het alarmsysteem moeten de ruiten en het eventuele opendak (waar voorzien) goed gesloten zijn. Deze functie kan zo nodig worden uitgeschakeld (als bijvoorbeeld dieren in het interieur worden gelaten) door op knop A-fig. 14 bij het plafondlampje voorin te drukken, alvorens de diefstalbeveiliging in te schakelen. Bij het uitschakelen van de functie knippert de led op de drukknop enkele seconden.
DASHBOARD EN BEDIENING 44 STUURSLOT START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 3 standen (fig. 15) worden gedraaid: ❍ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar, stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening enz.). ❍ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken ❍ AVV: starten van de motor.
DASHBOARD EN BEDIENING 45 ZITPLAATSEN 1 ZITPLAATSEN VOOR Verstel de zitplaatsen alleen als de auto stilstaat. Verstellen in lengterichting fig. 16 Trek hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de rand van het stuur rusten. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar voren en naar achteren te schuiven.
46 DASHBOARD EN BEDIENING Hoogteverstelling fig. 16 ZITPLAATSEN ACHTER fig. 18 Bedien de hendel C en verplaats de zitting omhoog of omlaag totdat de gewenste zithoogte is bereikt. Ontgrendelen van de rugleuning Trek de hendel A (een per zijde) omhoog om respectievelijk het rechter en linker deel van de rugleuning te ontgrendelen. Lendensteun verstellen (bestuurdersstoel) fig. 16 U kunt het steunvlak van de rugleuning aanpassen door aan knop D te draaien.
DASHBOARD EN BEDIENING HOOFDSTEUNEN VOOR fig. 19 De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar. ❍ Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt. ❍ Omlaag: druk op de knop A en duw de hoofdsteun omlaag. 47 Om de hoofdsteun te kunnen gebruiken: trek de hoofdsteun omhoog totdat hij hoorbaar vergrendelt. Om de hoofdsteun te verlagen: druk op de knop B. De hoofdsteunen hebben een speciaal op de rugleuning aansluitende vorm die de passagiers op de achterbank dwingt ze correct in te stellen.
DASHBOARD EN BEDIENING 48 STUUR SPIEGELS Het stuurwiel kan zowel axiaal als verticaal worden versteld. Ga voor het verstellen als volgt te werk: trek de hendel fig. 20 omhoog in stand 1, plaats het stuur in de gewenste stand en vergrendel de hendel door deze naar voren te drukken (stand 2). BINNENSPIEGEL fig. 21 Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat. fig.
DASHBOARD EN BEDIENING 49 BUITENSPIEGELS fig. 22 Inklappen fig. 23 Ga voor het verstellen als volgt te werk: ❍ met schakelaar B kiest u welke spiegel (links of rechts) u wilt verstellen; ❍ met bedieningstoets A kunt u de spiegel in 4 richtingen afstellen. Indien nodig (bijv. bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels worden ingeklapt door ze van stand 1 (open) in stand 2 (gesloten) te zetten. Bij sommige uitvoeringen kunnen de buitenspiegels via een bedieningsknop elektrisch worden ingeklapt.
50 DASHBOARD EN BEDIENING KLIMAATREGELING fig. 24 L0E0016m UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS fig. 24 1. Vaste luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit – 2. Verstelbare uitstroomopeningen in het midden – 3. Verstelbare uitstroomopeningen aan de zijkanten – 4. Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten – 5. Onderste luchtroosters – 6. Verstelbaar luchtrooster onder voor zitplaatsen achter.
DASHBOARD EN BEDIENING 51 KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND fig. 25 BEDIENINGSKNOPPEN fig. 25 A. Draaiknop voor regeling luchttemperatuur (roodwarm/blauw-koud) B. Draaiknop voor in-/uitschakeling klimaatregelaar en regeling aanjagersnelheid. Als u de draaiknop indrukt wordt de klimaatregeling ingeschakeld en gaat de led op de draaiknop branden; hiermee kan het interieur snel worden afgekoeld. 1 L0E0017m C.
52 DASHBOARD EN BEDIENING WAARSCHUWING Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. D. Drukknop voor in-/ uitschakelen luchtrecirculatie (led brandt bij inschakeling).
DASHBOARD EN BEDIENING 53 AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET GESCHEIDEN REGELING (waar voorzien) fig. 26 De auto kan uitgerust zijn met een klimaatregeling met gescheiden regeling die de temperatuur en de luchtverdeling in het interieur in twee zones regelt: bestuurdersen passagierszijde.
54 DASHBOARD EN BEDIENING GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met het instellen van de gewenste temperaturen op het display en vervolgens de knop AUTO in te drukken. Omdat het systeem het klimaat in twee zones in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor verschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maximaal toegestane verschil is 7 °C.
DASHBOARD EN BEDIENING Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/- ont- dooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten. ˙ Lucht uit de luchtroosters in de beenruimten voor en achter (warmere lucht) en de uitstroomopeningen in het midden en aan de zijkant van het dashboard (koelere lucht).
56 DASHBOARD EN BEDIENING De klimaatregeling uitschakelen fig. 26 Druk op toets E (OFF). Op het display verschijnen de volgende berichten: ❍ OFF; ❍ buitentemperatuur; ❍ luchtrecirculatie in-/uitgeschakeld (led op drukknop T brandt). Ontdooiing/ ontwaseming achterruit en buitenspiegels fig. 26 Druk op knop F ( om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie is tijdgeschakeld en wordt na 20 minuten automatisch uitgeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING 57 ❍ geforceerde uitschakeling (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); de led op knop T is gedoofd; ❍ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); de led op knop T brandt. Inschakeling AQS functie (Air Quality System) Als u op knop OFF drukt, schakelt de klimaatregelaar automatisch de recirculatie in (led op knop T brandt). Als u op knop T drukt, kunt u de recirculatie van buitenlucht inschakelen (led op knop gedoofd) en omgekeerd.
58 DASHBOARD EN BEDIENING In-/uitschakeling aircocompressor I-fig. 26 BUITENVERLICHTING Druk op knop ❄ om de compressor in te schakelen. Met de linker hendel wordt het merendeel van de buitenverlichting bediend. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt worden het instrumentenpaneel en de bedieningsknoppen op het dashboard verlicht. De compressor inschakelen ❍ led op knop ❄ brandt; ❍ het symbool ❄ verschijnt op het display.
DASHBOARD EN BEDIENING Daglichten vormen een alternatief voor dimlichten die overdag worden gebruikt, waar verplicht (en toegestaan waar niet verplicht). Daglichten vervangen het dimlicht niet als u door tunnels of ‘s nachts rijdt. Het gebruik van de daglichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
60 DASHBOARD EN BEDIENING DIMLICHT/PARKEERLICHTEN RICHTINGAANWIJZERS fig. 28 Met de contactsleutel in stand MAR, draai de draaiknop in stand 2. Als het dimlicht wordt ingeschakeld, worden de daglichten uitgeschakeld en gaan de parkeerlichten, de dimlichten en de kentekenplaatverlichting branden. Op het instrumentenpaneel gaat lampje 3 branden.
DASHBOARD EN BEDIENING 61 VAN RIJSTROOK WISSELEN Inschakeling Als u van rijstrook wilt veranderen kunt u dit aangeven door de linker hendel minder dan een halve seconde in de vergrendelde stand te zetten. De richtingaanwijzer van de gekozen richting zal 5 keer knipperen en vervolgens automatisch worden uitgeschakeld. U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
62 DASHBOARD EN BEDIENING RUITEN REINIGEN De rechter hendel fig. 29 bedient de ruitenwissers/-sproeiers en de achterruitwisser en -sproeier. RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29 De functie kan alleen werken met de contactsleutel in de stand MAR. De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: A: ruitenwissers uitgeschakeld. B: wissen met interval. Draai als de hendel in stand B staat, de draaiknop op F, waarna u uit vier intervalstanden kunt kiezen: , = zeer lang interval ■ = lang interval.
DASHBOARD EN BEDIENING 63 ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER “Intelligente wis-/wasregeling” De functie kan alleen werken met de contactsleutel in de stand MAR. Als u de draaiknop in stand zet, dan wordt de achterruitwisser ingeschakeld. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draaiknop in stand zet, gaat de achterruitwisser synchroon wissen (met de helft van de frequentie van de ruitenwissers voor).
DASHBOARD EN BEDIENING 64 REGENSENSOR (waar voorzien) Inschakeling De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel en staat in contact met de voorruit en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
DASHBOARD EN BEDIENING Uitschakelen Draai de start-/contactsleutel in stand STOP. Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna in stand B. Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt minimaal één wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit.
DASHBOARD EN BEDIENING 66 INSCHAKELING SYSTEEM SNELHEID OPSLAAN Draai schakelaar A-fig. 31 in stand ON. Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü en verschijnt er een bericht op het instrumentenpaneel (zie paragraaf “Lampjes en berichten” in hoofdstuk “1”).
DASHBOARD EN BEDIENING 67 OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN SYSTEEM UITSCHAKELEN Dit kan op twee manieren: ❍ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of ❍ zet de schakelaar omhoog B-fig. 31 naar (+). Telkens als de schakelaar wordt bediend, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de schakelaar omhoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos. Zet schakelaar A-fig. 31 in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand STOP.
DASHBOARD EN BEDIENING 68 PLAFONDVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOORIN MET SPOTS fig. 32 Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld. Met schakelaar A in de middenstand worden de lampjes C en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren. Met schakelaar A naar links gedrukt, blijven de lampjes C en D altijd uitgeschakeld. Met schakelaar A naar rechts gedrukt, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.
DASHBOARD EN BEDIENING Tijdregeling bij het uitstappen Als de contactsleutel uit het start- /contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden: ❍ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor; ❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier; ❍ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van de portieren. ❍ als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, blijven de lampjes ong. 15 minuten branden. Vervolgens worden ze automatisch uitgeschakeld. fig.
DASHBOARD EN BEDIENING 70 BEDIENINGSORGANEN Het opschrift SPORT op het instrumentenpaneel gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld (zie paragraaf “SPORT-functie”). Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden te herstellen. ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” fig. 35 Druk voor het in-/uitschakelen van de “CITY” functie op de knop A (zie paragraaf “elektrische stuurbekrachtiging”).
DASHBOARD EN BEDIENING 71 Noodstop MISTLAMPEN VOOR fig. 37 In geval van een noodstop gaan de waarschuwingsknipperlichten en de waarschuwingslampjes op het dashboard Î en ¥ automatisch branden. De functie wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal niet meer hard worden ingetrapt. Deze functie voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschriften. Druk op de knop A om de mistlampen voor in te schakelen. Op het instrumentenpaneel gaat het lampje 5 branden.
DASHBOARD EN BEDIENING 72 ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING AFS (Adaptive Xenon Lights) fig. 38 BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR De adaptieve lichten (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto wordt opgestart. In deze conditie blijft de led (amberkleurig) op de knop A gedoofd. Als u op knop A drukt wordt de adaptieve verlichting (indien ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat de led op knop A continu branden.
DASHBOARD EN BEDIENING Herstel de correcte werking van de auto als volgt: ❍ draai de start-/contactsleutel in stand MAR; ❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer; ❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer; ❍ inschakeling linker richtingaanwijzer; ❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer; ❍ inschakeling rechter richtingaanwijzer; ❍ uitschakeling rechter richtingaanwijzer; ❍ inschakeling linker richtingaanwijzer; ❍ uitschakeling linker richtingaanwijzer; ❍ draai de start-/contactsleutel in stand STOP; 73 IN
DASHBOARD EN BEDIENING 74 ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAK EN KOELVAK Opbergvak De armsteun bevindt zich tussen de zitplaatsen voor. In de armsteun zijn een opbergvak en een koel/warmhoudvak voor levensmiddelen aanwezig (zie volgende paragrafen). De armsteun is in de lengte verstelbaar via het deksel A-fig. 40. fig. 40 L0E0033m Til het deksel A-fig. 40 omhoog: zo krijgt u toegang tot de opbergbox B-fig. 40.
DASHBOARD EN BEDIENING 75 Koel-/warmhoudvak 1 Druk op de knop A-fig. 41 en til de armsteun B omhoog: zo krijgt u toegang tot het het koel-/warmhoudvak fig. 41. WAARSCHUWING Het koel-/warmhoudvak is bedoeld om dranken op temperatuur te bewaren die op voorhand moeten worden opgewarmd/gekoeld. De dranken blijven warm met ingeschakelde verwarming en koel met ingeschakelde compressor. fig.
76 DASHBOARD EN BEDIENING ARMSTEUN ACHTER (waar voorzien) Klap de armsteun A-fig. 42 voor gebruik omlaag, zoals aangegeven in de figuur. In de armsteun achter zijn twee beker/blikjeshouders B geplaatst. Om de houders te gebruiken, moet de lip C in de richting van de pijl worden getrokken. In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereikbaar is na het openen van de klep. fig.
DASHBOARD EN BEDIENING DASHBOARDKASTJE Trek om het kastje te openen aan de handgreep A-fig. 43. Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld als de contactsleutel in stand STOP staat. Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw. fig. 43 L0E0037m 77 Rijd niet met een geopend kastje: hierdoor zou bij een ongeval een passagier gewond kunnen raken.
DASHBOARD EN BEDIENING 78 BEKER-/BLIKJESHOUDER fig. 46 STEKKERDOOS (12V) (waar voorzien) Op de tunnelconsole zijn twee beker-/blikjeshouders voorzien. De stekkerdoos A-fig. 46 werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en bevindt zich op de middenconsole. Als de klant de Rokerskit bestelt, wordt de stekkerdoos vervangen door een aansteker. Sommige uitvoeringen beschikken ook over een stekkerdoos B fig. 46 in de bagageruimte.
DASHBOARD EN BEDIENING 79 AANSTEKER (waar voorzien) ASBAK Deze bevindt zich op de tunnel. Druk voor het inschakelen van de aansteker op knop Afig. 47 met het contactslot in stand MAR. Na enkele seconden keert de knop automatisch terug naar de beginpositie en is de sigarenaansteker gereed voor gebruik. De asbak bestaat uit een uitneembaar kunststof houder fig. 48 met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouder geplaatst worden op de tunnelconsole.
80 DASHBOARD EN BEDIENING OPENDAK (waar voorzien) Het opendak met grote ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpanelen, een vast paneel en een beweegbaar paneel. De panelen zijn voorzien van twee handbediende zonneschermen (voor en achter). De zonneschermen kunnen bij gesloten opendak in alle standen worden versteld. Zonnescherm openen: trek het handvat C-fig. 49 in de richting van de pijl om de gewenste stand te bekomen. Ga omgekeerd te werk om de zonneschermen te sluiten.
DASHBOARD EN BEDIENING De ruit kan in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op de knop te drukken. Druk nogmaals op de knop en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten. WAARSCHUWING Bij het sluiten van het opendak blijft het zonnescherm helemaal open staan. Het zonnescherm moet zo nodig handmatig worden gesloten. Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raadzaam het opendak alleen in “kantelstand” te gebruiken.
82 DASHBOARD EN BEDIENING INITIALISATIEPROCEDURE NOODBEDIENING Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet de werking van het opendak en het zonnescherm opnieuw ingesteld worden. Ga als volgt te werk: ❍ houd de knop A-fig. 49 ingedrukt totdat het dak mechanisch vergrendelt. Laat daarna de knop los; ❍ druk op de knop A en houd de knop ten minste 10 seconden ingedrukt en/of wacht totdat het ruitpaneel een stap naar voren maakt.
DASHBOARD EN BEDIENING PORTIEREN VER-/ONTGRENDELING VAN BUITENAF fig. 51 Portieren ontgrendelen Alle portieren ontgrendelen: draai de sleutel in stand 1 en trek de handgreep omhoog. Druk op de knop Ë van de afstandsbediening om de portieren te ontgrendelen. Controleer, voordat u een portier opent, of het portier op een veilige wijze kan worden geopend. Het openen van de portieren moet bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
DASHBOARD EN BEDIENING 84 VER-/ONTGRENDELING VAN BINNENUIT fig. 52 KINDERVEILIGHEIDSSLOT A-fig. 53 Sluit de portieren en druk op het knopje voor ver-/ontgrendeling van de portieren A. Dit knopje bevindt zich op het dashboard. Als er een storing is in het elektrische systeem, is het altijd mogelijk de portieren met de hand te vergrendelen. Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden.
DASHBOARD EN BEDIENING 85 NOODPORTIERVERGRENDELING ACHTER B-fig. 53 De achterportieren zijn voorzien van een systeem waarmee ze kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is. Ga in dit geval als volgt te werk: ❍ steek de metalen baard van de contactsleutel in de zitting B; ❍ draai de sleutel rechtsom en verwijder hem daarna uit de zitting B.
86 DASHBOARD EN BEDIENING Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot de binnenhandgreep van een achterportier bedient, lukt het niet om het portier te openen en komt slechts het knopje van de sloten omhoog; het portier kan worden geopend door aan de buitenhandgreep te trekken. Bij een noodvergrendeling wordt de ont-/vergrendelknop ≈ niet buiten werking gesteld. RUITBEDIENING De zijruiten kunnen worden bediend bij contactsleutel in stand MAR of voor ca.
DASHBOARD EN BEDIENING Druk op de knoppen om de gewenste ruit te openen/sluiten. Druk kort op een van de schakelaars voor het “stapsgewijs” openen/sluiten van de ruit; als de schakelaar langer wordt ingedrukt, wordt de “automatisch continue” werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaals op de bedieningsknop drukt. Houd de knop enkele seconden ingedrukt om de zijruit automatisch te openen/sluiten (alleen als de sleutel in MAR staat).
DASHBOARD EN BEDIENING 88 BAGAGERUIMTE ACHTERKLEP OPENEN De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend worden met behulp van de handgreep fig. 55 De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van de auto ontgrendeld zijn. Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met afstandsbediening.
DASHBOARD EN BEDIENING ACHTERKLEP SLUITEN fig. 56 Laat de achterklep zakken en druk vervolgens op de klep totdat u de vergrendeling hoort. Gebruik de daarvoor bestemde handgrepen B om het sluiten van de achterklep te vergemakkelijken. 89 Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “6”). Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
DASHBOARD EN BEDIENING 90 ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN fig. 57 Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of bij een storing in het elektrische systeem van de achterklep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten” in dit hoofdstuk): ❍ laat de hoofdsteunen achter geheel zakken; ❍ klap de rugleuningen naar voren; ❍ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedienen. fig.
DASHBOARD EN BEDIENING 91 WAARSCHUWING Trek de hoofdsteunen van de achterbank helemaal omhoog alvorens de rugleuning neer te klappen, zodat een vlakke laadvloer ontstaat. ACHTERBANK TERUGPLAATSEN Om het terugplaatsen van de rugleuningen te vergemakkelijken is het aanbevolen de zitting helemaal naar voren te verschuiven alvorens te kantelen. Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten. Druk aan de hendels A fig.
92 DASHBOARD EN BEDIENING HOEDENPLANK Als u de hoedenplank wilt verwijderen om de bagageruimte te vergroten, ga dan als volgt te werk: ❍ verwijder de bevestigingen uit de borgingen op de rugleuningen van de achterstoelen fig. 60; ❍ begeleid de rolhoes voor het afdekken van de bagage- ruimte; ❍ maak de bevestigingen los A-fig. 61 (één per zijkant); ❍ haal de blokkeerpennen uit de zittingen B-fig. 61, draai de hoedenplank 90° en trek hem naar buiten.
DASHBOARD EN BEDIENING 93 MOTORKAP 1 OPENEN fig. 62 Ga als volgt te werk: ❍ trek de hendel A in de richting van de pijl; ❍ plaats het hendeltje B naar links zoals aangegeven door de pijl; ❍ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit de klem; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting D op de motorkap (grote opening) en breng hem in de veiligheidsstand (kleine opening), zoals aangegeven in de figuur.
94 DASHBOARD EN BEDIENING Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is afgekoeld. Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen. Sluiten fig.
DASHBOARD EN BEDIENING IMPERIAAL/SKIDRAGER BEVESTIGINGSPUNTEN De bevestigingspunten voor het imperiaal of skidrager zijn weergegeven in de fig. 63 en zijn alleen bereikbaar met geopende portieren. In het Lancia Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager opgenomen die speciaal voor de achterklep is ontwikkeld. WAARSCHUWING U dient zich strikt aan de montagevoorschriften te houden die bij de set zijn geleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.
96 DASHBOARD EN BEDIENING KOPLAMPEN KOPLAMPEN AFSTELLEN Juist afgestelde koplampen zijn zeer belangrijk voor het comfort en de veiligheid. Niet alleen van de bestuurder van de auto, maar voor alle weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling. Om er voor te zorgen dat u goed ziet en goed gezien wordt moeten de ingeschakelde koplampen goed zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenetwerk.
DASHBOARD EN BEDIENING 97 KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND Het systeem in-/uitschakelen fig. 65 De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In landen waar op de andere weghelft wordt gereden, moeten, om tegenliggers niet te verblinden, delen van de koplamp worden afgedekt zoals bepaald door het verkeersreglement van het land waarin men zich bevindt. De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het starten van de auto.
98 DASHBOARD EN BEDIENING DST (Dynamic Steering Torque) FUNCTIE SPORT (waar voorzien) Dit systeem zit in de ESP regeleenheid geïntegreerd en suggereert via elektrische stuurbekrachtiging stuurcorrecties tijdens het rijden. Het systeem maakt gebruik van een kracht op aan het stuurwiel dat het gevoel van veiligheid verhoogt en voor een discretere en minder ingrijpende interventie van het ESP 2-systeem zorgt.
DASHBOARD EN BEDIENING Het symbool “S” verschijnt op het display als deze functie wordt ingeschakeld. Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden te herstellen. WAARSCHUWING Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.
100 DASHBOARD EN BEDIENING DRIVING ADVISOR (Rijstrookassistent) (waar voorzien) Driving Advisor is een systeem dat de afgeleide bestuurder erop attendeert wanneer de auto niet meer in de rijstrook blijft rijden. Een videosensor op de voorruit nabij de achteruitkijkspiegel detecteert de stand van de auto t.o.v. de lijnen van de rijstrook waarin wordt gereden.
DASHBOARD EN BEDIENING 101 systeem overschrijdt. Het systeem is weer werkzaam wanneer de bedrijfscondities zijn herkend. De tijdelijke uitschakeling wordt aangegeven met de knipperende led op de knop en met het knipperende amberkleurig symbool e op het display van het instrumentenpaneel. STORINGSMELDING Bij een storing in het systeem wordt de bestuurder hiervan op de hoogte gebracht via een bericht 3-fig. 66 op het display van het instrumentenpaneel en klinkt er een akoestisch signaal.
DASHBOARD EN BEDIENING 102 L0E1009g fig. 65 1 fig.
DASHBOARD EN BEDIENING 103 OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR Toestand v.d. led op de knop Bericht op het display Toestand van het lampje op instrumentenpaneel Akoestisch signaal Betekenis Gedoofd – – – Systeem niet actief Knipperend – Knipperend – Het systeem zoekt de bedrijfscondities Continu brandend – – – Systeem actief en bedrijfscondities herkend Continu brandend fig. 65 – – Het systeem werd ingeschakeld en is actief Gedoofd 1 - fig.
104 DASHBOARD EN BEDIENING ESP 2-SYSTEEM (ELECTRONIC STABILITY PROGRAM) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking van het ESP 2 is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt.
DASHBOARD EN BEDIENING 105 HILL HOLDER-SYSTEEM Storingsmeldingen Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een helling.
106 DASHBOARD EN BEDIENING ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation) MSR-systeem (regeling van motorremwerking) Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem. Het ASR-systeem controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen.
DASHBOARD EN BEDIENING Als het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display. Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op de knop ASR OFF branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display. Als het ASR-systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
108 DASHBOARD EN BEDIENING ACTIVERING VAN HET SYSTEEM Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het nodig is de snelheid aan te passen aan het type weg waarop wordt gereden. Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
DASHBOARD EN BEDIENING EOBD-SYSTEEM Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display dat de betreffende componenten defect zijn (zie hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
110 DASHBOARD EN BEDIENING INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN FUNCTIE CITY fig. 68 Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop A. Als deze functie wordt ingeschakeld, gaat het CITY-lampje op het instrumentenpaneel branden. Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
DASHBOARD EN BEDIENING WAARSCHUWING De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
112 DASHBOARD EN BEDIENING Het vervangen van de normale banden door winterbanden en omgekeerd, vereist ook een aanpassing van het TPMS, die uitsluitend door het Lancia Servicenetwerk mag worden uitgevoerd. Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet bij het demonteren van een band, ook het rubber van het ventiel vervangen worden. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk. Het TPMS vereist het gebruik van speciale apparatuur.
DASHBOARD EN BEDIENING 113 Zie voor het verwisselen van de velgen/banden de volgende tabel voor het juiste gebruik van het systeem: Handeling – Aanwezigheid sensor Storingsmelding Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk – JA Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk Een wiel vervangen door het reservewiel NEE JA Het repareren van een beschadigd wiel Wielen vervangen door wielen met winterbanden NEE JA Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
114 DASHBOARD EN BEDIENING PARKEERSENSOREN (waar voorzien) GELUIDSSIGNALEN Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 69 en attenderen de bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto. IN-/UITSCHAKELING De werking van de sensoren wordt automatisch ingeschakeld bij het inschakelen van de achteruit. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe. fig.
DASHBOARD EN BEDIENING Meetbereik Meetbereik in het midden 140 cm Meetbereik aan de zijkant 60 cm Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden STORINGSMELDINGEN Een storing in de parkeersensoren wordt tijdens het inschakelen van de achteruit aangegeven door een brandend waarschuwingslampje è op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het multifunctioneel display.
116 DASHBOARD EN BEDIENING ❍ De sensoren signaleren een niet bestaand object (“echostoring”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel. ❍ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden/zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden. ❍ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed worden door de positie van de sensoren.
DASHBOARD EN BEDIENING WAARSCHUWING Als door de montage van systemen de kenmerken van het voertuig worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde instanties en eventueel de garantie komen te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde modificatie of op defecten die direct of indirect daarvan het gevolg zijn. Fiat Group Automobiles S.p.A.
118 DASHBOARD EN BEDIENING TANKEN MET DE AUTO DIESELMOTOREN Werking bij lage temperaturen BENZINEMOTOREN Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangehalte van ten minste 95 RON. WAARSCHUWING Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. WAARSCHUWING Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
DASHBOARD EN BEDIENING Tank bij auto’s met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Door het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar worden beschadigd en vervalt mogelijk de garantie. Mocht onverhoopt een ander type brandstof worden getankt, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt.
120 DASHBOARD EN BEDIENING BESCHERMING VAN HET MILIEU De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: ❍ driewegkatalysator (katalysator); ❍ lambdasondes; ❍ benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: ❍ oxidatiekatalysator; ❍ uitlaatgasrecirculatie-systeem (EGR). ❍ roetfilter (DPF - waar voorzien). Onder normale bedrijfsomstandigheden wordt de katalysator zeer warm.
VEILIGHEID 121 Veiligheidsgordels .......................................................... 122 SBR-SYSTEEM ............................................................. 123 Gordelspanners .............................................................. 124 Kinderen veilig vervoeren ............................................... 128 Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ................ 132 Frontairbags .................................................................
122 VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS Druk tijdens het rijden niet op de knop C. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1 Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. Trek de gordel uit en maak de gordel vast door de gesp A in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
VEILIGHEID De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is aangegeven in het afgebeelde schema fig. 2. WAARSCHUWING Plaats de veiligheidsgordels op de juiste wijze terug als de achterbank weer in de normale gebruiksstand wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn. fig.
124 VEILIGHEID GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voorin voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige frontale en zijdelingse botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Als de veiligheidsgordel blokkeert, geeft dat aan dat de gordelspanner heeft gewerkt; de gordel rolt niet meer op, ook niet als hij wordt begeleid.
VEILIGHEID 125 TREKKRACHTBEGRENZERS Om de bescherming van de inzittenden bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor en achter voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken.
126 VEILIGHEID Voor maximale veiligheid moet de rugleuning rechtop worden gezet, moet goed tegen de rugleuning worden gezeten en de gordel goed aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels! Zowel voor- als achterin! Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot bij een ongeval het risico op ernstige verwondingen of de dood. Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner te demonteren of te wijzigen.
VEILIGHEID Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
128 VEILIGHEID KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld.
VEILIGHEID 129 Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen langer dan 1,50 m zijn, wat de veiligheidssystemen betreft, gelijk aan volwassenen en moeten normaal de veiligheidsgordels dragen. In het Lancia Lineaccessoriprogramma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep.
130 VEILIGHEID De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Volg voor de montage van het kinderzitje de verplicht bijgeleverde instructies op. Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1 die uitgerust zijn met een bevestigingspunt achter. Door het gewicht kan het gevaarlijk zijn als de zitjes verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als de gordel wordt omgelegd met een kussen tussen de gordel).
VEILIGHEID 131 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen het voertuig.
132 VEILIGHEID INBOUWVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”- KINDERZITJES De auto is voorbereid op de montage van “Isofix Universeel”-kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 5 is een voorbeeld gegeven van het kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 1.
VEILIGHEID 133 Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren. 2 fig. 5 L0E0065m fig.
134 VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN ISOFIX UNIVERSEEL KINDERZITJES In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage van Isofix Universeel kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
VEILIGHEID FRONTAIRBAGS De auto is uitgerust met frontairbags, aan bestuurderszijde en passagierszijde, en een knie-airbag aan bestuurderszijde (waar voorzien) en zij-airbags (side bag - window bag). De frontairbags (bestuurder, passagier en de knie-airbag aan bestuurderszijde) beschermen de inzittenden voorin bij een middelzware frontale botsing door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
136 VEILIGHEID De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels. Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier. Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd.
VEILIGHEID ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voorin als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag wordt geactiveerd, kan het kind hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Als er geen andere mogelijkheid is, moet altijd de airbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld als het kinderzitje op de passagiersstoel voorin wordt geplaatst.
138 VEILIGHEID WINDOW BAGS fig. 11 ZIJ-AIRBAGS (Side bag - Window bag) SIDEBAGS fig. 10 De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt zich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft tot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. fig. 10 L0E0070m De windowbag is een “gordijn”-systeem met twee kussens dat zich aan de zijkant in de hemelbekleding bevindt en dat is afgedekt met een afwerklijst.
VEILIGHEID WAARSCHUWING De frontairbags en/of zij-airbags (waar voorzien) kunnen ook worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. WAARSCHUWING Als de airbag in werking treedt, ontsnapt een beetje rook.
140 VEILIGHEID Bedek de rugleuning van de zitplaatsen voor en achter niet met hoezen of kleden die niet zijn voorbereid op het gebruik van zij-airbags. Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels.
VEILIGHEID De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat). De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. 141 Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
142 STARTEN EN RIJDEN Motor starten .......................................................................... 143 Handrem.................................................................................. 146 Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak .................... 147 Brandstofbesparing ................................................................ 148 Trekken van aanhangers .......................................................... 150 Winterbanden ...........................................
STARTEN EN RIJDEN MOTOR STARTEN De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-systeem” in het hoofdstuk “1”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren.
144 STARTEN EN RIJDEN BENZINEMOTOR STARTEN Ga als volgt te werk: ❍ trek de handrem aan; ❍ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen; ❍ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
STARTEN EN RIJDEN 145 MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN MOTOR UITSCHAKELEN Ga als volgt te werk: ❍ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in; ❍ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen. Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor stationair draait.
146 STARTEN EN RIJDEN HANDREM PARKEREN De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert. Ga als volgt te werk: ❍ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❍ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen.
STARTEN EN RIJDEN GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat, naargelang de uitvoering, op het plaatje onder de pook of op de knop van de pook fig. 2). Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld.
148 STARTEN EN RIJDEN BRANDSTOFBESPARING Accessoires gemonteerd op dakrails Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, zowel CO2 als andere schadelijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt. Verwijder accessoires zoals dwarssteunen, skidrager en bagagebox, als u deze niet meer gebruikt.
STARTEN EN RIJDEN RIJSTIJL Starten 149 trekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen toe. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
150 STARTEN EN RIJDEN TREKKEN VAN AANHANGERS WAARSCHUWINGEN Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een geschikte elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger. Monteer zonodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
STARTEN EN RIJDEN Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder normale omstandigheden of als lang op de snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
152 STARTEN EN RIJDEN AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: ❍ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; ❍ schakel een versnelling in; ❍ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; ❍ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading (zie de paragraaf “Accu” in het hoofdstuk “5”); ❍ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; ❍ reinig en conserveer de glimmende metalen delen me
IN NOODGEVALLEN 153 In noodgevallen kan gebruik worden gemaakt van het gratis nummer dat in de Service- en garantiehandleiding staat. Bovendien kunt u op de website www.lancia.com terecht om de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk te vinden. Motor starten .......................................................................... 154 Snelle bandenreparatieset Fix&Go automatic............................ 155 Wiel verwisselen ..............................................................
154 IN NOODGEVALLEN MOTOR STARTEN Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia Servicenetwerk. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1 Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.
IN NOODGEVALLEN 155 Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot het Lancia Servicenetwerk. SNELLE BANDENREPARATIESET FIX & GO AUTOMATIC WAARSCHUWING Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen.
156 IN NOODGEVALLEN ❍ een informatiefolder (zie fig. 3), voor een correct gebruik van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden aan het personeel dat de behandelde band repareert; ❍ een compressor D-fig. 2 met manometer en aansluitnippels, die in het vak zijn te vinden; ❍ een paar werkhandschoenen die in het zijvak van de compressor zijn te vinden; ❍ adapters voor het oppompen van diverse voorwerpen.
IN NOODGEVALLEN Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band. Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet. 157 HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT: De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen –20 °C en +50°C werkt.
158 IN NOODGEVALLEN De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen. Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd braken bij inslikken, spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen.
IN NOODGEVALLEN Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf “Bandenspanning” in het hoofdstuk “6”). Controleer de bandenspanning op de manometer F-fig. 5.
160 IN NOODGEVALLEN Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatieset. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen.
IN NOODGEVALLEN 161 ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de band fig. 6; op deze manier wordt de spuitbus niet met de compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten. 4 fig.
162 IN NOODGEVALLEN PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN VAN DE SPUITBUS Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus: ❍ maak de koppeling A-fig. 7 los; ❍ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog; ❍ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom; ❍ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak. fig.
IN NOODGEVALLEN WIEL VERWISSELEN ALGEMENE AANWIJZINGEN De auto kan (als optional) met een noodreservewiel worden geleverd. Voor het verwisselen van dit type wiel en voor het juiste gebruik van de krik moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Het noodreservewiel (waar voorzien) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt.
164 IN NOODGEVALLEN Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rijeigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren.
IN NOODGEVALLEN SUBWOOFER VERWIJDEREN (uitvoeringen met HI-FI Bose, waar voorzien) WAARSCHUWING Deze procedure is uitsluitend van toepassing voor auto’s met Hi-Fi Bose geluidsysteem met Subwoofer (waar voorzien). SUBWOOFER EN NOODRESERVEWIEL Ga als volgt te werk om de Subwoofer te verwijderen: ❍ maak de bagageruimte open, trek aan de lip A-fig. 10 en til de vloerbedekking omhoog; ❍ draai de blokkeerschroef A-fig.
166 IN NOODGEVALLEN HET NOODRESERVEWIEL UITNEMEN Het is belangrijk te onthouden dat: ❍ de krik 1,76 kg weegt; ❍ de krik nooit afgesteld hoeft te worden; ❍ de krik niet kan worden gerepareerd: bij een defect moet de krik door een krik van hetzelfde type worden vervangen; ❍ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden.
IN NOODGEVALLEN 167 ❍ bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til de bekleding van de dubbele laadruimte op en maak er de vloerbedekking van de bagageruimte aan vast zoals aangegeven in fig. 10. ❍ verwijder bij auto’s die zijn uitgerust met lichtmetalen velgen het wieldeksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier; ❍ draai met de bijgeleverde sleutel E-fig.
168 IN NOODGEVALLEN ❍ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op grond staat; ❍ plaats de slinger H-fig. 12 en krik de auto omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is. Als u de slinger van de krik draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond.
IN NOODGEVALLEN 169 NORMALE WIEL MONTEREN Uitvoeringen met lichtmetalen velgen Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel. ❍ plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde sleutel de bouten vast; ❍ laat de auto zakken en verwijder de krik; ❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast in de volgorde die is aangegeven in fig.
170 IN NOODGEVALLEN Ter afsluiting ❍ plaats het noodreservewiel D-fig. 10 op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte; ❍ druk de half geopende krik stevig in de houder om rammelen tijdens het rijden te voorkomen; ❍ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder; ❍ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef B-fig. 10 vast; ❍ plaats de afdekplaat op de juiste wijze terug in de bagageruimte.
IN NOODGEVALLEN Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten. Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
172 IN NOODGEVALLEN TYPEN GLOEILAMPEN fig. 14 Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: A. Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. B. Lampen met bajonetfitting: iets indrukken en linksom draaien om de lamp uit de lamphouder te verwijderen. C. Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken. D. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting. E.
IN NOODGEVALLEN 173 Lamp Type Buitenverlichting voor/dagverlichting LED – – Buitenverlichting achter LED – – Dimlicht D1S(*) / H7 55W D Grootlicht H1(*) / H7 55W D PY 24W 24W B LED – – WY5W 5W A Remlicht LED – – Derde remlicht LED – – Kentekenverlichting W5W 5W C Mistlampen H11 55W E Mistachterlicht W16W 16W B Achteruitrijlicht W16W 16W B Plafondverlichting voor (witte LEDS) 5L/5K – – Plafondverlichting achter 12V 5W 5W C Verlichting bagageruimte/
174 IN NOODGEVALLEN DIMLICHTEN LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN Met gloeilampen KOPLAMPUNITS fig. 15 In de koplampunits zijn de gloeilampen voor de buitenverlichting, het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst: A. Grootlicht; B. Dimlicht; C. Richtingaanwijzers. fig. 15 L0E0154m Gloeilamp vervangen: ❍ verwijder het beschermdeksel B-fig. 15; ❍ haak de borgveer A-fig.
IN NOODGEVALLEN Met gasontladingslampen (Xenon) (waar voorzien) Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk. 175 Met gasontladingslampen (Xenon) (waar voorzien) Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
176 IN NOODGEVALLEN BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING Op voorspatbord De dag-/parkeerlichten zijn leds. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk om ze te laten vervangen. Lamp vervangen: ❍ druk op het lampenglas A-fig.
IN NOODGEVALLEN 177 MISTLAMPEN VOOR fig. 20 (waar voorzien) MISTACHTERLICHTEN fig. 22 Wendt u voor het vervangen van de gloeilampen in de mistlampen tot het Lancia Servicenetwerk. Wendt u voor het vervangen van de mistachterlichten tot het Lancia Servicenetwerk. ACHTERLICHTUNITS Wendt u voor het vervangen van de LED’s van de achterlichtunits tot het Lancia Servicenetwerk. ACHTERUITRIJLICHTEN fig. 21 Wendt u voor het vervangen van de achteruitrijlichten tot het Lancia Servicenetwerk. 4 fig.
178 IN NOODGEVALLEN DERDE REMLICHT fig. 23 Wendt u voor het vervangen van de LED’s van het derde remlicht tot het Lancia Servicenetwerk. ❍ draai de lamphouder B-fig. 25 rechtsom; ❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem. KENTEKENPLAATVERLICHTING Gloeilamp vervangen: ❍ druk de borglippen in op de punten die door de pijlen worden aangegeven en verwijder de lamphouders A-fig. 24; fig. 23 L0E0162m fig. 24 L0E0163m fig.
IN NOODGEVALLEN GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Typen gloeilampen”. 179 PLAFONDVERLICHTING VOOR Gloeilampen vervangen: ❍ trek het plafondlampje A-fig. 26 los bij de door de pijl aangegeven punten; ❍ open de bescherming B-fig.
180 IN NOODGEVALLEN ❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten; PLAFONDVERLICHTING ACHTER Uitvoeringen zonder opendak Gloeilampen vervangen: ❍ trek het plafondlampje A-fig. 28 los bij de door de pijl aangegeven punten; ❍ maak de lamp B-fig.
IN NOODGEVALLEN BAGAGERUIMTEVERLICHTING Lamp vervangen: ❍ open de achterklep; ❍ maak de lichtunit A-fig. 32 op het door de pijl aangegeven punt los; ❍ open het beschermkapje B-fig. 33 en vervang de geklemde lamp; 181 ❍ sluit het beschermkapje B op het lampenglas ❍ monteer de lichtunit A door deze eerst aan de ene zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt. 4 fig. 32 L0E0171m fig.
182 IN NOODGEVALLEN VERLICHTING DASHBOARDKASTJE Lamp vervangen: ❍ open het dashboardkastje en maak de lichtunit A-fig. 34 los; ❍ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten. ❍ maak de lamp C-fig. 36 los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten. VERLICHTING ZONNEKLEPSPIEGEL (waar voorzien) Lamp vervangen: ❍ open het dekseltje A-fig.
IN NOODGEVALLEN ZEKERINGEN VERVANGEN 183 Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Lancia-dealer. ALGEMEEN Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip A-fig. 37 mag niet onderbroken zijn.
184 IN NOODGEVALLEN TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN Zekeringenkast op dashboard De zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard zijn bereikbaar nadat de klep A is verwijderd. Onderaan, aan de linkerkant van de stuurkolom, bevindt zich de zekeringenkast die in fig. 38 is aangegeven. fig.
IN NOODGEVALLEN Zekeringenkast in de motorruimte fig. 39 en 40 In de motorruimte rechts, naast de accu, is een tweede zekeringenkast aanwezig. De zekeringen in deze zekeringenkast zijn bereikbaar nadat de borgklemmen zijn losgehaakt en het beschermdeksel L is verwijderd. Op de achterkant van het deksel bevindt zich een nummer waarmee het elektrisch onderdeel van elke zekering wordt aangegeven.
186 IN NOODGEVALLEN Zekeringenkast in bagageruimte fig. 41 en 42 De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte zijn bereikbaar nadat het klepje fig. 41 is geopend. fig. 41 L0E0114m fig.
IN NOODGEVALLEN 187 ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast op dashboard VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR Dimlicht rechts F12 7,5 38 Dimlicht rechts (Xenon) F12 15 38 Dimlicht links, hoogteverstelling koplampen F13 7,5 38 Dimlicht links (Xenon) F13 15 38 Spoel relais aanjager klimaatregeling, body computer F31 5 38 Vrij F32 – – Ruitbediening linksachter F33 20 38 Ruitbediening rechtsachter F34 20 38 Achteruitrijlichten, spoel relais regeleenheid motorruimte, rempedaalschak
188 IN NOODGEVALLEN VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR Knooppunt Remsysteem, gierhoeksensor F42 5 38 Ruitensproeiers module voor tweeweg-pomp ruitensproeiers voor/achter op stuurkolomschakelaar F43 30 38 Aansteker/stekkerdoos op tunnel, stekkerdoos bagageruimte F44 15 38 Vrij F45 – – Motor elektrisch bedienbaar opendak F46 20 38 Ruitbediening linksvoor F47 20 38 Ruitbediening rechtsvoor F48 20 38 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, centraal schakelaarpaneel rechterzij
IN NOODGEVALLEN 189 ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in motorruimte VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR Vrij F08 – – Pomp koplampsproeiers F09 20 40 Claxon F10 10 40 Secundaire verbruikers elektronische inspuiting F11 10 40 Grootlicht F14 15 40 Extra verwarming PTC1 F15 30 40 Regeleenheid motormanagementsysteem F16 7,5 40 Primaire verbruikers elektronische inspuiting F17 10 40 Regeleenheid motormanagementsysteem F18 7,5 40 Aircocompressor F19 7,5 40 Primaire ve
190 IN NOODGEVALLEN ZEKERINGENTABEL - Zekeringenkast in bagageruimte VERBRUIKERS ZEKERING AMPÈRAGE FIGUUR Regeleenheid verstelling stoel rechtsvoor F1 30 42 Regeleenheid verstelling stoel linksvoor F2 30 42 Verwarming stoel linksvoor F3 10 42 Verwarming stoel rechtsvoor F6 10 42 Regeleenheid hifi-audiosysteem F4 15 42 BASSBOX luidspreker (Hi-Fi systeem) F5 10 42
IN NOODGEVALLEN ACCU OPLADEN WAARSCHUWING De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot het Lancia Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een laag ampèrage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
192 IN NOODGEVALLEN SLEPEN VAN DE AUTO Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte. SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 43-44 Ga als volgt te werk: ❍ verwijder de dop A; ❍ neem het sleepoog B uit; ❍ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter. fig. 43 L0E0090m Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 193 Geprogrammeerd onderhoud ................................................................................ 194 Geprogrammeerd onderhoudsschema ................................................................... 195 Periodieke controles .............................................................................................. 199 Zwaar gebruik van de auto ................................................................................... 199 Niveaus controleren ....
194 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is een belangrijke factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km (benzine-uitvoeringen) of iedere 35.000 km (Multijet uitvoeringen) moeten worden uitgevoerd.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 195 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA Benzine-Uitvoeringen x 1000 km 30 60 90 120 150 180 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen ● ● ● ● ● ● Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/ controlelampjes enz.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 196 x 1000 km Uitlaatgasemissie controleren 30 60 90 120 150 180 ● ● ● ● ● ● ● Benzinedamp-opvangsysteem controleren Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 197 Multijet uitvoeringen 35 70 105 140 175 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen ● ● ● ● ● Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes enz.
198 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD x 1000 km Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 199 PERIODIEKE CONTROLES ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO Elke 1.000 km of voor een lange reis controleren en zonodig herstellen: ❍ niveau van de motorkoelvloeistof; ❍ niveau van de remvloeistof; ❍ niveau van de ruitensproeiervloeistof; ❍ spanning en conditie van de banden; ❍ werking van het verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.
200 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren, dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven: ❍ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren; ❍ vergrendelmechanismen van motorkap en kofferdeksel op vervuiling controleren en mechanismen smeren; ❍ visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD NIVEAUS CONTROLEREN - 201 Uitvoering 1.4 Turbo Jet 5 fig.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 202 Uitvoering 1.6 Multijet/2.0 Multijet fig.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 203 Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet 5 fig.
204 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD MOTOROLIE A-fig. 1-2-3 Motorolieverbruik Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en ongeveer 5 minuten na het uitzetten van de motor. Neem voor controle de peilstok uit; het niveau van de olie moet zich tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok bevinden. Het verschil tussen het MINen MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden. Bij een warme motor kan de elektroventilateur onverwacht inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
206 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type; als dit niet gebeurt, kan dit de werking van het systeem in gevaar brengen. Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. RUITENSPROEIERVLOEISTOF C-fig. 1-2-3 Trek voor het bijvullen van de vloeistof de dop van het reservoir totdat u een klik hoort.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD Voorkom contact tussen de zeer corrosieve remvloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld. De rem- en koppelingsvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als de vloeistof per ongeluk wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en een neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
208 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD LUCHTFILTER/POLLENFILTER Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door het Lancia Servicenetwerk. DIESELFILTER CONDENS AFTAPPEN (Multijet uitvoeringen) E-fig. 2-3 Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c op het instrumentenpaneel gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD ACCU 209 ACCU VERVANGEN De accu F-fig. 1-2-3 van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water. De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door het Lancia Servicenetwerk of gespecialiseerd personeel gecontroleerd worden. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen.
210 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), raden wij u aan contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen: ❍ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn.
212 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD WIELEN EN BANDEN De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD ❍ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd.
214 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD 215 Wisserbladen voor vervangen fig. 5 Wisserblad achter vervangen fig. 6 Ga als volgt te werk: ❍ til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm; ❍ druk op de lip A van de veerklem en verwijder het wisserblad; ❍ monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen.
216 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD RUITENSPROEIERS Achterruit (achterruitsproeier) fig. 8 Voorruit (ruitensproeiers) fig. 7 De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet worden afgesteld. De sproeier is ingebouwd boven de achterruit. Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk). Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: ❍ luchtverontreiniging; ❍ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); ❍ omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.
218 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).
VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. WAARSCHUWING Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.
220 VOORZORGSMAATREGELEN EN ONDERHOUD INTERIEUR STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. Verwijder stof met een zachte vochtige borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken.
TECHNISCHE GEGEVENS 221 Identificatiegegevens .................................................................... 222 Motorcodes - carrosserie-uitvoeringen ........................................... 224 Motor ........................................................................................... 225 Brandstofsysteem ......................................................................... 227 Transmissie .................................................................................. 228 Remmen ..
222 TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de in fig. 1 aangegeven plaatsen: 1 Typeplaatje met identificatiegegevens (in de motorruimte, naast het bovenste bevestigingspunt van de rechter schokdemper); 2 Chassisnummer (in de bodemplaat naast de rechter voorstoel); 3 Plaatje met informatie over de carrosserielak (op de binnenzijde van de achterklep); 4 Motorcode (linksachter op het cilinderblok, aan de versnellingsbakzijde).
TECHNISCHE GEGEVENS CHASSISNUMMER fig. 3 Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel. Om deze te kunnen zien, moet het klepje naar voren worden geschoven. Het nummer omvat: ❍ type van het voertuig (ZAR 844000); ❍ oplopend productienummer. 223 PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK fig. 4 Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat de volgende informatie: A Fabrikant van de lak. B Naam van de kleur. C Kleurcode.
224 TECHNISCHE GEGEVENS MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN MOTORCODE CARROSSERIE-UITVOERING 1.4 Turbo Jet 120 pk 198A4000 844AXA1A 00 844AXA1A 00B (*) 1.4 Turbo Jet 150 pk 198A1000 844AXB1A 01 844AXB1A 01B (*) 1.6 Multijet 198A2000 844AXC1A 02 844AXC1A 02B (*) 1.9 Twin Turbo Multijet 844A1000 844AXE1A 04 844AXE1A 04B (*) 2.
TECHNISCHE GEGEVENS 225 MOTOR ALGEMENE INFORMATIE 1.4 Turbo Jet 120 pk Typecode Cyclus Aantal en opstelling cilinders 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 226 ALGEMENE INFORMATIE 1.6 Multijet 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 227 BRANDSTOFSYSTEEM 1.4 Turbo Jet 120 pk Brandstofsysteem Elektronische sequentiële gefaseerde Multipoint inspuiting met turbocompressor en intercooler 1.4 Turbo Jet 150 pk Elektronische sequentiële gefaseerde Multipoint inspuiting met turbocompressor en intercooler 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.
228 TECHNISCHE GEGEVENS TRANSMISSIE 1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet Versnellingsbak Koppeling Aandrijving Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één achteruit Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag Voor REMMEN 1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet Remsysteem: – voor – achter Handrem Geventileerde schijfremmen Schijfremmen Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.
TECHNISCHE GEGEVENS 229 WIELOPHANGING 1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.0 Multijet Voorwielophanging Onafhankelijke wielophanging, type McPherson Achterwielophanging Semi-onafhankelijk met via torsie-as met elkaar verbonden wielen STUURINRICHTING 1.4 Turbo Jet - 1.6 Multijet - 1.9 Twin Turbo Multijet - 2.
TECHNISCHE GEGEVENS 230 WIELEN VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN fig. 5 VELGEN EN BANDEN Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless-radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn alle goedgekeurde banden aangegeven. WAARSCHUWING Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
TECHNISCHE GEGEVENS Beladingsindex (laadvermogen) Snelheidsindex 60 = 250 kg 61 = 257 kg 62 = 265 kg 63 = 272 kg 64 = 280 kg 65 = 290 kg 66 = 300 kg 67 = 307 kg 68 = 315 kg 69 = 325 kg 70 = 335 kg 71 = 345 kg 72 = 355 kg 73 = 365 kg 74 = 375 kg 75 = 387 kg 76 = 400 kg 77 = 412 kg 78 = 425 kg 79 = 437 kg 80 = 450 kg 81 = 462 kg 82 = 475 kg 83 = 487 kg Q= R= S = T= U= 84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 69
TECHNISCHE GEGEVENS 232 Uitvoeringen Velgen Banden Winterbanden Noodreservewiel (als optional verkrijgbaar naargelang de uitvoeringen/markten) Velgmaat 1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet 7Jx16”- ET31 7Jx17”- ET31 7,5Jx18”- ET35 205/55 R16-91V 225/45 R17-91W 225/40 R18-92W(❏) 205/55 R16-91T (M+S) 225/45 R17-91T (M+S) 225/40 R18-92T (M+S) 4Bx15” H-ET 35 (*) Bandenmaat 125/90 R15-96M (*) (*) Naargelang het uitrustingsniveau voor de uitvoeringen 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 233 SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar) Bandenmaat STANDAARD BANDEN Bij gemiddelde belading Bij volle belading Voor Achter Voor Achter 195/55 R16-91VXL 2,4 2,2 2,7 2,5 205/55 R16 -91V 2,4 2,2 2,7 2,5 225/45 R17-91W 2,4 2,2 2,7 2,5 225/40 R18-92W 2,6 2,4 2,9 2,7 (NOOD)RESERVEWIEL Bandenmaat Bandenspanning 205/55 R16-91V 2,2 125/90 R15-96M 4,2 Bij een warme band moet de bandenspanning 0,3 bar hoger te zijn dan de voorgeschreven waarde.
TECHNISCHE GEGEVENS 234 AFMETINGEN fig. 6 Inhoud bagageruimte Inhoud bij een ongeladen auto (V.D.A. normen)................................ 380 dm3 Maximum inhoud ..............................................................................465 dm3 De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
TECHNISCHE GEGEVENS 235 PRESTATIES Maximaal toegestane snelheid na inrijperiode in km/h. 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 195 210 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 194 222 2.
236 TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN Gewichten (kg) 1.4 Turbo Jet 1.6 Multijet Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90% gevulde brandstoftank en zonder optionals): 1320 1410 Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: 570 570 Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras:: – totaal: 1090 950 1890 1090 950 1980 Trekgewichten: 1300 1300 Max.
TECHNISCHE GEGEVENS Gewichten (kg) 237 1.9 Twin Turbo Multijet 2.0 Multijet Rijklaar gewicht (met alle vloeistoffen, 90% gevulde brandstoftank en zonder optionals): 1430 1430 Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: 570 570 Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras:: – totaal: 1150 950 2000 1150 950 2000 Trekgewichten: 1300 1300 Max.
238 TECHNISCHE GEGEVENS VULLINGSTABEL 1.4 Turbo Jet liter kg 1.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.9 Twin Turbo Multijet liter kg Inhoud brandstoftank: inclusief een reserve van: 2.0 Multijet liter kg 239 Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen 58 5/7 – – 58 – 5/7 – Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) 7,1 – 7,1 – Motorolie (vulhoeveelheid): Motorolie en filter (vulhoeveelheid): 4,5 5,2 3,815 4,415 4,5 5,2 3,815 4,415 SELENIA WR P.E.
240 TECHNISCHE GEGEVENS VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN EIGENSCHAPPEN Toepassing Kwalitatieve specificaties van vloeistoffen en smeermiddelen voor een juiste werking van de auto Vloeistoffen en smeermiddelen (originele) Interval voor verversen SELENIA K P.E. Contractual Technical Reference N° F603.C07 Tweede onderhoudsbeurt volgens schema Smering voor benzinemotoren Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met specificatie SAE 5W-40 ACEA C3. Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.
TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto Vloeistoffen en smeermiddelen (originele) 241 Gebruik Synthetische olie SAE 75W-85. Overstijgt de specificaties API GL-4 PLUS. Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3 TUTELA CAR TECHNYX Contractual Technical Reference N° F010.B05 Versnellingsbakken en differentieel (uitvoeringen 1.6 Multijet) Synthetisch smeermiddel SAE 75W-85. Overstijgt de specificaties API GL-4. Kwalificatie FIAT 9.
242 TECHNISCHE GEGEVENS BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd.
TECHNISCHE GEGEVENS 1.6 Multijet 243 1.9 Twin Turbo Multijet Stadsverkeer 6,1 7,3 Buitenweg 4,2 4,7 Gecombineerd 4,9 5,7 2.
TECHNISCHE GEGEVENS 244 CO2-EMISSIE De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabel, is gemeten op een gecombineerd traject. CO2-EMISSIE VOLGENS EU 2004/3-NORMEN(g/km) 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 156 165 1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo Multijet 130 149 2.
INHOUD ABS ........................................... 106 Accu – starten met een achterportieren ...................... 85 Achterruitensproeier ................... 214 Achterruitenwisser – bediening .............................. 63 – sproeiers ................................ 216 – wisserbladen .......................... 214 Achteruitrijverlichting Adaptieve lichten......................... 59 Adaptieve verlichting................... 97 Afmetingen ................................ 234 AFS..................
246 INHOUD DST ............................................ 98 Hoofdsteun ................................ 47 Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging)................... 109 hulpaccu .................................... 154 Elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive” 109 EOBD (systeem) ......................... 109 ESP 2 (System) .......................... 104 – opladen ................................. 191 – vervangen .............................. 209 Identificatiegegevens ..................
INHOUD Niveaus controleren 247 ................... 201 Rubber slangen .......................... 214 T.P.M.S. (systeem)...................... 111 Noodgevallen ............................. 153 Ruitbediening.............................. 86 Tanken ....................................... 118 Ruiten (schoonmaken) ............... 219 Technische gegevens ................... 221 Ruiten reinigen ........................... 62 Transmissie ................................ 228 Ruitensproeier ............
INHOUD 248 Waarschuwingsknipperlichten ... 70 Wiel (vervangen) ........................ 163 Wiel verwisselen ......................... 163 Wielen......................................... 230 Wielophanging ........................... 229 Zekeringen (vervangen) ............. Zekeringen vervangen ................ Zitplaatsen voorin ....................... Zonnekleppen ............................
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR Reeds jarenlang heeft Lancia de algemene verplichting op zich genomen het milieu te beschermen en te respecteren door de productieprocessen en de ontwikkeling van de producten steeds “milieuvriendelijker” te maken.
® in het hart van uw motor.
Uw auto heeft Selenia gekozen De motor van uw auto is ontstaan met ontworpen voor Selenia, hetmotorolie-assortiment dat voldoet aan demeest geavanceerde internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken van hoog niveaumaken van Selenia het smeermiddel bij uitstek voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.
NOTITIES
SPANNING BIJ KOUDE BANDEN (bar) Bandenmaat Bij gemiddelde belading Bij volle belading Voor Achter Voor Achter 195/55 R16-91V XL 2,4 2,2 2,7 2,5 205/55 R16 -91V 2,4 2,2 2,7 2,5 225/45 R17-91W 2,4 2,2 2,7 2,5 225/40 R18-92W 2,6 2,4 2,9 2,7 MOTOROLIE VERVERSEN 1.4 Turbo Jet liter kg 1.6 Multijet liter kg 1.9 Twin Turbo Jet liter kg 2.
NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot de Lancia-dealer. Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.