L ANCIA 603.45.
Veilig en milieubewust rijden ................. Signalen voor een correct gebruik van de auto .......................................... Symbolen.............................................. Inhoud ................................................. WEGWIJS IN UW AUTO .................... Lancia CODE ...................................... Diefstalalarm ....................................... Start-/contactslot ................................. Portieren ..............................................
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN K Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. JTD-motoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.
BESCHERMING VAN HET MILIEU U De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen. ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.
Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken goed door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten.
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de LANCIA PHEDRA. Dankzij deze opvatting kon de PHEDRA strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De PHEDRA voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al voorbereid op de toekomstige normen.
BESCHERMING VAN HET MILIEU Bij het ontwerp en de productie is niet alleen rekening gehouden met traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar is er ook veel aandacht besteed aan de groeiende milieuproblemen. De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (benzinemotoren) Driewegkatalysator Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvast stalen houder, die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysator zet onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (JTD-motoren) Oxidatie-katalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen en roetdeeltjes zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt. Uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat: SAE10W-40 40° 30° 20° 10° 0 0° Veiligheid van de inzittenden. Let op: het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Bescherming van het milieu.
SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw LANCIA PHEDRA zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Hierna volgen kort samengevat de symbolen die vermeld staan op de plaatjes die op uw LANCIA PHEDRA zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking heeft.
VERBODSSYMBOLEN WAARSCHUWINGSSYMBOLEN Accu Katalysator Niet dichtbij komen met open vuur. Stuurbekrachtiging Accu Houd afstand. kinderen op Hitteschilden - riemen poelies - ventilateur Niet aanraken. 8 Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg het hoofdstuk “Voorzorgsmaatregelen voor het behoud van de emissiereductiesystemen”. Het vloeistofniveau in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN Auto rijdt op diesel DIESEL Tank uitsluitend dieselbrandstof. Accu Bescherm de ogen. Expansiereservoir Accu Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Krik Raadpleeg het instructieboekje.
INHOUD WEGWIJS IN UW AUTO GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 11
WEGWIJS IN UW AUTO LANCIA CODE De sleutels dienen voor: DE SLEUTELS (fig. 1) – het start-/contactslot Bij de auto worden geleverd: – de afstandsbediening van de centrale portiervergrendeling – twee sleutels B als de auto is uitgerust met centrale portiervergrendeling met afstandsbediening, diefstalalarm en elektrisch bedienbare zijschuifdeuren. – het diefstalalarm (indien aanwezig) – de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde – het slot van de tankdop – het slot van het dashboardkastje. fig.
B - voor het centraal ontgrendelen van de portieren en het uitschakelen van het diefstalalarm. Als u knop A even ingedrukt houdt, wordt de “lokalisatie”-functie ingeschakeld: alle plafondlampjes in het interieur gaan samen met de richtingaanwijzers branden. SAE10W 40 Wees zeer voorzichtig bij het indrukken van knopje C, zodat bij het uitklappen van de metalen baard geen verwondingen of beschadigingen ontstaan.
Als u knopje A even ingedrukt houdt, wordt de “lokalisatie”-functie ingeschakeld: alle plafondlampjes in het interieur gaan samen met de richtingaanwijzers branden. Deze functie wordt door het systeem herkend als de afstandsbediening binnen een afstand van 30 meter van de auto wordt bediend. De sleutel (fig.
De afstandsbediening is in de contactsleutel ingebouwd en werkt op radiogolven. BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld. voeren van een noodstart. Deze code wordt bedekt door een speciale laklaag die verwijderd moet worden bij gebruik van de CODE-card. Wij raden u aan de CODE-card op een veilige plaats te bewaren; zo mogelijk niet in de auto BATTERIJ VERVANGEN (fig.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Lancia-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer. Stel de batterijen niet bloot aan open vuur of hoge temperaturen. Houd batterijen buiten het bereik van kinderen.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand S zet, schakelt de Lancia CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit. opslaan van nieuwe sleutels moet u zich tot de Lancia-dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
Wanneer gaat het alarm af Diefstalalarm uitschakelen Het alarm treedt in werking en de richtingaanwijzers knipperen ongeveer 30 seconden als: Het systeem schakelt uit als u knopje B (fig. 7) op de afstandsbediening indrukt. – één van de portieren, de motorkap of de achterklep wordt geopend; De richtingaanwijzers knipperen enkele seconden snel.
Uitschakelen zonder gebruik van de afstandsbediening Ga als volgt te werk: – open het portier met de sleutel (de sirene treedt in werking); – draai binnen 10 seconden de contactsleutel in stand M en druk vervolgens op knopje A (fig. 9). De sirene schakelt uit. Herhaal, indien nodig, de handeling nadat de sirene voor de laatste keer is ingeschakeld.
Verwijder de sleutel altijd uit het start-/contactslot als u de auto verlaat, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de auto op de handrem te zetten. Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat. Schakel de achteruit in als de auto op een helling omlaag staat. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. PORTIEREN Inschakelen: zet de sleutel in stand S, trek de sleutel uit het start/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Druk langer dan 3 seconden op knopje A om deze functie uit te schakelen. BEDIENINGSKNOPPEN TWEEDE RIJ ELEKTRISCH UITSCHAKELEN (fig. 12) VOORPORTIEREN Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert. Van buitenaf openen/vergrendelen, met de hand (fig. 13) Openen: draai de contactsleutel in stand 1 en trek de handgreep in de richting van de pijl. Vergrendelen: sluit het portier en draai de sleutel in stand 2.
Van binnenuit openen/vergrendelen, met de hand (fig. 16) SCHUIFDEUREN Van binnenuit openen/vergrendelen, met de hand (fig. 14) Van buitenaf openen, met de hand (fig. 15) Openen: trek aan hendel A. Sluiten: sluit het portier en druk knopje A (fig. 11) naar beneden. L0B0010b Trek de handgreep in de richting van de pijl. De zijschuifdeuren worden in geheel geopende stand door een blokkeermechanisme opengehouden.
Vanaf de eerste rij: – druk voor het sluiten van de rechter schuifdeur opnieuw op knopje B; de deur sluit maar het slot vergrendelt niet; druk voor het vergrendelen op knopje C.>. – druk voor het openen van de linker schuifdeur op knopje A; het slot ontgrendelt en de schuifdeur wordt geopend; Linker deur: druk op knopje B van de sleutel met afstandsbediening. Vanaf de tweede rij: – druk voor het openen/sluiten op knopje D bij de betreffende schuifdeur.
Beide deuren zijn voorzien van een antiletsel-veiligheidssysteem dat als volgt werkt: – tijdens het openen: als er een obstakel aanwezig is, stopt het openen van de deur automatisch; – Tijdens het sluiten: als er een obstakel aanwezig is, stopt het sluiten van de deur en wordt de deur automatisch geheel geopend. Voor het herstellen van de juiste werking moet een elektrisch commando worden gegeven met de betreffende knoppen op de afstandsbediening of bij het plafondlampje voor of op de deurstijl.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT Het kinderveiligheidsslot kent twee typen: elektrische beveiliging of mechanische beveiliging. ELEKTRISCHE BEVEILIGING (fig. 20) Bij de bedieningsknoppen aan bestuurderszijde voor de elektrische ruitbediening bevindt zich de knop A. Met deze knop kunnen de bedieningsknoppen van de rijen achter worden uitgeschakeld, waardoor de zijruiten, de opendaken (indien aanwezig) en de zijschuifdeuren van de tweede rij niet kunnen worden geopend.
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert. ZITPLAATSEN VOOR Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat.
LENDENSTEUN VERSTELLEN (INDIEN AANWEZIG - fig. 24) Trek, voor het omhoog verplaatsen van de stoel, de hendel B omhoog. Beweeg de hendel vervolgens (op en neer), totdat de gewenste zithoogte is bereikt. Duw, voor het omlaag verplaatsen van de stoel, hendel B omlaag. Beweeg de hendel vervolgens (op en neer) totdat de gewenste zithoogte is bereikt. De lendensteun zorgt voor een betere steun in de rug. Plaats hendel A omhoog of omlaag totdat de gewenste stand is bereikt.
Procedure voor het opslaan van de stand van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels (fig. 26) Er kunnen 4 verschillende standen van de bestuurdersstoel worden opgeslagen: Ga voor het opslaan met de knoppen 1 en 2, met de contactsleutel in stand M, als volgt te werk: Bij uitgezette motor: druk kort op knop 1 of 2. – druk op knop M en vervolgens binnen 4 seconden op knop 1 om de instelling op te slaan in "geheugen 1” of op knop 2 om de instelling op te slaan in "geheugen 2". – twee met de knoppen 1 en 2.
DRAAIBARE VOORSTOELEN (fig. 27 - 28) De stoelen van de zitplaatsen voor (bestuurder en passagier) kunnen 180° naar binnen worden gedraaid, waardoor een "zitkamer" wordt gevormd. Deze procedure moet van buitenaf worden uitgevoerd.
Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat. Verstellen in lengterichting (fig. 29 - 30) RUGLEUNING VERSTELLEN (fig. 31) De zitplaatsen achter kunnen versteld worden door hendel A omhoog te trekken en de stoel naar voren of naar achteren te schuiven, totdat de gewenste stand is bereikt. Voor het verstellen van de rugleuning moet u op de stoel zitten en hendel C omhoog trekken en de rugleuning in de gewenste stand zetten. Laat vervolgens de hendel los.
stoel totdat de opstelling "aktetas" is bereikt, zoals afgebeeld in fig. 34 Om de rugleuning weer rechtop te zetten, hoeft u de rugleuning slechts omhoog te duwen totdat deze hoorbaar blokkeert. Als de stoel van de tweede rij is opgeklapt tot "aktetas", mogen er geen passagiers vervoerd worden op de stoelen van de derde rij, zoals staat aangegeven op het plaatje (fig. 34) op de stoel zelf, om elk risico op contact met de bewegende delen van de opgeklapte stoel te voorkomen.
STOELEN VAN DE TWEEDE EN DERDE RIJ VERWIJDEREN stoel totdat de opstelling "aktetas" is bereikt (fig. 34); OPSTELLINGEN Ga voor het verwijderen van de stoel als volgt te werk: – plaats hendel E bij de dwarsstang F, pak vervolgens beiden vast en verwijder de gehele stoel uit de openingen in de schuifrails op de vloer. Afhankelijk van de uitvoering, is het mogelijk de opstelling van de stoelen naar wens te veranderen door de daarvoor voorbereide openingen in de vloer te gebruiken.
L0B0031b Zorg ervoor dat de voorbereide openingen in de vloer altijd goed schoon zijn; de aanwezigheid van vuil kan de correcte blokkering van de stoelen belemmeren. Controleer voordat u wegrijdt of alle stoelen in de rijrichting van de auto staan en goed geblokkeerd zijn. Alleen deze opstelling staat een doelmatig gebruik van de veiligheidsgordels toe. fig. 36 L0B0032b fig. 40 L0B0030b L0B0033b fig. 37 L0B0027b fig. 35 L0B0028b L0B0026b fig. 39 fig. 38 fig.
HOOFDSTEUNEN Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren wordt aangereden. Zitplaatsen voor (fig. 42) Zitplaatsen achter (fig. 43) De hoofdsteunen hebben een hoogte- en hoekverstelling. Deze kunnen in hoogte worden versteld. Verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat de gewenste stand is bereikt.
ARMSTEUN ZITPOSITIE INSTELLEN (fig. 45) – plaats de armsteun omhoog in stand 1 – klap de armsteun volledig neer, stand 2 Het stuurwiel kan horizontaal en verticaal versteld worden. Ga voor het verstellen als volgt te werk: STUURWIEL (fig. 46) – zet de hendel in stand 1. Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat. – zet het stuur in de gewenste stand. – zet de hendel in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen.
BUITENSPIEGELS SPIEGEL VOOR BEWAKEN VAN KINDEREN (fig. 48) ELEKTROCHRAUTOMATISCHE ACHTERUITKIJKSPIEGEL (fig. 47) Deze spiegel bevindt zich bij de plafondverlichting voor. Via deze spiegel hebben de bestuurder en de passagier van de eerste rij een goed zicht op de zitplaatsen achter en kunnen zo de passagiers die op de tweede of derde rij zitten, in de gaten houden.
Met schakelaar B kiest u welke spiegel u wilt verstellen ¯ links of rechts ˙. Elektrisch inklappen (fig. 50) De elektrische bediening werkt alleen als de contactsleutel in stand M staat. Deze spiegels zijn voorzien van verwarmingselementen voor het ontwasemen, die worden ingeschakeld als de knop van de achterruitverwarming wordt ingedrukt. De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na enige minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
Gordel losmaken: druk op knop C. Begeleid de gordel tijdens het uittrekken om te voorkomen dat de gordelband draait. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel losmaakt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. Druk tijdens het rijden niet op de knop (C). Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, ook gevaar opleveren voor de voorpassagiers.
Gordel losmaken: druk op knop E om gesp C los te maken en begeleid de gordel tot aan de sluiting B en maak de gesp A los door het musketon los te haken. Plaats de gordel op de juiste wijze op de daarvoor bestemde haak zoals is afgebeeld in fig. 54. GEBRUIK VAN DE ZIJGORDELS ACHTER (DERDE RIJ) Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om. De gordels hebben dubbele gespen.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel losmaakt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER De zitplaatsen middenachter zijn voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat A. Deze veiligheidsgordel moet op dezelfde wijze worden omgelegd als de veiligheidsgordels voor.
GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor en achter (indien aanwezig) van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt. De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (fig.
Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
5) Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen. 44 KINDEREN VEILIG VERVOEREN RBAG ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde voor is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben.
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Groep 0 gewicht: 0-10 kg Groep 0+ gewicht: 0-13 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: 15-25 kg Groep 3 gewicht: 22-36 kg Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen (fig. 60).
GROEP 0 en 0+ De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij abrupte snelheidswisselingen de nek niet wordt belast. Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in ( fig.
GROEP 2 GROEP 3 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen (fig. 63).
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES De Lancia Phedra voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto.
4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. 5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem. 6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. 8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden.
Het Kiddy Isofix kinderzitje mag niet op de achterste zijzitplaatsen van de 3e rij worden geplaatst. Het Kiddy Isofix kinderzitje kan echter worden gemonteerd op de passagiersstoel voor hoewel deze niet over Isofix-bevestigingen beschikt: in dit geval moet het kinderzitje in de auto worden bevestigd met de driepuntsveiligheidsgordel, zowel bij opstelling in de rijrichting als achterstevoren. Het Isofix-kinderzitje is er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1. Montage kinderzitje voor groep 0 en 0+ (fig.
Montage kinderzitje voor groep 1 (fig. 67 - 68) Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: – controleer of de ontgrendelhendel B in ruststand (ingeklapt) staat; – plaats de bevestigingshaken C van het kinderzitje in de bevestigingsbeugels A; – duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt; – bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de ring A (fig.
L0B0239b fig.
DASHBOARD (fig.
INSTRUMENTEN A - Display kilometerteller: kilometerteller totaal of dagstand, onderhoudsmeter, olieniveaumeter (indien aanwezig), en bovendien voor de uitvoeringen met automatische versnellingsbak, weergave ingeschakelde versnelling; B - Controle- en waarschuwingslampjes; L0B0240b fig. 70 C - Drukknop voor het op nul zetten van de dagteller; D - Drukknop lichtsterkteregeling instrumentenpaneel; m Lampje aanwezig op JTD-uitvoeringen. L0B0241b fig.
L0B0242b A - Display Connect Nav+ telematica-infosysteem (telefoon, audio, navigatie); B - Snelheidsmeter; C - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve; D - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur; E - Toerenteller. fig. 72 - Benzine-uitvoeringen L0B0243b fig.
TOERENTELLER - E (fig. 72 73) Als de wijzernaald in het rode gebied staat, betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze toerentallen mogen slechts kort worden aangehouden. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
drukt om de dagstand op nul te zetten. Dit display toont de volgende gegevens: op de bovenste regel: dagstand kilometerteller en olieniveaumeter (indien aanwezig) op de onderste regel: totaalstand kilometerteller en onderhoudsmeter; bovendien op uitvoeringen met een automatische versnellingsbak: weergave van de ingeschakelde versnelling (zie voor gedetailleerde informatie het hoofdstuk “Automatische versnellingsbak”).
(zie ook het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”) BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Lancia-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. A - Waarschuwingslampje voor onderhoudswerkzaamheden. B - Kilometerteller. C - Drukknop voor nieuwe instellingen en op nul zetten.
CONFIGURATIEPROCEDURE Als de auto onder zeer zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, dan raden wij u aan om het systeem opnieuw in te stellen zodat de periode tussen de onderhoudsbeurten bij benzine-uitvoeringen wordt verminderd van 30.000 tot 20.000 km en bij JTD-uitvoeringen van 20.000 tot 15.000 km, met intervallen van 15.000 of 10.000 km.
CONNECT Nav+ De auto is uitgerust met het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem, waarin is opgenomen: een autoradio met CD-speler, GSM-telefoon, navigatiesysteem en boordcomputer. De vormgeving en specificaties van het systeem zijn aangepast aan het interieur en sluiten aan bij het ontwerp van het dashboard. Het systeem heeft een ergonomische opstelling voor de bestuurder en de passagier; het bedieningspaneel is zo ontworpen dat u het systeem snel en gemakkelijk kunt bedienen.
x HANDREM AANGETROKKEN OF TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem en als de handrem wordt aangetrokken. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
TE LAGE MOTOROLIEv DRUK (rood) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Direct na het starten van de motor moet het lampje doven. Als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft. Als de motor zwaar belast is, kan het lampje gaan knipperen als de motor stationair draait. Het moet doven zodra u iets gas geeft. u TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden.
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM EOBD (geel) Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen; Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand Mdraait, gaat het lampje branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven.
î STORING AIRBAG (geel) Als het systeem niet goed ï AIRBAG VOOR PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD werkt. (geel) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld en u zet de contactsleutel in stand M, dan gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven.
ó SNELHEIDSREGELAAR CRUISE-CONTROL (geel) Het lampje gaat branden als het systeem werkt. m VOORGLOEI-INSTALLATIE (geel) Als u de contactsleutel in stand M draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden.
(fig. 77) L0B0247b KLIMAATREGELING fig.
REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN AAN DE ZIJKANT VERSTELLEN (fig. 79) De twee uitstroomopeningen aan de zijkant zijn voorzien van een hendeltje A waarmee de luchtstroom kan worden gericht (in 4 richtingen: omhoog/omlaag/rechts/links), terwijl de uitstroomopening in het midden niet verstelbaar is. Met hendeltje A kan de luchtstroom worden gericht. Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst: Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst: ô = geheel dicht ö = geheel open.
REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN ACHTER (TWEEDE RIJ) VERSTELLEN (fig. 80) REGELBARE UITSTROOMOPENINGEN ACHTER (DERDE RIJ) VERSTELLEN (fig. 81) AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING Met hendeltje A kan de luchtstroom worden gericht. Met hendeltje A kan de luchtstroom worden gericht. Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst (+ of –). Bedien knop B voor regeling van de luchtopbrengst (+ of –). De auto is uitgerust met een automatisch geregelde klimaatregeling.
BELANGRIJK De handmatige instellingen hebben voorrang boven de automatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan de automatische werking (AUTO) van het systeem. De handmatig gekozen instellingen worden opgeslagen als de motor wordt uitgezet en weer hersteld als opnieuw wordt gestart. Het systeem gebruikt koelmiddel R134a in overeenstemming met de wettelijke normen en omdat bij lekkage dit middel niet schadelijk is voor het milieu.
De luchtopbrengst kan worden geregeld met de wieltjes van de uitstroomopeningen. Met deze functie kan, indien aanwezig, de luchtopbrengst in de tweede en derde rij veranderd worden. Functie bilevel De luchtstroom is als volgt verdeeld: 45% ventilatie, 45% beenruimte, 10% voorruit.
Functie MAX-DEF De lucht wordt geheel naar de voorruit en de zijruiten voor gevoerd. Gebruik deze functie als u met een enkele handeling de voorruit en de zijruiten voor snel wilt ontwasemen/ontdooien en de achterruitverwarming wilt inschakelen. Deze functie moet handmatig worden ingeschakeld.
SENSOREN BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 82) L0B0066b Voor een zeer nauwkeurige werking van de klimaatregeling is het systeem niet alleen uitgerust met een buiten- en binnentemperatuursensor maar ook met een zonnestralingssensor die de sterkte van de zonnestraling naar de regeleenheid zendt. Hierdoor wordt de temperatuur in het interieur optimaal geregeld.
Legenda (fig.
Voor het uitzetten van de motor worden automatisch de instellingen opgeslagen maar er wordt ook rekening gehouden met de duur dat de auto stilstaat en andere externe factoren, namelijk: – als de motor max. 20 minuten stilstaat en de interieurtemperatuur blijft nagenoeg hetzelfde, wordt bij het starten het systeem weer ingeschakeld met dezelfde instellingen.
• “geheel warm” instellen: deze instelling wordt automatisch ingeschakeld als u knop A (+) of E (+) indrukt en ingedrukt houdt totdat de temperatuur is ingesteld op 28°C, waarbij het systeem maximaal dient in te werken.
Bij automatische werking wordt de compressor door het systeem in-/uitgeschakeld, afhankelijk van de buitentemperatuur. Als u de compressor uitschakelt (betreffende lampje gedoofd), blijft de status van de recirculatie (dicht of open) zoals voor het uitzetten van de motor en kan de open recirculatie worden ingeschakeld.
Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (verwarming of koeling van het interieur), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de compressor niet is ingeschakeld. Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels.
SYSTEEM UITSCHAKELEN STORINGSMELDING U schakelt het systeem uit door de draaiknop L voor regeling van de aanjagersnelheid linksom te draaien, totdat op het display het profiel van de auto verschijnt zonder de aanjagers. Bij een eventuele storing (knoppen geblokkeerd, defecte sensoren, elektrische storingen, enz.) wordt het systeem automatisch in “recovery” gezet; deze situatie wordt aangegeven door het gaan knipperen van de punten tussen de decimaalcijfers van de temperatuur op het display C.
HENDELS AAN HET STUUR Dimlichten (fig. 85) Follow me home (indien aanwezig - fig. 86) Het dimlicht wordt ingeschakeld als u draaiknop A van stand 6 in stand 2 1 zet. HENDEL LINKS Met deze functie wordt het gebied voor de auto gedurende een vooraf ingestelde tijd (45 seconden) verlicht. U schakelt deze functie in door de linker hendel naar het dashboard te duwen met de contactsleutel in stand S of uitgenomen. Dit dient te gebeuren binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor.
BELANGRIJK Het is niet mogelijk om het systeem voor de automatische inschakeling van de verlichting in te schakelen als de verlichting al met de hand is ingeschakeld. Automatische inschakeling van de buitenverlichting en het dimlicht (fig. 87) Het systeem voor de automatische inschakeling bestaat uit een infrarode schemersensor op de voorruit die in staat is om veranderingen in de intensiteit van het buitenlicht te meten. De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren.
De mistlampen voor en de mistachterlichten schakelen automatisch uit met het uitschakelen van de buitenverlichting of door de schakelaar in stand 6 te plaatsen. Voor het opnieuw inschakelen van de mistachterlichten is het dus noodzakelijk om de hierboven beschreven handeling te herhalen. Mistlampen voor en mistachterlichten Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken ( stand zonder vergrendeling), ongeacht de stand van de schakelaar A. Inschakeling (fig.
Richtingaanwijzers (pijlen - fig. 92) HENDEL RECHTS Plaats de hendel: Ruitenwissers - regensensoren (fig. 93) omhoog (stand 1): rechter richtingaanwijzer ingeschakeld; De ruitenwissers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat. omlaag (stand 2): linker richtingaanwijzer ingeschakeld. Op het instrumentenpaneel knippert respectievelijk het waarschuwingslampje E of R.
De regensensor is een elektronische voorziening voor de ruitenwissers en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit. Alle andere door de rechter hendel geregelde functies worden hier niet door beïnvloed.
Ruitensproeiers (fig. 94) Achterruitwisser (fig. 95) Achterruitsproeier (fig. 96) De ruitensproeiers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat. De ruitenwissers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat. Deze werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand M staat.
Reset: om de gegevens op nul te zetten, druk langer dan 2 seconden op knop A. TRIP COMPUTER De tripcomputer is een systeem dat in volgorde een aantal gegevens kan tonen. Druk hiervoor herhaaldelijk knop A (fig. 97) aan het uiteinde van de hendel in. Actieradius Toont de geschatte afstand die nog kan worden afgelegd met de in de tank aanwezige brandstof, waarbij er van wordt uitgegaan dat het rijgedrag niet verandert.
WAARSCHUWINGS KNIPPERLICHTEN De auto is uitgerust met een systeem voor automatische inschakeling van de waarschuwingsknipperlichten. Bij plotseling en langdurig remmen worden de waarschuwingsknipperlichten automatisch ingeschakeld, zodat de bestuurder zich kan concentreren om de controle over de auto te behouden. (fig. 98) Voor inschakeling drukt u op schakelaar A, ongeacht de stand van de contactsleutel.
– draai de contactsleutel in stand S; – neem de contactsleutel uit; – steek de contactsleutel vervolgens weer in het slot en start de motor op de normale manier. HANDREM (fig. 99) U kunt de handrem inschakelen door de hendel A omhoog te trekken, totdat de auto niet meer kan rollen. Als de contactsleutel in standstaat, M gaat het waarschuwingslampje x branden. De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem enkele tanden is aangetrokken.
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING Trek bij ingeschakelde handrem knop B (fig. 100) uit en zet daarna de hendel geheel omlaag. Op deze manier blijft de werking van de handrem gehandhaafd (geremd). (indien aanwezig - fig. 101) De elektronische snelheidsregeling (CRUISE-CONTROL) maakt het mogelijk een constante, vooraf ingestelde snelheid aan te houden, zonder het gaspedaal in te trappen.
De ingestelde snelheid kan, indien nodig, verhoogd worden door op het gaspedaal te trappen (bijv. bij inhalen); zodra u het pedaal weer loslaat, wordt de opgeslagen snelheid weer aangehouden. Opgeslagen snelheid oproepen: druk na het intrappen van het remof koppelingspedaal of na uitschakeling van het systeem, op knop D om de laatst opgeslagen snelheid op te roepen.
U zet de pook vanuit de vrijstand op de volgende wijze in achteruit (R): – verplaats bij de benzine-uitvoeringen de pook naar rechts en vervolgens naar achteren (fig. 102); – trek bij de JTD-uitvoeringen de schuifring A (fig. 103) onder de knop omhoog en verplaats de pook naar links en vervolgens naar voren. De versnellingsbak wordt elektronisch geregeld en is uitgerust met vier versnellingen vooruit plus een versnelling achteruit.
SELECTORHENDEL (fig. 104) P = Parkeren. R = Achteruit. + = Opschakelen bij sequentiële werking. STANDEN VAN DE HENDEL – = Terugschakelen bij sequentiële werking. Drive, automatisch vooruit rijden (D) DISPLAY (fig. 105) U gebruikt stand D in de stad en op buitenwegen. N = Vrijstand. D = Drive, automatisch vooruit rijden.
Vrijstand (N) Deze stand komt overeen met de vrijstand van een mechanische versnellingsbak. Om de hendel vanuit N te verplaatsen, moet de voet van het gaspedaal worden gehaald en de motor stationair draaien. U dient zich bovendien aan de voorschriften en aanwijzingen te houden die in de paragraaf “Motor starten” in dit hoofdstuk beschreven staan. Met de hendel in stand N kan de motor gestart worden.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand S voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand M het lampje op het dashboard blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand S te draaien en vervolgens weer in stand M; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
Bij sequentiële werking kan stand D worden gekozen onder alle rijomstandigheden. De optimale overbrengingsverhouding wordt door de elektronische regeleenheid van de versnellingsbak gekozen op basis van de snelheid en de motorbelasting (stand van het gaspedaal). Als weinig van de motor wordt verlangd, wordt een lange overbrengingsverhouding gekozen, waarbij het brandstofverbruik beperkt blijft.
STORINGSMELDINGEN AUTO STILZETTEN Een storing in de elektronisch geregelde automatische versnellingsbak wordt aangegeven door een melding op het display van het CONNECT Nav+. Auto stilzetten: – laat het gaspedaal los; – trap het rempedaal in. BELANGRIJK Als de auto met draaiende motor bergopwaarts staat, houd de auto dan uitsluitend op zijn plaats met het rempedaal; trap het gaspedaal niet in. Wendt u zo snel mogelijk naar de Lancia-dealer om de storing te laten verhelpen.
INTERIEURUITRUSTING In het dashboardkastje bevindt zich een AUDIO-VIDEO stekker A voor de aansluiting van een videocamera op het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem (functie op dit moment nog niet beschikbaar). ONDERSTE DASHBOARDKASTJE (fig. 108) Trek, voor het openen van het kastje, aan de handgreep A. Rijd niet met geopend dashboardkastje: hierdoor kan de passagier verwondingen oplopen bij een ongeval. Druk voor het openen van de dashboardkastjes op knop A.
OPBERGVAK IN HET MIDDEN MET BLIKJESHOUDER (fig. 112) OPBERGVAKKEN ONDER DE VOORSTOELEN (fig. 113) Open het vak in de richting van de pijl. Het vak is voorzien van een bekerhouder A. Voor gebruik moet u het vak met behulp van de handgreep A omhoog tillen en het vak naar buiten trekken. OPBERGVAKKEN De interieuruitrusting wordt gecompleteerd met de volgende opbergvakken: – open vak A (fig. 114) onder het stuur voor het opbergen van de documentatie van de auto; fig.
– documentenvakken D (fig. 118) in de zijpanelen van de derde rij (indien aanwezig). De vakken moeten worden gebruikt, zoals wordt aangegeven door de pijl. UITKLAPBAAR TAFELTJE (fig. 119) Het uitklapbare tafeltje A is in de rugleuning van de voorstoelen geplaatst; voor gebruik moet het tafeltje worden uitgeklapt zoals in de afbeelding is aangegeven. L0B0091b –flessenhouder - bekerhouder blikjeshouder in de zijpanelen van de tweede (fig. 116) en derde rij (fig.
ZONNEKLEPPEN (fig. 120) ZONNESCHERMEN (fig. 122) BAGAGENET (indien aanwezig) De zonnekleppen bevinden zich aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen voor de voorruit, zoals is afgebeeld, of voor de zijruit worden gedraaid. De zonneschermen kunnen worden uitgerold en zijn voorzien van rolautomaten en veren. Om de schermen te gebruiken, moeten ze moeten vastgehaakt worden aan de bovenste borgingen A.
AANSTEKER (fig. 126) Druk voor gebruik van de aansteker, met de sleutel in stand M op knop A; na enige seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik. De voorstoelen zijn voorzien van elastische banden A voor het vasthouden van kleine voorwerpen (bijv. een boodschappentas). Haak de banden in de voorbereide openingen in de stoelen zoals staat aangegeven in de afbeelding.
De asbak kan gebruikt worden voor de zitplaatsen achter door het bakje D in het uitneembare afvalbakje E te plaatsen zoals is afgebeeld in (fig. 127). INTERIEURVERLICHTING De auto is uitgerust met een tijdgeschakelde plafondverlichting die geleidelijk gaat branden/dooft. De bedieningsschakelaar D (fig. 128) bevindt zich op de hemelbekleding: å = interieurverlichting altijd uit; = interieurverlichting altijd aan; L0B0291b ú = interieurverlichting beschikbaar.
Als u een voorportier opent, gaan het middelste lampje, zonder de spotjes, van de plafondverlichting en de dorpelverlichting op de portieren branden. De werking is tijdgeschakeld; enkele seconden na het sluiten van de portieren doven de lampjes geleidelijk. Bij het starten van de motor zullen de lampjes na enkele seconden geleidelijk doven. Plafondverlichting in het midden en achter (fig. 129) Plafondverlichting voor (fig.
Als u met de contactsleutel in stand M het afsluitschuifje B opent, gaat de verlichting A aan de zijkant van het spiegeltje branden. Door de verlichting kan het spiegeltje ook bij weinig licht gebruikt worden. Met de contactsleutel in stand M gaat de verlichting A automatisch branden als het dashboardkastje wordt geopend. fig. 130 Dorpelverlichting (fig. 132) De verlichting A in de voorportieren gaat automatisch branden als het betreffende portier wordt geopend, ongeacht de stand van de contactsleutel.
STEKKERDOZEN (fig. 134) Bagageruimteverlichting (fig. 133) Als u de achterklep opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting A (één lampje aan iedere zijde) branden. Deze lampjes bevinden zich in de bekleding aan de zijkant van de bagageruimte. – stekkerdoos B op de achterzijde van de stoelbescherming aan bestuurderszijde, onder het bevestigingspunt van de veiligheidsgordels.
Houd de schakelaar niet ingedrukt als de ruit aan het einde van zijn slag is. PORTIER BESTUURDERSZIJDE (fig. 135) Op het sierpaneel van het portier aan bestuurderszijde zijn vijf bedieningsschakelaars gemonteerd waarmee u, met de contactsleutel in stand M, de zijruiten bedient: A - openen/sluiten zijruit linksvoor; B - openen/sluiten zijruit rechtsvoor.
UITZETRUITEN ACHTER PORTIER PASSAGIERSZIJDE (fig. 136) (3° rij) Op het sierpaneel van het portier is een bedieningsschakelaar A gemonteerd om de betreffende ruit te bedienen. Openen/sluiten (fig. 138) Openen: Druk voor het openen/sluiten van de ruit op de betreffende schakelaar A. L0B0048b L0B0049b – druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.
ELEKTRISCH BEDIENBARE OPENDAKEN (indien aanwezig) De auto kan zijn uitgerust met drie elektrisch bedienbare opendaken: voor, in het midden en achter die bediend kunnen worden met de betreffende bedieningsknoppen als de contactsleutel in stand M staat. Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van het opendak altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
Volledig openen/sluiten: BEDIENING TWEEDE EN DERDE RIJ (fig.
Sluiten: laat de achterklep met behulp van de handgreep aan de binnenzijde B zakken en druk daarna ter hoogte van de handgreep aan de buitenzijde, totdat u de vergrendeling hoort. ACHTERKLEP OPENEN/SLUITEN, VAN BUITENAF (fig. 141 142) De gasveren zijn zo afgesteld dat de achterklep op de juiste wijze wordt geopend als de klep het oorspronkelijke gewicht heeft. Achteraf aangebrachte voorwerpen (spoiler, enz.) kunnen de juiste werking en de veiligheid in gevaar brengen.
BAGAGE VERVOEREN BELANGRIJK Als u voorwerpen vervoert en ‘s nachts rijdt, moet op uitvoeringen die niet zijn uitgerust met xenonlampen met automatische afstelling, de hoogte van het dimlicht worden afgesteld (zie paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Bagage vastzetten (fig. 144) Niet goed vastgezette bagage kan bij een ongeluk de passagiers ernstig verwonden. Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit worden overschreden (zie hoofdstuk “Technische gegevens”).
Als het noodzakelijk is de rolautomaat te verwijderen, moet de interne veer met enige kracht in richting 1 worden geduwd, verwijder vervolgens de rolautomaat in richting 2. AFDEKHOES BAGAGERUIMTE MET ONBUIGZAME HOEDENPLANK (indien aanwezig - fig. 145 - 146 - 147 - 148) – begeleid de hoes tijdens het oprollen in de rolautomaat; Aan het einde van de afdekhoes A bevindt zich een onbuigzame hoedenplank B met een parapluhouder.
VERSCHUIFBARE AFDEKHOES (indien aanwezig) SCHEIDINGSNET (indien aanwezig - fig. 149) U kunt de bagageruimte vergroten door de rolhoes te verwijderen. Ga hiervoor op dezelfde wijze te werk als bij de onbuigzame hoedenplank. Ga als volgt te werk om het scheidingsnet te monteren: MOTORKAP Motorkap openen: – til het beschermdeksel A (fig.
Let op. Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen. – trek aan hendel C (fig. 151) van de motorkap; – til de motorkap op en trek gelijktijdig steunstang D (fig. 152) uit klem E; – steek het uiteinde van stang D in zitting F op de motorkap. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Open de motorkap alleen als de auto stilstaat.
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten. ALLESDRAGERS (indien aanwezig - fig. 153) Ga voor het gebruik van de allesdragers als volgt te werk: – plaats de allesdragers in de gewenste positie in de geleiderails op het dak; Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). L0B0179b – maak de allesdragers in deze positie vast met de hendeltjes A die zich in de dragers zelf bevinden (2 per allesdrager). fig.
De veel betere verlichting van de zijkanten vergroot de rijveiligheid aanzienlijk omdat de bestuurder hierdoor andere weggebruikers aan de zijkanten van de weg (voetgangers, fietsers en bromfietsers) beter kan opmerken. Voor het inschakelen van de spanningsboog is een hoge spanning nodig, terwijl daarna voor de voeding weinig spanning vereist is. De koplampen bereiken de maximale lichtopbrengst ongeveer 0,5 seconden na de inschakeling.
Bedien de elektrische regelaar A (fig. 154): ABS Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen. De auto is uitgerust met een antiblokkeerremsysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft. Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - acht personen + bagage of bestuurder + maximale lading.
Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn. Voor het beste gebruik van het anti-blokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen: Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen geen onnodige risico’s worden genomen.
BELANGRIJK Op auto’s die met ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor) die via de regeleenheid en de sensoren van het ABS de remdruk verdeelt. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD).
MBA- en HBA-systemen ESP-systeem (indien aanwezig) De MBA (Mechanic Brake Assistance) en HBA (Hydraulic Brake Assistance) zijn systemen die zorgen voor een automatische verhoging van de remdruk bij een noodstop. Tijdens kritieke situaties, als de bestuurder het rempedaal met kracht indrukt, zal het systeem de remdruk verhogen zodat de auto zo snel mogelijk tot stilstand komt. De twee systemen werken op dezelfde wijze.
Het ESP-systeem helpt de bestuurder de auto onder controle te houden als de grip van de banden onvoldoende is. De krachten die het ESPsysteem regelt om de stabiliteit van de auto te handhaven, zijn altijd afhankelijk van de grip tussen band en wegdek.
Deze stand wordt vergeleken met de richting waarin de bestuurder de auto wil sturen. Als deze niet met elkaar overeenstemmen, dan kiest de regeleenheid in een fractie van een seconde de meest geschikte ingrepen om de auto op koers te houden: een of meer wielen met een voor ieder wiel afzonderlijke kracht worden afgeremd en het motorkoppel wordt, indien nodig, verlaagd.
– als slechts één aangedreven wiel dreigt door te slippen, zorgt het TCsysteem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd. Het effect is hetzelfde als dat van een sperdifferentieel.
EOBD-systeem Het op de auto gemonteerde EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is conform de EU 98/69richtlijnen (EURO 3). Met dit systeem kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie; bovendien attendeert het systeem de bestuurder door het branden van het lampje U en het verschijnen van de betreffende mededeling op het display van het CONNECT Nav+ telematica-infosysteem, op de veroudering van de betreffende componenten.
AIRBAGS VOOR EN ZIJ-AIRBAGS AIRBAGS VOOR De auto is uitgerust met airbags voor, aan bestuurderszijde (fig. 156) en aan passagierszijde (fig. 157) zijairbags (side-bags) (fig. 159) en headbags (fig. 158). De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een frontale botsing. Beschrijving en werking – in het midden van het stuurwiel aan bestuurderszijde; – een luchtkussen met een groter volume boven het dashboardkastje aan passagierszijde.
De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een middelzware frontale botsing. Bij een frontale botsing verwerkt de centrale regeleenheid de informatie van de verschillende vertragingssensoren, en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast met een kracht en een snelheid die afhangt van de ontvangen informatie.
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. De airbag wordt uitgeschakeld door met de contactsleutel de sleutelschakelaar rechts van het dashboard (fig. 160) te bedienen. De schakelaar kan worden bediend als het portier aan passagierszijde is geopend.
Het kussen blaast onmiddellijk op en vult de ruimte tussen het zijpaneel van de auto en het lichaam van de inzittenden. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), worden de airbags niet geactiveerd. De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden, dient u zicht tot de Lancia-dealer te wenden om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels, en de gordelspanners te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door een Lanciadealer worden uitgevoerd.
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op de plek van de airbag aan passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding. Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood, enz in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Bedenk dat als de contactsleutel in stand M staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto.
De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. PARKEERSENSOREN (indien aanwezig) Dit parkeersysteem attendeert de bestuurder op de aanwezigheid van obstakels aan de achterkant van de auto.
BELANGRIJK Bij een storing in het systeem, wordt de bestuurder door een repeterend alarmsignaal gewaarschuwd, dat bestaat uit een kort en lang geluidssignaal; wendt u in dat geval tot de Lancia-dealer. Voor een juiste werking van het hulpsysteem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren op de bumpers zitten. Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, zal de regeleenheid de kortste afstand weergegeven.
EXTRA ACCESSOIRES TANKEN MET DE LANCIA PHEDRA RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS BENZINEMOTOREN Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd. Door de toepassing van emissiereductiesystemen in de Lancia Phedra mag u uitsluitend loodvrije benzine tanken met een octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt.
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort. Draai na het tanken de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken hoort; draai vervolgens de sleutel rechtsom en neem hem uit het slot. Sluit het klepje. Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS MOTOR STARTEN BELANGRIJK De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering. Zie bij startproblemen “Lancia-CODE” in het hoofdstuk “ Wegwijs in uw auto”. Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. krachtig accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en bruusk remmen). Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien.
Raak de hoogspanningskabels (bougiekabels) nooit aan als de motor draait. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel in stand S draaien en vervolgens weer in stand M; als de motor nog niet aanslaat, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Wendt u, als de motor nog niet aanslaat, tot de Lancia-dealer. JTD-MOTOR STARTEN 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Trap het koppelingspedaal geheel in.
Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel in stand S terwijl de motor stationair draait. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
VEILIG RIJDEN VOOR U WEGRIJDT Enkele belangrijke tips: Tijdens het ontwerpen van de Lancia Phedra heeft Lancia veel aandacht besteed aan de optimale veiligheid voor de inzittenden. Desalniettemin blijft het gedrag van de bestuurder van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid op de weg. Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en aanbevelingen om onder diverse omstandigheden veilig te rijden Hoewel u de meeste natuurlijk al kent, is het toch de moeite waard ze aandachtig te lezen.
TIJDENS DE RIT Enkele belangrijke tips: – De eerste regel van veilig rijden is voorzichtigheid. Voorzichtigheid houdt ook in, dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. – Houdt u altijd strikt aan de geldende verkeersregels van elk land waarin u rijdt en houdt u vooral aan de maximum snelheden. – Controleer ook altijd of naast uzelf ook alle overige inzittenden de veiligheidsgordel dragen en dat de kinderen in passende zitjes worden vervoerd.
Rijd niet met voorwerpen op de vloer voor de bestuurdersstoel: tijdens het remmen kunnen deze tussen de pedalen komen waardoor het onmogelijk is te accelereren of te remmen. Let op de dikte van eventuele extra vloermatten: zelfs een gering defect in het remsysteem kan tot gevolg hebben, dat het rempedaal dieper dan normaal moet worden ingetrapt. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voorin als achterin en zorg ervoor dat kinderen in passende zitjes worden vervoerd.
MET REGEN RIJDEN Regen en natte wegen leveren gevaar op. Op natte wegen zijn alle manoeuvres moeilijker, omdat de wrijving tussen de banden en het wegdek aanzienlijk minder is. Het gevolg is dat de remweg aanmerkelijk langer is en dat de grip op het wegdek minder is. Enkele belangrijke tips: – Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto’s die voor u rijden. – Als het erg hard regent, wordt ook het zicht beperkt.
IN DE BERGEN RIJDEN Enkele belangrijke tips: – Rem zoveel mogelijk op de motor af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de remmen oververhit raken. – Rijd nooit naar beneden met afgezette motor of met de versnellingspook in de vrijstand, en absoluut nooit met uitgenomen contactsleutel. – Rijd met een matige snelheid, en vermijd het “afsnijden” van bochten. – Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn.
Enkele belangrijke tips: – Bij een noodstop of bij verminderde grip voelt u een lichte trilling in het rempedaal: dit is het signaal dat het ABS werkt. Laat het pedaal niet los, maar blijf het ingetrapt houden zodat het remsysteem continu werkt. – Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, maar verhoogt de grip van de banden op het wegdek niet. Houd daarom ook met auto’s met ABS een veilige afstand van de auto’s die voor u rijden en beperk de snelheid voor u een bocht inrijdt.
Imperiaal/skidrager Airconditioning Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger. De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%).
Keuze van de versnellingen Acceleratie Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken.
ECONOMISCH EN MILIEUBEWUST RIJDEN Het milieu is één van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling van de Lancia Phedra. Het is niet voor niets dat de resultaten van zijn uitlaatgasreinigingssystemen boven de geldende normen liggen. Het milieu heeft recht op maximale aandacht van iedereen. De automobilist kan door enkele simpele aanwijzingen op te volgen, voorkomen dat hij/zij onnodig schade aan het milieu toebrengt. Vaak wordt door die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. Laat de motor voor vertrek niet warmdraaien met stationair toerental, behalve als de buitentemperaturen zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste geval moet u de motor niet langer dan 30 seconden laten warmdraaien. Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de typegoedkeuring) niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
WINTERBANDEN Deze banden zijn speciaal ontworpen voor het rijden op sneeuw en ijs en kunnen worden gemonteerd in plaats van de standaard geleverde banden. Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. De Lancia-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang de winterbanden in dat geval.
SNEEUWKETTINGEN Wij raden u aan het ESP-systeem uit te schakelen bij het rijden met sneeuwkettingen. AUTO LANGERE TIJD STALLEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. Tref de volgende maatregelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt: De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). – Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
– Schakel het diefstalalarm niet in. – Maak de minkabel (–) los van de accu en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5V. – Tap het koelsysteem van de motor niet af. – Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
NOODGEVALLEN STARTEN MET EEN HULPACCU Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan. Ga als volgt te werk (fig. 1 - 2): 1) Open de beschermkap A.
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken: brand- en ontploffingsgevaar. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader.
ALGEMENE AANWIJZINGEN Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is.
Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het reservewiel. Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen of omgekeerd), moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype. Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren voor als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band.
10) Maak het reservewiel los van de steun C en neem het reservewiel uit. Sluit vervolgens de achterklep. 7) Sluit de motorkap en breng het gereedschap dichtbij het te verwisselen wiel. 2) Zet de motor uit en trek de handrem aan. 3) Schakel de eerste versnelling of de achteruit in. Plaats bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak de versnellingshendel in stand P. 8) Open de achterklep en trek met behulp van de ring A-fig.
11) Verwijder de geklemde naafdop A (fig. 6) op de door de pijl aangegeven plaats met behulp van het bijgeleverde gereedschap B, dat zich in de houder van de krik bevindt. 12) Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer één slag los; gebruik om de antidiefstalbout los te maken de speciale, bijgeleverde adapter A (fig. 7). L0B0121b 13) Draai de slinger van de krik zo dat deze iets omhoog komt en plaats de krik op de daarvoor bestemde plaats dichtbij het te verwisselen wiel.
Ter afsluiting: 20) Monteer het reservewiel, waarbij één van de gaten A (fig. 9) over de pen B moet vallen en draai vervolgens met de slinger de vijf wielbouten vast. 17) Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest. – plaats het verwisselde wiel op de daarvoor bestemde plek onder de vloer en haak de houder vast.
EEN GLOEILAMP VERVANGEN Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Lancia-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
TYPEN GLOEILAMPEN (fig. 11) – Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: – Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering” in dit hoofdstuk. L0B0127b ALGEMENE AANWIJZINGEN A Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting; verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken.
Gloeilamp Figuur 11 Type Vermogen Parkeerlichten voor A W5W 5W Dimlichten: – halogeenlamp – gasontladingslamp C E H7 D15 55W 35W Grootlicht C H7 55W Mistlampen voor D H3 55W Richtingaanwijzers: – voor – op het voorspatbord – achter B A B PY21W WY5W PY21W 21W 5W 21W Remlichten en achterlichten B P21/5W 21W/5W Derde remlicht A W5WF14 5W Achteruitrijlichten B P21W 21W Mistachterlichten B P21W 21W Kentekenplaatverlichting A W5W 5W Plafondverlichting interieur A W5W
DEFECTE BUITENVERLICHTING Gloeilamp voor het dimlicht vervangen: verwijder de rubber dop 1 (fig. 13) door hem linksom te draaien. Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. Gloeilamp voor het parkeerlicht, grootlicht en richtingaanwijzers vervangen: verwijder het deksel 2 door het linksom te draaien.
DIMLICHT GROOTLICHT (fig. 15) PARKEERLICHTEN VOOR (fig. 14) Gloeilamp vervangen: Gloeilamp vervangen: Met halogeenlamp (fig. 16) – Verwijder het deksel 2 zoals hiervoor is beschreven; – Verwijder het deksel 2 zoals hiervoor is beschreven; Gloeilamp vervangen: – Verwijder de rubber dop 1 zoals hiervoor is beschreven; – Maak de stekker A los. – Druk op lippen zoals wordt aangegeven in de figuur en trek de lamphouder A uit; – Haak de borgveer B los. – Maak de stekker A los.
Met gasontladingslamp (fig. 17) Wij raden u aan defecte gasontladingslampen door de Lancia-dealer te laten vervangen. De gasontladingslampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en laten drogen. Monteer vervolgens de lamp. RICHTINGAANWIJZERS VOOR (fig. 18) Gloeilamp vervangen: – Verwijder het deksel 2 zoals hiervoor is beschreven. – Draai de lamphouder A linksom en trek hem uit.
RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD (fig. 20 - 21) MISTLAMPEN VOOR (fig. 19) Gloeilamp vervangen: – Verwijder de geklemde lamp D en vervang de lamp. – Monteer de lamphouder C en vervolgens de lampunit. Gloeilamp vervangen: – Verwijder het deksel 3 zoals hiervoor is beschreven. – Duw met de hand het lampenglas A in richting 1 zodat de interne borglip B wordt ingedrukt. Verwijder vervolgens de lampunit in richting 2. – Maak de stekker A los. – Haak de borgveer B los.
ACHTERLICHTUNITS A - richtingaanwijzer; In de achterlichtunits zijn de gloeilampen voor de achterlichten/remlichten, richtingaanwijzers, achteruitrijlichten en de mistachterlichten opgenomen (fig. 22): B - achterlichten/remlichten; Gloeilamp vervangen (fig. 23 - 24): – Verwijder de afwerking A bij de punten en in de richting die door de pijlen worden aangegeven. C - achteruitrijlicht; D - mistachterlichten.
A - Richtingaanwijzers (oranje); B - Duplogloeilamp rem-/achterlicht; C - Gloeilamp achteruitrijlicht; D - Gloeilamp voor mistachterlicht. – Verwijder de gloeilampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien zoals is afgebeeld in de figuur. – Maak de stekker B vast en monteer de afwerking A. – Verwijder het geklemde beschermdeksel A. Gloeilamp vervangen: – Open de achterklep. KENTEKENPLAATVERLICHTING (fig.
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING PLAFONDVERLICHTING IN HET MIDDEN-ACHTER (fig. 29 - 30) – Zoek de doorgebrande en geklemde lamp en vervang hem. – Monteer de lamphouder C. – Zoek de doorgebrande en geklemde lamp en vervang hem. – Monteer het lampenglas A en controleer of het goed bevestigd is. L0B0146b L0B0143b 168 – Verwijder het geklemde lampenglas A zoals in de figuur is aangegeven. BELANGRIJK Deze werkwijze is voor alle drie de lampen gelijk.
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE (fig. 32) Gloeilamp vervangen: Gloeilamp vervangen: Gloeilamp vervangen: – Wip het geklemde lampenglas A op de door de pijl aangegeven plaats los. – Open de klep en wip het lampenglas A gedeeltelijk los. – Open het dekseltje A van het spiegeltje. – Trek het lampenglas A in de richting van de pijl (naar de onderkant van het kastje) om de schakelaar B niet te beschadigen. – Verwijder de geklemde gloeilamp C en vervang hem.
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING BAGAGERUIMTEVERLICHTING (fig. 34) Gloeilamp vervangen: Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. – Verwijder de geklemde lamp B en vervang hem. – Duw het lampenglas A terug totdat u de vergrendeling hoort. B - Zekering met doorgebrande strip. Verwijder een zekering met behulp van het bijgeleverde tangetje C. Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Lancia-dealer.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. Gebruik altijd een zekering met dezelfde kleur. Vervang een zekering nooit door een zekering met een hoger ampèrage; BRANDGEVAAR. Controleer voordat u een zekering vervangt of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. Als een hoofdzekering (MIDI-FUSE, MAXI-FUSE of MEGA-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Lancia-dealer.
172 L0B0149b L0B0148b fig. 36 fig.
L0B0154b fig.
Zekeringenkast in het dashboardkastje (fig.
Zekeringenkast naast de accu (fig.
Zekeringenkast in de motorruimte (fig. 38) 1 10A Schakelaar achteruitrijlichten, gasontladingslampen (xenon), bediening aanjager, niveau koelvloeistof, verwarmd dieselfilter (JTD-uitvoeringen), voorgloeibougies (JTD-uitvoeringen), cruise-control, luchtkwantummeter (JTD-uitvoeringen) 2 15A Brandstofpomp, uitlaatgasrecirculatie en regelaar turbocompressor (JTD-uitvoeringen). 3 10A ABS, ESP. 4 10A Voeding services via start-/contactslot voor body computer 5 10A Roetfilter (JTD-uitvoeringen).
In deze zekeringenkast bevinden zich ook de volgende MAXI-FUSE zekeringen: MAXI-FUSE 50A Elektroventilateur (tweede snelheid); MAXI-FUSE 50A ABS, ESP. MAXI-FUSE 30A Magneetklep ESP-systeem; MAXI-FUSE 60A Voeding 1 body computer; MAXI-FUSE 70A Voeding 2 body computer; MAXI-FUSE 30A Elektroventilateur (eerste snelheid) MAXI-FUSE 40A Lancia CODE MAXI-FUSE 50A Extra aanjagers klimaatregeling.
Een lege accu Wij raden u aan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen. 2) Sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen. Let hierbij op de polariteit. 3) Schakel de acculader in. 4) Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie.
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE GARAGEKRIK Voor MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk. Het is nodig te weten dat: – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; – de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto.
HET SLEPEN VAN DE AUTO MET EEN HEFBRUG De auto moet zo opgekrikt worden dat de uiteinden van de hefarmen zich op de in (fig. 40) aangegeven plaatsen bevinden: Het sleepoog dat bij de auto wordt geleverd, bevindt zich in de motorruimte. A - hefarm voor; – verwijder het geklemde dekseltje C op de voorbumper (fig. 42) of de achterbumper (fig. 43); Sleepoog bevestigen: B - hefarm achter. – draai het sleepoog A geheel op de schroefdraadpen.
Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon, voordat u het sleepoog op de schroefdraadpen draait. Controleer, voordat de auto wordt gesleept, of het sleepoog geheel op de schroefdraadpen is gedraaid. Draai voor het slepen de sleutel in stand M en vervolgens in stand S zonder de contactsleutel uit het slot te nemen. Als de contactsleutel wordt uitgenomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften.
– Het is belangrijk altijd rustig te blijven; als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk; stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij; zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in; verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval; wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding; geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar
ONDERHOUD VAN DE AUTO GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die: – iedere 20.000 km bij JTD-uitvoeringen; – en iedere 30.000 km bij benzineuitvoeringen moeten worden uitgevoerd.
ONDERHOUDSSCHEMA BENZINE-UITVOERINGEN 30 60 90 120 150 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen ç ç ç ç ç ç Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/ controlelampjes, akoestisch waarschuwingssysteem, enz.) controleren.
x 1000 km Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, enz.) 30 60 90 120 150 ç ç ç ç ç Getande distributieriem vervangen (*) 180 ç ç Bougies vervangen (uitvoering 2.0 16V) ç ç Bougies vervangen (uitvoering 3.0 V6) ç ç Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
JTD-UITVOERINGEN x 1000 km 20 40 60 80 100 120 140 160 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen ç ç ç ç ç ç ç ç ç Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/ controlelampjes, akoestisch waarschuwingssysteem, enz.) controleren.
x 1000 km Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.) 20 40 60 80 100 120 140 160 180 ç ç ç ç ç ç ç ç ç Getande distributieriem vervangen (*) ç Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA Voor auto’s waarmee jaarlijks ongeveer 10.000 km wordt gereden is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat: – Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel). – Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren. – Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren.
Gebruik bij voorkeur producten van de FL Group omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lancia-modellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”). Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Lancia-dealer.
L0B0158b NIVEAUS CONTROLEREN BELANGRIJK Houdt u bij het openen van de motorkap aan de aanwijzingen in de paragraaf “Motorkap” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw Auto”. Let op. Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen. fig. 1 - Benzine-uitvoeringen 2.0 16V fig. 2 - Benzine-uitvoeringen 3.0 V6 1. Ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof (indien aanwezig) - 2. Koelvloeistof - 3. Olie van de stuurbekrachtiging - 4. Motorolie - 5.
L0B0160b Let op. Vul nooit vloeistoffen bij met andere specificaties dan de originele vloeistof omdat hierdoor de auto ernstig kan beschadigen. fig. 3 - Uitvoeringen 2.0 JTD 1. Ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof (indien aanwezig) - 2. Koelvloeistof - 3. Olie van de stuurbekrachtiging - 4. Motorolie - 5. Remvloeistof en olie voor hydraulische koppelingbediening. fig. 4 - Uitvoeringen 2.
MOTOROLIE (fig. 4a-4b-5-6) Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Verwijder de oliepeilstok A en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN- en MAX-merkteken op de peilstok staat. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie.
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert. L0B0162b Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. L0B0294b BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. fig. 4b - Uitvoeringen 3.
Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding. L0B0163b Een te laag niveau bijvullen door langzaam via de vulopening A van het expansiereservoir, een mengsel van 50% gedestilleerd water en 50% Paraflu11 van de FL Group te gieten, totdat het niveau bij het MAXmerkteken staat. Het anti-vriesmengsel in het koelsysteem beschermt tot een temperatuur van –35°C. Het koelsysteem staat onder druk.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. Open de dop A en controleer visueel het vloeistofniveau in het reservoir. Als de vloeistof bijgevuld moet worden, gebruik dan een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding: – 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer; Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar.
– draai bij een draaiende motor het stuur meerdere keren geheel naar rechts en naar links; plaats het stuur vervolgens in de rechtuitstand; – open de dop A en wacht totdat het niveau van de olie in het reservoir gestabiliseerd is; Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is ontvlambaar. REM- EN KOPPELINGSVLOEISTOF (fig. 11) Draai de dop A los en controleer of de vloeistof in het reservoir op het maximum niveau staat.
De remvloeistof is giftig en corrosief. Onderdelen die per ongeluk in contact komen met de vloeistof moeten direct worden schoongemaakt met water en zeep en daarna goed worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd. BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Als het filter niet op de juiste wijze, zoals hierna is beschreven, wordt vervangen en als de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen, dan kan de veiligheid tijdens het rijden in gevaar komen. POLLENFILTER Als de auto overwegend wordt gebruikt in stoffige gebieden, is het raadzaam het filter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Het filter filtert de lucht mechanisch en elektrostatisch als de ruiten zijn gesloten.
DIESELFILTER (JTD-uitvoeringen) CONDENS AFTAPPEN (fig. 14) Laat het pollenfilter vervangen door de Lanciadealer. Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien; daarom is het iedere 5000 km noodzakelijk om het systeem af te tappen. Verontreinig het milieu niet met water dat is vermengd met dieselbrandstof.
ACCU De accu van de Phedra is “onderhoudsarm”: onder normale gebruiksomstandigheden is het niet nodig gedestilleerd water bij te vullen. De accu bevindt zich onder het luikje op de vloer voor de passagiersstoel voor. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het is raadzaam om de accu door de Lanciadealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen afvoeren van de accu.
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril. Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu. Bovendien kan explosiegevaar optreden. Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
(bij temperaturen onder -10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Correct gebruik van de auto”. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben of veel stroom vragen, dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer.
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN – Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand A of M staat. WIELEN EN BANDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. – Controleer de polariteit niet door middel van vonken.
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig.15: A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. BELANGRIJKE TIPS Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan. Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, enz.
Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel. Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van as te verwisselen.
RUITENWISSERS - ACHTERRUITWISSER WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste een maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.
De ruitensproeiers bevinden zich op de wisserbladen van de ruitenwissers voor en op de arm van de achterruitwisser, waardoor de ruitensproeiervloeistof op de optimale wijze wordt verdeeld. Ga voor het vervangen van het wisserblad achter als volgt te werk: – Controleer of het wisserblad geborgd is. –Til de wisserarm A van de achterruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm.
KOPLAMPSPROEIERS CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN (indien aanwezig - fig. 19) Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn. De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – luchtverontreiniging; De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld. – zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat); – omgevings-/seizoensinvloeden.
CARROSSERIEGARANTIE Bij de Lancia Phedra is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het boekje “Service en Garantiehandleiding”. TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie.
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. BELANGRIJK Verwijder de antenne van het dak om te voorkomen dat deze beschadigt in een wastunnel. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.
INTERIEUR Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de in (fig. 1) aangegeven plaatsen: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens 2 - Chassisnummer 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak L0B0171b 4 - Motornummer fig.
L0B0183b TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS (fig. 2) Het typeplaatje (1) bevindt zich op de portierstijl rechtsvoor; het bevat de volgende gegevens: A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype en chassisnummer. D - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto. G - Max. toelaatbare achterasbelasting. H - Identificatiecode van het autotype. I - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij JTDmotoren). J - Oplopend productienummer. E - Max.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK (fig. 4 - 5) Het chassisnummer (2) is in het midden aan de onderzijde van de voorruit ingeslagen. Het plaatje (3) is aangebracht op het bestuurdersportier en de kleurcode van de carrosserie staat in het vakje (H). 214 L0B0184b L0B0182b fig. 3 L0B0264b CHASSISNUMMER (fig. 3) fig. 4 fig.
Hierna volgt de omzettingstabel van de kleurcodes.
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN Motorcode 2.0 16V 2.0 16V 3.0 V6 Code van de carrosserie-uitvoering 5/7 zitplaatsen 6 zitplaatsen RFN 179BXA1A1AL 179AXA1A1AL RFN 179BXA111AL 179AXA111AL XFW 179BXD111AL 179AXD111AL 2.0 JTD RHW 179BXB1A1AL 179AXB1A1AL 2.2 JTD 4HW 179BXC1A1AL 179AXC1A1AL aut. MOTOR 2.016V 3.0 V6 2.0 JTD 2.
INSPUITING - ONTSTEKING Uitvoering 2.0 16V - 3.0 V6 Elektronische multipoint inspuiting met geïntegreerde ontsteking; één elektronische regeleenheid regelt beide functies door gelijktijdige berekening van de inspuitduur (voor de brandstofdosering) en het ontstekingstijdstip. BRANDSTOFSYSTEEM BOUGIES Uitvoering JTD (benzine-uitvoeringen) Elektronische geregelde directe inspuiting UNIJET Common Rail met turbocompressor.
TRANSMISSIE REMMEN WIELOPHANGING KOPPELING VOETREM VOORWIELOPHANGING Met schijfremmen voor en achter met zwevende remtangen met mechanisme voor corrigeren van de speling en zuiger voor ieder wiel. Onafhankelijke wielophanging, type McPherson met: Hydraulisch bediend. HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en één versnelling achteruit. ELEKTRONISCH GEREGELDE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Met twee manieren van werking: – gefaseerd sequentieel; – automatisch.
ACHTERWIELOPHANGING De ophanging bestaat uit de volgende componenten: – traverse; – getrokken wieldraagarmen; – hydraulische schokdempers; – schroefveren; – stabilisatorstang. STUURINRICHTING Energie-absorberend stuurwiel. Samendrukbare, energie-absorberende stuurkolom met hoogte- en axiaalverstelling. Tandheugelstuurhuis met hydraulische stuurbekrachtiging. Minimum draaicirkel: 10,93 m. WIELEN VELGEN EN BANDEN Stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden.
WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen bij een onbelaste auto: – toespoor: 2 mm per wiel Toespoor gemeten tussen de velgranden van de achterwielen bij een onbelaste auto: – toespoor: 5 mm ± 1 per wiel WINTERBANDEN Zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”. SNEEUWKETTINGEN Zie de aanwijzingen in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Bijvoorbeeld: 205/65 R 15 94 H 205 = Nominale breedte (afstand in mm tussen de flanken).
Maximum snelheid Q = max. 160 km/h R = max. 170 km/h S = max. 180 km/h T = max. 190 km/h VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Hieronder wordt de codering van de velgen, die op de velgen is aangebracht, aangegeven en de betekenis van de codering (fig. 6). U = max. 200 km/h H = max.
Banden 3.0 V6 2.0 JTD 2.2 JTD 6,5J x 15” 7,5J x 16” 6,5J x 15” 6,5J x 15” 205/65 R15 215/60 R16 215/65 R15 215/65 R15 Reservewiel L0B0264b Lichtmetalen velgen 2.0 16V met normale afmetingen en lichtmetalen velg BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Onbelast Bandenmaat Volbeladen Voor Achter Voor Achter 2.0 16V 205/65 R15 2,3 2,3 2,4 2,5 3.
L0B0265b AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. Inhoud bagageruimte bij onbeladen auto (VDA-norm): 2948 dm3 fig.
PRESTATIES 2.016V Maximum snelheid (*) 2.0 16Vaut. 3.0 V6 2.0 JTD 2.2 JTD km/h 185 178 205 174 182 Acceleratie van 0 tot 100 km/h sec. 11,2 13,1 10,2 13,4 12,6 Kilometer met staande start sec. 32,8 34,7 31,2 35 34,1 (*) Na de inrijperiode.
GEWICHTEN 2.0 2.016V 16V aut. 3.0 2.2 JTD 2.0 JTD V6 kg 5/7 zitpl. 6 zitpl. 5/7 zitpl. 6 zitpl. 5/7 zitpl. 5/7 zitpl. 5/7 zitpl. 6 zitpl. 5/7 zitpl. 6 zitpl.
VULLINGSTABEL Brandstoftank: – incl. een reserve van: Motorkoelsysteem: liter Motorcarter en filter: Versnellingsbak en differentieel: Automatische versnellingsbak: Hydraulische stuurbekrachtiging: Hydraulisch remcircuit met ABS: Reservoir ruitensproeiers voor, achteruitsproeier en koplampsproeiers: 2.0 JTD 2.
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Smering voor benzinemotoren (❍) Smering voor dieselmotoren (❏) Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3 en API SJ. SELENIA 20K Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A1 en API SJ.
Gebruik Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Toepassing TUTELA MATRYX Mechanische versnellingsbakken en differentieels Olie ATF DEXRON II D LEV TUTELA GI/A Hydraulische stuurbekrachtiging Automatische versnellingsbakken Olie ATF DEXRON III TUTELA GI/E Elektronisch geregelde autom. versnellingsbak Synthetische SAE 75W-85 olie.
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofgebruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd. Het brandstofverbruik is gemeten: – een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer; – een rit buiten de stad: hierbij wordt veelvuldig geaccelereerd in alle versnellingen en wordt een normaal gebruik van de auto buiten de stad gesimuleerd.
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2 -emissie via de uitlaat volgens EU 1999/100-normen is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven: 2.0 16V 218 230 2.0 16V aut. 230 3.0 V6 275 2.0 JTD 2.
ALFABETISCH REGISTER Aandrijfslipregelsysteem (ASR).....................................121 Aansteker .................................100 ABS ..........................................116 - elektronische remdrukverdeling EBD ......................................118 Accu - aanwijzingen .........................201 - een lege accu ..........................178 - onderhoud .............................201 - opladen .................................178 - starten met een hulpaccu ......152 - vervangen .......
- openen/sluiten achterklep van buitenaf ..........................109 - scheidingsnet .........................112 Bagageruimteverlichting - gloeilamp vervangen .............170 Banden - bandenspanning .....................222 - belangrijke aanwijzingen .......204 - onderhoud .............................203 - sneeuwkettingen.....................150 - verklaring van bandencodering ................... 220 - wiel verwisselen .....................153 - winterbanden ...................... 149 Bandenspanning ..
Dorpelverlichting - gloeilamp vervangen .............169 Driewegkatalysator (katalysator) .4 E.B.D. (elektronische remdrukregeling) ..................118 E.G.R. (Uitlaatgasrecirculatiesysteem) ....................................5 Economisch en milieubewust rijden .....................................146 Elastische banden......................100 Elektrische ruitbediening .........104 - anti-letselsysteem ..................104 - bedieningsknoppen bestuurderszijde .....................
Handgeschakelde versnellingsbak .......................89 - specificaties ...........................218 Handgrepen ................................99 Handrem.....................................87 HBA (systeem) ..........................119 Headbag ...................................126 Hendels aan het stuur ................79 - hendel links .............................79 - hendel rechts ...........................82 Hoofdsteunen ..............................34 Identificatiegegevens ...............
Luchtfilter ........................189-197 Luchtroosters.........................67-68 MBA (systeem) .......................119 Mistachterlichten - bediening ................................81 - gloeilamp vervangen .............166 Mistlampen voor - bediening ................................81 - gloeilamp vervangen .............165 Motor opwarmen ......................136 Motor starten.............................135 - benzine-uitvoeringen .............135 - JTD-uitvoeringen ..................
- trekken van aanhangers ........131 Parkeren ..................................137 Plaatje met informatie over de carrosserielak ...................214 Plafondverlichting in het midden en achter ...............................102 - gloeilamp vervangen .............168 Plafondverlichting voor ............102 - gloeilamp vervangen .............168 Pollenfilter .........................189-198 - onderhoud .................... 185-187 Prestaties ................................ 224 R egensensor .............
Stuurslot ....................................20 Stuurwiel - afstellen ..................................35 Symbolen ......................................7 TC (systeem)...........................121 Technische gegevens ................212 Toerenteller ...........................55-56 Transmissie - specificaties ...........................218 Trekken van aanhangers ..........147 Trekkrachtbegrenzers .................41 Tripcomputer .............................85 Typeplaatje met identificatiegegevens .....
- openen in kantelstand ............106 Zitplaatsen achter ......................30 - afstellen .............................30-31 - armsteunen .............................35 - hoofdsteunen ...........................34 - opstellingen.........................32-33 - verwijderen ..............................32 Zitplaatsen voor .........................26 - afstellen .............................26-27 - armsteunen .............................35 - draaibare stoelen ......................29 - hoofdsteunen ..
OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw auto is ontwikkeld met de producten van FL Group. Lancia adviseert u dan ook om bij de eerstvolgende olieverversing Selenia motorolie te gebruiken. 35.000 Motorexperts in Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto. VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-specificaties voor normale, turbo- of multiklepsmotoren. Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bandenmaat Onbelast Volbeladen Voor Achter Voor Achter 2.0 16V 205/65 R15 2,3 2,3 2,4 2,5 3.0 V6 215/60 R16 2,5 2,5 2,5 3,4 2.0 JTD 215/65 R15 2,5 2,5 2,5 3,0 2.2 JTD 215/65 R15 2,5 2,5 2,5 3,0 Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden. MOTOROLIE VERVERSEN Carter en oliefilter liter 2.0 16V 2.0 16V aut. 3.0 V6 2.0 JTD 4,25 4,25 4,75 4,75 2.
NEDERLANDS De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Lancia behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor de recentste informatie over dit onderwerp tot de Lancia dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.