L ANCIA 603.45.
WEGWIJS IN UW AUTO Veilig en milieu-bewust rijden .............. 2 Signalen correct gebruik van de auto .... 6 Symbolen.............................................. 7 Inhoud ................................................. 11 Dashboard ........................................... 12 Telematica-infosysteem CONNECT ...... 14 Start-/contactslot ................................. 24 Lancia CODE ...................................... 26 Diefstalalarm ....................................... 39 Easy Entry/Exit ..
ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN K Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.
BESCHERMING VAN HET MILIEU U De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen. ELEKTRISCHE APPARATUUR 쇵 Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Lancia-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.
Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten. Wij raden u aan alle hoofdstukken goed door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw LANCIA volledig te benutten.
VEILIG EN MILIEUBEWUST RIJDEN Veiligheid en respect voor het milieu zijn de uitgangspunten geweest bij het ontwerpen van de THESIS. Dankzij deze opvatting kon de THESIS strenge veiligheidstests het hoofd bieden en goed doorstaan. De THESIS voldoet aan de strengste eisen in zijn klasse. Bovendien is deze auto, naar alle waarschijnlijkheid, al voorbereid op de toekomstige normen.
BESCHERMING VAN HET MILIEU Bij het ontwerp en de productie is niet alleen rekening gehouden met de traditionele aspecten, zoals prestaties en veiligheid, maar ook is er veel aandacht besteed aan de groeiende problemen met betrekking tot het milieu. De materiaalkeuze en de technische systemen en speciale voorzieningen zijn het resultaat van inspanningen die er op gericht zijn om de vervuiling van het milieu drastisch terug te dringen. Uw auto voldoet dan ook aan de strengste internationale milieunormen.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (benzinemotoren) Driewegkatalysator Het uitlaatsysteem is voorzien van een katalysator, die bestaat uit edelmetaallegeringen. De katalysator bevindt zich in een roestvast stalen houder, die bestand is tegen hoge bedrijfstemperaturen. De katalysator zet onverbrande koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden in het uitlaatgas om (ook al zijn deze dankzij het elektronische motormanagementsysteem, slechts in kleine hoeveelheden aanwezig) in niet schadelijke stoffen.
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN (JTD-motoren) Oxidatie-katalysator De katalysator zet schadelijke bestanddelen in het uitlaatgas (koolmonoxide, onverbrande koolwaterstoffen en roetdeeltjes zijn de belangrijkste) om in onschadelijke stoffen, waarmee tevens de rook en de typische dieselgeur verminderd worden. De katalysator bestaat uit een roestvrijstalen huis, met daarin een honingraatvormig keramisch binnenwerk. Hierop zit edelmetaal dat voor de katalytische reactie zorgt. Uitlaatgasrecirculatiesysteem (E.G.R.
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat: Veiligheid van de inzittenden. Let op: het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Bescherming van het milieu.
SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw THESIS zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. Hierna volgen kort samengevat de symbolen die vermeld staan op de plaatjes die op uw THESIS zijn aangebracht met daarnaast het onderdeel waarop het symbool betrekking heeft.
VERBODSSYMBOLEN Accu Niet dichtbij komen met open vuur. Accu Houd kinderen op afstand. Hitteschilden - riemen poelies - ventilateur Niet aanraken. 8 WAARSCHUWINGSSYMBOLEN Katalysator Parkeer niet boven brandbare materialen. Raadpleeg het hoofdstuk “Voorzorgsmaatregelen voor het behoud van de emissiereductiesystemen”. Stuurbekrachtiging Het vloeistofniveau in het reservoir mag het maximum niveau niet overschrijden. Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN Auto rijdt op diesel DIESEL Tank uitsluitend dieselbrandstof. Accu Bescherm de ogen. Expansiereservoir Accu Gebruik uitsluitend de vloeistof die is aangegeven in de “Vullingstabel”. Krik Raadpleeg het instructieboekje.
INHOUD WEGWIJS IN UW AUTO GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER 11
WEGWIJS IN UW AUTO De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen. fig.
1) Kanalen voor luchtroosters op de voorportieren 2) Uitstroomopeningen zijruiten 3) Luchtroosters zijkant 4) Instrumentenpaneel 5) Uitstroomopening voorruit 6) Gespreide luchtverdeling bestuurderszijde 7) 18) SOS-knop voor toegang tot hulpdiensten en -functies 19) Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers voor/ achter en koplampsproeiers 20) Drukknop voor op nul zetten dagteller (even ingedrukt houden)/Storingsmeldingen op display wissen (kort indrukken) Centrale luchtroosters 21) Star
TELEMATICA-INFOSYSTEEM CONNECT fig. 2 De legenda van de afbeelding vindt u op de pagina’s 16-17.
Het telematica-infosysteem CONNECT van de THESIS bevat, in de meest uitgebreide versie, een kleurentv, een autoradio met cassettespeler, CD-ROM-/Audio-CD-speler, CD-wisselaar, mobiele GSM-telefoon, navigatiesysteem, boordcomputer en spraakbediening (voor het beheer van enkele functies van de telefoon, het audio- en het navigatiesysteem). Hierna zijn de bedieningsknoppen en de belangrijkste functies opgenomen.
Legenda Toets kort indrukken (korter dan 2 seconden) 1 – SOS Toegang tot hulpdiensten en -functies – 2 Houder voor navigatie-CD-ROM of audio-CD – 3 Houder voor audiocassette – 4 – CD Navigatie-CD-ROM of audio-CD uitwerpen – 5 – CC Audiocassette uitwerpen – 6–¯ Radio: zoeken naar het eerste te ontvangen station op lagere frequentie. CD-speler: vorig muziekstuk selecteren Cassettespeler: snel terugspoelen naar het begin van het beluisterde muziekstuk of naar het vorige muziekstuk.
Toets kort indrukken (korter dan 2 seconden) Legenda 14 – DARK Functie DARK inschakelen: het display wordt volledig verduisterd Toets even ingedrukt houden (langer dan 2 sec.
BEDIENINGSKNOPPEN OP HET STUURWIEL (fig. 3) De bedieningsknoppen van de hoofdfuncties van het CONNECT zijn ook op het stuurwiel geplaatst om de bediening te vergemakkelijken. Op het stuurwiel bevindt zich ook de toets VOICE, voor het in-/uitschakelen van de spraakbediening van het audiosysteem en de telefoon en voor de registratie van korte gesproken berichten.
M - Geselecteerde functie bevestigen N - Functies van boven naar onder op het display selecteren AFSTANDSBEDIENING (fig. 4-5) B - Volume verlagen Om de afstandsbediening A (fig. 5) te kunnen gebruiken, moet deze uit de houder B worden genomen. De afstandsbediening werkt met een infrarood zender en regelt enkele van de belangrijkste functies van het audiosysteem en de TV. C - Volume verhogen D - Radio: De toetsen van de afstandsbediening hebben de volgende functies (fig.
– even ingedrukt houden = snel vooruit spoelen TV: zoeken naar het eerste te ontvangen kanaal op hogere frequentie E - Radio: – kort indrukken = zoeken naar het eerste te ontvangen station op lagere frequentie – even ingedrukt houden = functie “Scan” inschakelen waarbij alle stations op de geselecteerde golfband kort worden weergegeven in oplopende frequentie CD-speler: – kort indrukken = vorig muziekstuk selecteren – even ingedrukt houden = snel achteruit zoeken Cassettespeler: – kort indrukken = snel teru
FUNCTIES AUDIOSYSTEEM EN TV: OVERZICHT VAN DE BEDIENINGSKNOPPEN De functies van het audiosysteem (radio FM/AM en CC/CD/CDC) en van de TV kunnen worden in-/uitgeschakeld met de bedieningsknoppen die op het CONNECT, op het stuurwiel en op de afstandsbediening aanwezig zijn. Om de verschillende bedieningsknoppen makkelijker te leren kennen, staan in onderstaande tabel de functies en de bijbehorende bedieningstoetsen vermeld.
Functie Toetsen op de afstandsbediening Toetsen op het CONNECT Toetsen op het stuurwiel Toets ˙ Toets SCAN+ even ingedrukt houden even ingedrukt houden Toets ¯ Toets SCAN- even ingedrukt houden even ingedrukt houden Toets ¯˙ indrukken – Toets ¯ kort indrukken Toets SCANkort indrukken Toets ¯ even ingedrukt houden Toets SCAN- even ingedrukt houden Toets O even ingedrukt houden Toets ˙ kort indrukken Toets SCAN+ kort indrukken Toets N of ˙ kort indrukken Snel vooruit spoelen Toets ˙ eve
Functie Toetsen op het CONNECT Toetsen op het stuurwiel Toetsen op de afstandsbediening Vorig muziekstuk zoeken tijdens het beluisteren van een CD Toets ¯ kort indrukken Toets SCAN- kort indrukken Toets ¯ kort indrukken CD selecteren bij ingeschakelde CDC Cijfertoets 1 - 6 indrukken Weergave/stoppen van het beluisterde muziekstuk bij ingeschakelde CDC – Opgeslagen TV-kanalen selecteren Cijfertoets 1 - 6 indrukken Afstemming op het volgende TV-kanaal Toets ˙ kort indrukken Afstemming op het v
START-/CONTACTSLOT Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Lancia-dealer. De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid (fig. 6): STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot vergrendeld. Enkele elektrische installaties (bijv. het CONNECT) werken. MAR: contact aan. Instrumentenpaneel verlicht, stuurslot ontgrendeld en alle elektrische installaties werken.
Het stuurslot wordt niet vergrendeld als u de portieren centraal vergrendelt met de noodsleutel of als de vergrendeling automatisch inschakelt (functie “Autoclose”). Stuurslot altijd ontgrendeld U kunt in het menu van het CONNECT instellen dat het stuurslot altijd ontgrendeld is. Zie voor het instellen van deze functie het CONNECT-boekje dat bij de auto geleverd wordt.
LANCIA CODE Voor een nog betere bescherming tegen diefstalpogingen is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Lancia CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt van een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd.
BELANGRIJK Als het symbool Y tijdens het rijden gaat branden: 1) Als het symbool gaat branden en het bericht “DEFECT BEVEILIGINGSSYSTEEM VOERTUIG” verschijnt, dan betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Zodra de auto stilstaat kan de systeemtest worden uitgevoerd: zet de motor uit, draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens weer in stand MAR: het symbool gaat branden en moet na ongeveer 1 seconde doven.
– het start-/contactslot; – het ontgrendelen van het stuurslot; – de sloten van de voorportieren; Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
De codes op de CODE-card moeten op een veilige plaats worden opgeborgen, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. De sleutel is voorzien van (fig. 9): – lampje F geeft aan dat de code naar de ontvanger van het diefstalalarm is verzonden.
Na inschakeling van het systeem is het onmogelijk de auto te verlaten: het dead lock-systeem mag dus alleen worden ingeschakeld nadat gecontroleerd is of er geen personen meer aan boord zijn. De metalen baard A (fig. 10) van de sleutel dient voor: Wees zeer voorzichtig bij het indrukken van knopje B (fig. 10), zodat bij het uitklappen van de metalen baard A geen verwondingen of beschadigingen ontstaan.
Afstandsbediening De afstandsbediening is in de sleutel ingebouwd en uitgerust met drie knopjes C, D en E (fig. 9) en een lampje F. Met de knopjes kunnen de portieren en het kofferdekselslot centraal worden ver-/ontgrendeld; het lampje knippert als de zender de code naar de ontvanger zendt. Deze code (rolling code) wijzigt telkens als de zender wordt gebruikt. Om de portieren op afstand te ontgrendelen moet u op knopje C (fig. 9) drukken.
FUNCTIES VAN DE AFSTANDSBEDIENING Met de afstandsbediening kunnen enkele functies door de gebruiker of door de Lancia-dealer worden gewijzigd in het instelmenu van het CONNECT. In de volgende tabel staan de mogelijkheden vermeld die het systeem biedt, en de instellingen van de auto als deze aan de klant wordt overhandigd. Functie Centrale portierontgrendeling (richtingaanwijzers knipperen twee keer kort) Bediening van de afstandsbediening Knopje C (fig.
Functie Bediening van de afstandsbediening Knopje D (fig.
FUNCTIES DIE INGESCHAKELD KUNNEN WORDEN MET DE METALEN BAARD VAN DE SLEUTEL Met de metalen baard van de sleutel kunnen enkele functies door de gebruiker of door de Lancia-dealer worden ingesteld in het instelmenu van het CONNECT. In de volgende tabel staan de mogelijkheden vermeld die het systeem biedt, en de instellingen van de auto als deze aan de klant wordt overhandigd.
BEDIENING VAN HET KOFFERDEKSELSLOT MET DE AFSTANDSBEDIENING Verbonden met de centrale portiervergrendeling Status van de centrale portiervergrendeling Uitgeschakeld Ingeschakeld Uitgeschakeld Ingeschakeld Druk op de knop op het kofferdeksel Druk op knopje E (fig. 9) op de afstandsbediening en druk vervolgens op de knop op het kofferdeksel of houd het knopje op de afstandsbediening ingedrukt (langer dan 1 seconde) Druk op knopje E (fig.
BEDIENING VAN HET KOFFERDEKSELSLOT MET DE METALEN BAARD VAN DE SLEUTEL Verbonden met de centrale portiervergrendeling Status van de centrale portiervergrendeling Handeling om het kofferdeksel te openen Handeling om het kofferdeksel te sluiten 36 Niet verbonden met de centrale portiervergrendeling Uitgeschakeld Ingeschakeld Uitgeschakeld Ingeschakeld Druk op de knop op het kofferdeksel Draai de sleutel linksom in het kofferdekselslot Draai de sleutel linksom in het kofferdekselslot Draai de sleute
KOFFERDEKSEL OPENEN Het kofferdeksel kan, ook bij ingeschakeld alarm, op afstand worden geopend door knopje E (fig. 9) in te drukken. Als u één keer kort op de knop drukt, schakelt de bewaking van het kofferdeksel uit en wordt het kofferdekselslot ontgrendeld. Het kofferdeksel kan vervolgens van buitenaf worden geopend door de knop op het kofferdeksel in te drukken. Als u de knop langer indrukt (meer dan 1 seconde), schakelt de bewaking van het kofferdeksel uit en komt het kofferdeksel gedeeltelijk omhoog.
BATTERIJ VAN DE SLEUTEL VERVANGEN Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, gaat op het display van het instrumentenpaneel het symbool Y branden en verschijnt het bericht “BATTERIJ ELEKTRONISCHE SLEUTEL LEEG”. In dat geval moet de batterij worden vervangen door een nieuwe batterij van hetzelfde type. Deze batterij is normaal in de handel verkrijgbaar. 38 – druk op knopje B (fig. 11) en klap de metalen baard A uit; – wip het dekseltje C (fig. 12) bij punt D op; – vervang de batterij E (fig.
DIEFSTALALARM De ontvanger kan in totaal 8 sleutels met ingebouwde afstandsbediening herkennen. Als u om welke reden dan ook een nieuwe sleutel met afstandsbediening nodig hebt, moet u zich tot de Lancia-dealer wenden. Hierbij moeten de CODEcard, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen.
ALARM INSCHAKELEN Bewaking Richt bij gesloten portieren, kofferdeksel en motorkap en met uitgenomen contactsleutel, de sleutel met afstandsbediening in de richting van de auto. Druk vervolgens op knopje B (fig. 14) en laat het knopje weer los. Als na het inschakelen van het diefstalalarm de rode afschriklampjes A (fig. 15) op de panelen van de voorportieren gaan knipperen, dan geeft dit aan dat het systeem de auto bewaakt. De lampjes knipperen zolang de bewakingsfase actief is.
ALARM UITSCHAKELEN Druk voor het uitschakelen van het alarm op knopje A (fig. 14) van de sleutel. Het systeem voert de volgende handelingen uit (met uitzondering van bepaalde markten): – de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort; – twee korte geluidssignalen (“BIEP”) van de sirene; – ontgrendeling van het bestuurdersportier of van alle portieren, afhankelijk van de in het menu van CONNECT geselecteerde instelling.
WANNEER GAAT HET ALARM AF Bij ingeschakeld systeem, wordt het alarm in de volgende gevallen geactiveerd: – als één van de portieren, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend; – als de accu wordt losgenomen of de kabels worden onderbroken; – als iets in het interieur komt, bijv. bij het breken van de ruiten (volumetrische beveiliging); – bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR); – als de auto wordt opgetild/gekanteld.
Functies die in het menu van het CONNECT kunnen worden ingesteld: – ontgrendeling kofferdekselslot door de centrale ontgrendeling van de portieren (*); – centrale vergrendeling van de portieren en van het kofferdeksel als de snelheid van de auto boven ongeveer 20 km/h komt, zonder dat het dead lock-systeem van de portieren inschakelt.
HERKENNINGSSYSTEEM (KEYLESS SYSTEM) Het Keyless System is een herkenningssysteem dat bediend wordt door de component A (fig. 17), met de naam CID (Customer Identification Device). De CID heeft dezelfde functies als de bij de auto geleverde sleutel met afstandsbediening zonder dat handmatig een handeling verricht hoeft te worden. Het systeem herkent de persoon die in het bezit is van de CID als eigenaar.
van ongeveer 1 meter bevindt van het portier of het kofferdeksel dat hij/zij wil openen. Met de noodsleutel bedient u: – de voorportiersloten – het kofferdekselslot BELANGRIJK De werking van de CID is van verschillende factoren afhankelijk, zoals de eventuele aanwezigheid van elektromagnetische golven die door externe bronnen worden uitgezonden, de batterijlading van de CID en de aanwezigheid van metalen voorwerpen in de nabijheid van de sleutel en de auto.
Stel de CID niet bloot aan elektromagnetische velden of aan bronnen die op radiogolven werken, om storingen in de werking te voorkomen. Krachtige stoten of directe blootstelling aan zonnestraling kunnen de elektronische componenten van het systeem beschadigen. BELANGRIJK Plaats de CID niet op het opendak van de auto om te voorkomen dat de CID per ongeluk wordt herkend. Het is raadzaam de CID altijd bij u te dragen (bijv. in een zak van een jas).
Als het systeem de CID niet meer herkent (bijv. als de batterij van de CID leeg is), kunt u de auto openen met behulp van de metalen baard in de CID. Bij het openen van het portier, treedt het alarm in werking (indien ingeschakeld) en gaat de sirene af. Het alarm schakelt uit als u de startknop in stand MAR draait. Bovendien kan de auto gestart worden als de CID in het daarvoor bestemde vakje A (fig. 21), voor de versnellingspook wordt geplaatst.
Stand STOP In deze stand is de motor uit en het stuurslot vergrendeld. Enkele elektrische installaties (bijv. het CONNECT) werken. Stand MAR In deze stand is het contact aan, het instrumentenpaneel verlicht en het stuurslot ontgrendeld. Enkele elektrische installaties werken. Stand AVV In deze stand wordt de motor gestart: laat de knop los zodra de motor aanslaat. De motor kan alleen worden gestart als de CID in de auto aanwezig is.
BELANGRIJK U mag de auto uitsluitend verplaatsen als de startknop in stand MAR staat. Als de auto gesleept moet worden, is het raadzaam de startknop in stand MAR te draaien voordat u de auto verplaatst. PORTIERONTGRENDELING EN TOEGANG TOT DE AUTO – CID in de auto aanwezig Druk voor het ontgrendelen van de portieren op de knop A (fig. 23/a voorportieren - fig. 23/b achterportieren) aan de binnenzijde van de handgreep.
BELANGRIJK Als de accu van de auto of de batterij van de CID leeg is, moet voor het ontgrendelen van het portier, het slot met de noodsleutel F (fig. 19) worden ontgrendeld. PORTIERVERGRENDELING EN AUTO VERLATEN (met uitgeschakeld herkenningssysteem) BELANGRIJK Als het portierslot vergrendeld is met de noodsleutel F (fig. 19), zijn de functies van het Keyless System tijdelijk uitgeschakeld.
FUNCTIE AUTOCLOSE (AUTOMATISCHE VERGRENDELING VAN DE PORTIEREN, HET KOFFERDEKSEL EN HET TANKKLEPJE) Het Keyless System zorgt ervoor dat de sloten van de portieren en het kofferdeksel automatisch worden vergrendeld als de eigenaar de CID bij zich heeft en zich van de auto verwijderd. Als de richtingaanwijzers knipperen, zijn de portieren en het kofferdeksel vergrendeld. Deze functie kan worden uitgeschakeld in het instelmenu van het CONNECT.
langer dan 2 seconden worden ingedrukt na het openen van de portieren: de zijruiten en het opendak worden geheel geopend. Als u het knopje loslaat stopt het openen. CENTRAAL OPENEN/SLUITEN VAN DE ZIJRUITEN EN HET OPENDAK Als u de centrale portiervergrendeling in-/uitschakelt, kunnen de zijruiten en het opendak ook centraal worden geopend/gesloten mits alle portieren goed gesloten zijn.
portieren worden ontgrendeld door het knopje B (fig. 18) op de CID of, als het bestuurdersportier is geopend, het knopje voor centrale portierontgrendeling op het portierpaneel in te drukken, zodat passagiers kunnen instappen. De andere instellingen van het herkenningssysteem die kunnen worden in-/uitgeschakeld zijn: – automatische vergrendeling van portieren en kofferdeksel Zie voor de instellingen van het herkenningssysteem het CONNECTboekje.
Batterij vervangen: – wip het dekseltje A (fig. 24) bij punt B op Als de batterij van de CID bijna leeg is, verminderen de prestaties van het systeem. In dat geval moet de batterij vervangen worden door een nieuw exemplaar van hetzelfde type. Deze batterijen zijn normaal in de handel verkrijgbaar. – verwijder de noodsleutel C (fig. 25) – vervang de batterij D (fig. 26) en plaats de nieuwe batterij met de pluspool (+) naar boven gericht; – druk het dekseltje weer in de zitting.
PORTIEREN Draai voor ontgrendeling de sleutel rechtsom 1. Draai voor vergrendeling de sleutel linksom 2. Als de portieren met de afstandsbediening ontgrendeld worden, wordt ook het diefstalalarm en het dead lock-systeem (hierna beschreven) uitgeschakeld. Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen. L0A0177b BELANGRIJK Het diefstalalarm schakelt niet uit als u het portier ontgrendelt door de sleutel in het slot van het portier te draaien.
De lampjes op de voorportieren dienen ook als afschriklampjes van het diefstalalarm. De lampjes knipperen als het diefstalalarm is ingeschakeld of de portieren zijn vergrendeld. fig. 31 56 Als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld, kunnen toch alle portieren worden ontgrendeld door, als het bestuurdersportier is geopend, het knopje B (fig. 33) van de centrale ontgrendeling in te drukken, zodat passagiers kunnen instappen.
Met het dead lock-systeem kunnen de interne handgrepen voor het openen van de portieren mechanisch worden ontkoppeld, zodat de portieren niet meer van binnenuit kunnen worden geopend door aan de handgrepen te trekken na het inslaan van een ruit (extra beveiliging tegen diefstal). Het systeem schakelt in als binnen 1 seconde na het sluiten van de portieren op het knopje B (fig.
Signalering geopende portieren De bestuurder wordt geattendeerd op een niet goed gesloten portier (één of meerdere) door het gaan branden van het betreffende symbool (één of meerdere) op het display van het instrumentenpaneel, met daarbij het bericht “PORTIER OPEN” of “PORTIEREN OPEN”. Kinderveiligheidsslot Het kinderveiligheidsslot blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren.
FUNCTIE AUTOCLOSE (AUTOMATISCHE VERGRENDELING MET KEYLESS SYSTEM) Op uitvoeringen met het Keyless System kunt u met behulp van de instellingen van het CONNECT de functie “Autoclose” in-/uitschakelen. Met deze functie worden de sloten van de portieren en het kofferdeksel automatisch vergrendeld op het moment dat de CID van de auto weggaat.
sleutel in stand STOP en geopend portier. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen. De bestuurdersstoel mag alleen worden afgesteld als de auto stilstaat. Bedieningsknoppen voor het verstellen van de stoel: fig.
D - Toetsen voor het opslaan van de stoelinstellingen Stand rugleuning verstellen - bedieningsknop B (fig. 37) E - Verwarming Lendensteun verstellen Hierdoor kan de steun in de rug veranderd worden voor meer comfort. Druk op de voorzijde van de knop voor meer steun en op de achterzijde voor minder steun. 3 - Rugleuning omhoog zetten Stand van de stoel verstellen - bedieningsknop A (fig. 37) 4 - Rugleuning omlaag zetten. Stand rugleuning verstellen - bedieningsknop B (fig.
10 - Minder steun in de rug Stel de stand van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun, de buitenspiegels en het stuurwiel in met de betreffende bedieningsknoppen. Druk vervolgens ongeveer 3 seconden op één van de toetsen “ 1”, “ 2” of “ 3” waaronder een instelling kan worden opgeslagen, totdat u een geluidssignaal hoort ter bevestiging. INSTELLINGEN VAN DE BESTUURDERSSTOEL OPSLAAN (fig. 43) 11 - Meer verticale steun 12 - Minder verticale steun.
De opgeslagen stand kan alleen worden opgeroepen als deze verschillend is van de stand waarin de stoel staat en de snelheid van de auto lager is dan 10 km/h.
“Parkeer”-stand van de buitenspiegel aan passagierszijde oproepen Ga als volgt te werk voor het oproepen van de “parkeer”-stand van de buitenspiegel aan passagierszijde: – schakel bij stilstaande auto en met de contactsleutel in stand MAR de achteruit in; de spiegel wordt automatisch in de hiervoor opgeslagen stand gezet.
Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren aangereden wordt. Rijdt nooit zonder hoofdsteunen: dit is niet alleen gevaarlijk maar ook wettelijk verboden. HOOFDSTEUN (fig. 45) De hoofdsteunen voor kunnen elektrisch worden aangepast aan de lengte van de bestuurder. Verplaats voor het omhoog zetten van de hoofdsteun de bedieningsknop B (fig. 40) naar 7.
L0A0166b De 3 hoofdsteunen achter ( fig. 4748) kunnen in hoogte worden versteld. Verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag in de gewenste stand. 66 De hoofdsteunen achter kunnen niet worden verwijderd. L0A0165b HOOFDSTEUNEN fig. 47 De bestuurder kan de hoofdsteunen van de zijzitplaatsen achter omlaag zetten door met de sleutel in stand MAR op de knop A (fig. 49) op de middenconsole te drukken. Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek.
– de knop voor de elektrische bediening van het zonnescherm ARMSTEUN Voor gebruik moet de armsteun worden neergeklapt zoals is afgebeeld. Trek hiervoor aan de handgreep A (fig. 50). VERWARMING (fig. 52) Draai voor inschakeling van de verwarming van de zijzitplaatsen achter de bedieningsknop A (linker stoel) of B (rechter stoel) in stand “1”, “2” of “ 3”. De standen komen overeen met verschillende verwarmingsniveaus. Draai voor uitschakeling van de verwarming de bedieningsknop in stand “0”.
– ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is uitgenomen of in stand STOP is gedraaid COMFORT STOELEN De Comfort zijzitplaatsen achter zijn uitgerust met bedieningsknoppen waarmee onafhankelijk de verwarming, de lendensteunverstelling, de massage en de adaptieve functie kunnen worden geregeld; de bedieningsknoppen bevinden zich in de armsteun.
Druk op knop 3 om de massage in te schakelen en op knop 4 om de massage uit te schakelen. Met de adaptieve functie wordt de rugleuning van de zitplaats aangepast aan het lichaam van de passagier, waardoor de steun in de rug verbeterd wordt. Druk op knop 5 om de functie in te schakelen en op knop 6 om de functie uit te schakelen. Verwarming rechter zitplaats – Bedieningsknop B (fig. 53) Draai voor inschakeling van de zitplaatsverwarming de bedieningsknop in stand “1”, “2” of “3”.
Verstel het stuur alleen als de auto stilstaat. Handbediende verstelling (fig. 57) Op enkele uitvoeringen kan het stuurwiel met de hand horizontaal en verticaal versteld worden. Stuurwiel verstellen: Het stuurwiel kan horizontaal en verticaal versteld worden. Het stuur kan alleen versteld worden als de contactsleutel in stand MAR staat. De achteruitkijkspiegel kan in 2 standen worden geplaatst. Zet hendel A in stand: 1) normale stand 1) Zet hendel B in stand 1. 2) anti-verblindingsstand.
De asferische buitenspiegels kunnen worden verwarmd en zijn elektrisch verstelbaar. De verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. De kleur van de spiegel wordt automatisch aangepast aan de dag of de nacht, ongeacht of de buitenverlichting is in- of uitgeschakeld. Als de breedte van de buitenspiegels problemen oplevert, kunnen de spiegels automatisch worden ingeklapt door schakelaar A (fig. 59) in stand 3 te draaien.
Als de breedte van de buitenspiegel problemen oplevert in een nauwe doorgang of in een automatische wastunnel, dan kunt u de spiegel van stand 1 in stand 2 klappen (fig. 61). Automatische synchronisatie van de buitenspiegels Als u de instelling van de bestuurdersstoel in het geheugen opslaat, wordt ook de stand van de buitenspiegels en het stuurwiel in het geheugen opgeslagen.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ANTI-LETSELFUNCTIE De ruitbediening is voorzien van een veiligheidssysteem. De elektronische regeleenheid van dit systeem kan met behulp van sensoren in de ruitrubbers een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit. In dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruit onmiddellijk geopend. Het systeem voldoet aan de 2000/4/EU-normen die binnenkort van kracht worden en die voor de veiligheid van de inzittenden bedoeld zijn.
BEDIENINGSKNOPPEN Zijruiten voor De elektrische ruitbediening werkt als de contactsleutel in stand MAR staat. Druk op knop A of B om de gewenste ruit te openen/sluiten. Druk kort op de knop voor het “stapsgewijs” openen/sluiten van de ruit; als de knop langer wordt ingedrukt, wordt de “automatisch continue” werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als opnieuw op de knop wordt gedrukt.
HANDMATIGE/AUTOMATISCHE BEDIENING De zijruiten voor en achter kunnen automatisch of met de hand worden geopend/gesloten. De manier waarop de ruit wordt geopend/gesloten, is afhankelijk van hoelang de schakelaar bediend wordt. Ruitbediening achter Als u de schakelaar omhoog trekt of ingedrukt houdt, wordt de ruit respectievelijk automatisch gesloten of geopend: de beweging van de ruit stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is (of als u nogmaals de schakelaar bedient).
VEILIGHEIDSGORDELS Maak de gordel vast door de gesp A (fig. 66) in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer rustig uit. Als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd en de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje < branden. Druk niet op knop C (fig.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel losmaakt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. Als de zitplaatsen achter niet worden bezet, gebruik dan de uitsparingen in de rugleuning van de zitplaatsen (fig. 68) om de sluitingen en de gordels op te bergen. De zitplaatsen achter zijn voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat.
Controleer na de afstelling altijd of de beugel in één van de vaste standen vergrendeld is door bij losgelaten knop de beugel verder te drukken zodat het mechanisme vergrendelt in één van de vaste standen, als dit nog niet het geval was. GORDELSPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor en de zijgordels achter voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan.
TREKKRACHTBEGRENZERS Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor en achter voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken. ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken).
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Lancia-dealer. Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, de bevestigingspunten en de gordelspanners worden vervangen.
KINDEREN VEILIG VERVOEREN R! AG ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde voor is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk.
Groep 0 tot een gewicht van 10 kg Groep 0+ tot een gewicht van 13 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: 15-25 kg Groep 3 gewicht: 22-36 kg Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen (fig. 73). Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.
GROEP 3 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. De THESIS voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabellen: Groep In fig.
Hieronder worden de veiligheidsnormen voor het vervoeren van kinderen aangegeven: 4) Controleer altijd of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. 1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op de achterbank omdat deze plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. 5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem. Vervoer kinderen nooit op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag.
Montage kinderzitje voor groep 0 en 0+ Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de montage-instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. In het Lancia Lineaccessori-programma is het Isofix-kinderzitje opgenomen.
Montage kinderzitje voor groep 1 – plaats de bevestigingshaken C van het kinderzitje in de bevestigingsbeugels A Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk: – duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt L0A0255b – controleer of de ontgrendelhendel B (fig.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor bestemde ruimte is geplaatst: Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. De airbag voor (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een middelzware frontale botsing of een frontaanrijding onder een hoek.
Bij frontale botsingen en frontaanrijdingen onder een hoek worden de inzittenden beschermd door de airbags voor. Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelingse aanrijdingen, botsingen van achter, over de kop slaan, enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE HANDMATIG UITSCHAKELEN Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. De airbag voor aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar A (fig. 87) rechts van het dashboard.
De airbag voor aan passagierszijde is u itgerust m et e en s ensor d ie tussen de vulling en de buitenste voering v an d e z itting v an d e passagiersstoel is geplaatst. Via deze sensor k an e en r egeleenheid d e aanwezigheid van een persoon signaleren. Als de passagiersstoel niet bezet is, wordt de airbag niet geactiveerd.
Plaats geen scherpe voorwerpen op de passagiersstoel voor om beschadiging van de herkenningssensor te voorkomen. Wendt u bij beschadiging tot de Lancia-dealer. ZIJ-AIRBAGS (SIDE-BAGS - HEADBAGS) De zij-airbags beschermen de inzittenden vanaf een middelzware zijdelingse aanrijding. Ze bestaan uit twee verschillende, zich snel opblazende kussens: – de side-bag is in de rugleuning van de voorstoelen geplaatst C (fig. 84) en in de stoelvulling aan de zijkant van de achterzitplaatsen E (fig.
De werking van de zij-airbags voor wordt niet uitgeschakeld als de airbag voor aan passagierszijde en de zij-airbags achter worden uitgeschakeld. BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen. Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met een Lancia-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bij verkoop van de auto moet de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij/zij het instructieboekje ontvangen. BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor en achter wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval.
ALGEMENE OPMERKINGEN Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Lanciadealer. Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op de plek van de airbag aan passagierszijde of de zijkant van de hemelbekleding. Bedek de rugleuning van de zitplaatsen voor en achter niet met hoezen of kleden.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaan de lampjes F en À (met de schakelaars voor uitschakeling van airbag voor aan passagierszijde en de zij-airbags achter in stand ON) enkele seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag voor aan passagierszijde en de zij-airbags achter bij een botsing worden geactiveerd. Hierna moeten de lampjes doven. De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
BEDIENINGSSCHAKELAAR VERLICHTING EN HENDELS AAN HET STUUR SCHAKELAAR VERLICHTING (fig. 90) De schakelaar heeft 5 standen: 0 - buitenverlichting uitgeschakeld Dimlicht 6 - buitenverlichting Draai voor inschakeling de schakelaar A in stand 2. 2 - dimlicht F - parkeerverlichting De systemen die met de schakelaar voor de verlichting en de hendels aan het stuur worden bediend, kunt u alleen bedienen als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als de parkeerverlichting is ingeschakeld, hoort u een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier. Het geluidssignaal wordt onderbroken als u het portier sluit of de verlichting uitschakelt. Als de verlichting automatisch wordt ingeschakeld en via de schermersensor het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt eerst het dimlicht uitgeschakeld en na ongeveer 10 seconden, de buitenverlichting.
Schemersensor Op de voorruit is een infrarood-schemersensor gemonteerd die in staat is verschillen in de sterkte van het buitenlicht waar te nemen, op basis van de ingestelde gevoeligheid; hoe hoger de gevoeligheid, hoe lager de hoeveelheid buitenlicht die nodig is voor het automatisch inschakelen van de buitenverlichting.
HENDEL LINKS Het is mogelijk de functie te onderbreken door de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur te trekken. Grootlicht (fig. 91) Als het grootlicht is ingeschakeld (linker hendel naar voren geduwd), wordt het grootlicht automatisch ingeschakeld als via de schemersensor de buitenverlichting automatisch wordt ingeschakeld.
Met de rechter hendel bedient u de ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en koplampsproeiers. Richtingaanwijzers (pijlen - fig. 92) Ruitenwissers (fig. 93) Plaats de hendel: De ruitenwissers/-sproeiers werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: omlaag (stand B) - linker richtingaanwijzer ingeschakeld. Als de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld, brandt op het instrumentenpaneel het betreffende controlelampje Ÿ of Δ.
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden wordt bij ingeschakelde koplampsproeiers automatisch de luchtrecirculatie ingeschakeld, om te voorkomen dat de geur van de vloeistof in het interieur dringt. De ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
Als u draaiknop A (fig. 96) draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar de tweede snelheid (snel continu wissen) sneller plaatsvindt: n = minimale gevoeligheid nn = gemiddelde gevoeligheid nnn = hoge gevoeligheid nnnn = maximale gevoeligheid. L0A0205b Als tijdens de werking van de regensensor de gevoeligheid verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag. Hiermee wordt aangegeven dat de gevoeligheid veranderd is.
Controleer voordat u de voorruit reinigt (bijv. bij een tankstation) of de regensensor is uitgeschakeld of de contactsleutel in stand STOP is gedraaid. De regensensor moet uitgeschakeld zijn als u de auto met de hand wast of als de auto in een wastunnel wordt gereinigd. Schakel de regensensor niet in als er ijs of sneeuw op de voorruit zit, om beschadiging aan de ruitenwissermotor te voorkomen.
INSTRUMENTENPANEEL BENZINE-UITVOERINGEN (fig. 97) fig.
JTD-UITVOERINGEN (fig. 98) fig.
INSTRUMENTEN Als de wijzernaald in het rode gebied staat (gevarenzone), dan draait de motor met extreem hoge toerentallen. Het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden. SNELHEIDSMETER (fig. 99) Geeft de snelheid van de auto in kilometers per uur (km/h). Het instrument geeft informatie als de snelheid hoger is dan ongeveer 4 km/h.
Het instrument geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50 °C. BELANGRIJK De wijzernaald kan ook in de buurt komen van de maximale waarden door opeenhoping van vuil aan de buitenzijde van de radiateur van het motorkoelsysteem. In dat geval is het raadzaam de radiateur te controleren, eventueel vuil te verwijderen en zo snel mogelijk de buitenzijde van de radiateur grondig te reinigen.
De wijzer van het instrument staat: ACTUEEL BRANDSTOFVERBRUIK (fig. 103) – op waarde 0 l/100 km als de auto stilstaat Het instrument A geeft het actuele brandstofverbruik aan: om te voorkomen dat de waarde te sterk schommelt, wordt het gemiddelde verbruik van de laatste minuten aangegeven, uitgedrukt in l/100 km (verbruikte liters per 100 km).
DISPLAY KILOMETERTELLER (TOTAALSTAND EN DAGTELLER) EN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Op het display ( fig. 104) worden weergegeven: – op de eerste regel onderaan A de totaalstand (6 cijfers); – op de tweede regel B de dagtellerstand (4 cijfers); – aan de bovenzijde C de ingeschakelde of geselecteerde versnelling (uitvoeringen met elektronisch geregelde automatische versnellingsbak). Voor het op nul zetten van de dagstand moet knopje A (fig. 105) ten minste 2 seconden worden ingedrukt.
Informatie over de auto – Afstand tot volgende servicebeurt – Motoroliepeil (alleen JTD-uitvoeringen) – Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen – Weergave storingen – Weergave waarschuwingen met bijbehorende symbolen (bijv. “LET OP: GEVAAR OP IJSVORMING”, “ASR UITGESCHAKELD”, enz.).
STARTCONTROLE Als voor het starten van de motor de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, worden de belangrijkste elektronische systemen van de auto en het motoroliepeil (alleen JTD-uitvoeringen) gecontroleerd en aangegeven wanneer de eerstvolgende onderhoudsbeurt van het Geprogrammeerd Onderhoud moet worden uitgevoerd.
Controle van het motoroliepeil (alleen JTD-uitvoeringen) Het motoroliepeil wordt alleen juist weergegeven als de auto op een vlakke ondergrond staat. Als het oliepeil te laag is, moet, voordat wordt bijgevuld, eerst het oliepeil gecontroleerd worden met de peilstok, zoals is aangegeven in de paragraaf “Niveaus controleren” in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto”.
Informatie over het Geprogrammeerd Onderhoud De informatie wordt gegeven in km of dagen, afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Het Geprogrammeerd Onderhoud voorziet in 9 onderhoudsbeurten die iedere 20.000 km of ieder jaar moeten worden uitgevoerd. De informatie verschijnt op het display vanaf 2.000 km of 30 dagen vóór de servicebeurt en daarna met de volgende intervallen: – in km: 1.800 - 1.600 - 1.400 1.200 - 1.
CONTROLE-/WAARSCHUWINGSLAMPJES EN MELDINGEN OP HET INSTRUMENTENPANEEL Op het instrumentenpaneel bevinden zich de belangrijkste controle/waarschuwingslampjes. Sommige van deze lampjes verschijnen tegelijkertijd met bijbehorende waarschuwingen ook op het multifunctionele display op het dashboard. Veel meldingen/berichten verschijnen tegelijkertijd met een symbool alleen op het multifunctionele display met de bijbehorende waarschuwingen voor de gebruiker.
Bij de ernstige storingen verschijnen er afwisselend, enkele seconden, het bericht met betrekking tot de storing en het waarschuwingsbericht. Deze cyclus wordt ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de cyclus opnieuw weergegeven.
4 MISTACHTERLICHTEN Het lampje gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld. ¬ STORING IN AIRBAG Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden en op het multifunctionele display verschijnt het bericht “STORING IN AIRBAG” als er een storing is in de werking van de airbag.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt, maar de storing wordt door het systeem opgeslagen. knipperend - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD” in dit hoofdstuk). Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje.
Als het lampje x gaat branden tijdens het rijden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer. Als het lampje op het instrumentenpaneel defect is, gaat het lampje op het multifunctionele display branden en verschijnt het bericht “DEFECT IN LAMPJE REMVLOEISTOF”: wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer. > DEFECT IN ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
á STORING IN ESP (ELECTRONIC STABILITY PROGRAM) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden gaat branden en op het multifunctionele display het bericht “DEFECT IN ESP” verschijnt, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Een knipperend lampje tijdens het rijden geeft aan dat het ESP-systeem in werking is getreden.
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET MULTIFUNCTIONELE DISPLAY Hierna worden de gecontroleerde systemen en parameters van de auto en de bijbehorende symbolen, berichten en storingsmeldingen die op het multifunctionele display kunnen verschijnen, weergegeven. De twee afgebeelde schermen A (storingsmelding) en B (waarschuwingsbericht) (fig. 107) wisselen elkaar af en zijn voorbeelden van de manier waarop iets kan worden weergegeven.
Lichtsterkte bedieningsknoppen Opmerkingen Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht x LICHTSTERKTE INSTRUMENTEN INSTELLEN Geeft het ingestelde lichtsterkteniveau aan van de instrumentenpaneelverlichting - Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Opmerkingen - STUURSLOT INSCHAKELEN BIJ PORTIERVERGR.
Portieren Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling 8 PORTIER OPEN Het met het symbool aangegeven portier is niet goed gesloten Sluit het aangegeven portier 9 PORTIEREN OPEN De met de symbolen aangegeven portieren zijn niet goed gesloten Sluit de aangegeven portieren q KINDERSLOT UITGESCHAKELD Het kinderveiligheidsslot op de achterportieren (openen van binnenuit niet mogelijk) is uitgeschakeld Schakel het kinderveiligheidsslot in als er kinderen op de achterbank aanwezig zijn
Motorkap en kofferdeksel Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling 7 MOTORKAP OPEN De motorkap is niet goed gesloten Sluit de motorkap v BAGAGERUIMTE OPEN Het kofferdeksel is niet goed gesloten Sluit het kofferdeksel w BAGAGERUIMTE EN MOTORKAP OPEN De motorkap en het kofferdeksel zijn niet goed gesloten Sluit de motorkap en het kofferdeksel Anti-letselsysteem van de zijruiten Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling 5 DEFECT IN ANTI-KLEMSYSTEEM RUIT LI
Lancia CODE, Keyless System (CID) en diefstalalarm Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling Y BATTERIJ AFSTANDSBEDIENING LEEG De batterij van de afstandsbediening is bijna leeg Vervang de batterij ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND De Lancia CODE herkent de code van de CID niet Probeer het met de andere CID’s die bij de auto geleverd worden en voer, indien nodig, een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) DEFECT IN DIEFSTALALARM BEZOEK EEN WERKPLAATS Het diefstalalarm
Voorgloei-installatie (JTD-uitvoeringen) Lampje/symbool m èm Bericht Betekenis van het bericht Opmerkingen / Handeling - Het symbool geeft aan dat de voorgloei-installatie werkt. Het doven geeft aan dat de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Bij een hoge buitentemperatuur kan het symbool zeer kort branden.
Buitentemperatuur (mogelijke ijsvorming) Lampje/symbool d Bericht Betekenis van het bericht Opmerkingen LET OP: KANS OP GLADHEID De buitentemperatuur is laag en er is kans op ijsvorming Bij bepaalde omgevingsomstandigheden (bruggen, viaducten, bochten die blootstaan aan wind, enz.) kan de buitentemperatuur aan de grond lager zijn dan de temperatuur ter hoogte van de sensor en is ijsvorming toch mogelijk. Dit gevaar wordt echter niet op het display weergegeven.
ABS (anti-blokkeersysteem) Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling > SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR Het systeem ijkt zichzelf – DEFECT IN ABS BEZOEK EEN WERKPLAATS Het ABS van het remsysteem is defect: in dit geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem.
ASR (anti-slipregeling) Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling V ASR UITGESCHAKELD Het systeem is handmatig uitgeschakeld - ASR INGESCHAKELD Het systeem is handmatig weer ingeschakeld - SYSTEEM NIET BESCHIKBAAR Het systeem ijkt zichzelf - EBD (elektronische remdrukverdeling Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling x> DEFECT IN EBD ZET DE MOTOR AF, RIJD NIET VERDER Het systeem is defect Zet de auto stil en wendt u tot de Lancia-dealer De auto is uitg
EPB (automatische handrem) Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling 3 DEFECT IN EPB BEZOEK EEN WERKPLAATS De automatische handrem is defect Wendt u tot de Lancia-dealer DEFECT IN LAMPJE EPB BEZOEK EEN WERKPLAATS Het controlelampje van de automatische handrem is defect Wendt u tot de Lancia-dealer DEFECT IN EPB BEZOEK EEN WERKPLAATS De automatische handrem is defect Wendt u tot de Lancia-dealer è EOBD (motormanagementsysteem – benzine-uitvoeringen) Lampje/symbool Bericht Be
Snelheid van de auto Lampje/symbool 4 Bericht Betekenis van het bericht Handeling SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN RIJD LANGZAMER De snelheid van de auto is hoger dan de in het CONNECT ingestelde limiet Verminder de snelheid van de auto Cruise-control Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Opmerkingen Ü CRUISE-CONTROL INGESCHAKELD De cruise-control (elektronische snelheidsregelaar) is ingeschakeld - 131
Adaptieve cruise-control Voor alle informatie met betrekking tot de symbolen en de berichten die op het display verschijnen tijdens het normale gebruik van het systeem, wordt verwezen naar de paragraaf “Adaptieve cruise- control”.
Elektronisch bediende automatische versnellingsbak (COMFORTRONIC) Lampje/symbool t è Bericht Betekenis van het bericht Handeling DEFECT IN COMFORTRONIC RIJD LANGZAAM NAAR EEN WERKPLAATS De elektronisch bediende automatische versnellingsbak (COMFORTRONIC) is defect Rijd langzaam naar de Lancia-dealer TE HOGE OLIETEMPERATUUR COMFORTRONIC ZET DE MOTOR AF, RIJD NIET VERDER Te hoge olietemperatuur in de elektronisch bediende automatische versnellingsbak (COMFORTRONIC) Zet de motor uit en wendt u tot d
Koplampafstelling Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling 6 DEFECT IN KOPLAMPVERSTELLING BEZOEK EEN WERKPLAATS De dynamische koplampverstelling is defect Wendt u tot de Lancia-dealer Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling x TE LAAG REMVLOEISTOFPEIL ZET DE MOTOR AF, RIJD NIET VERDER Het niveau van de remvloeistof in het reservoir is onder het minimum niveau gedaald vanwege een mogelijk verlies van vloeistof in het circuit Zet de auto stil en wendt u tot d
Motoroliedruk Lampje/symbool v èv Bericht Betekenis van het bericht Handeling TE LAGE MOTOROLIEDRUK ZET DE MOTOR UIT, RIJD NIET VERDER De motoroliedruk is onder de normale waarde gezakt Zet de motor uit en wendt u tot de Lancia-dealer DEFECT IN SENSOR MOTOROLIEDRUK BEZOEK EEN WERKPLAATS De sensor van de motoroliedruk is defect Wendt u zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer Bericht Betekenis van het bericht Handeling DEFECT IN DYNAMO RIJD LANGZAAM NAAR EEN WERKPLAATS De dynamo is defect waardo
Remblokken Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling d REMBLOKKEN ZIJN VERSLETEN BEZOEK EEN WERKPLAATS De remblokken voor zijn versleten Wendt u tot de Lancia-dealer BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met slijtage-indicatoren op de remblokken voor, moeten bij het vervangen ook de remblokken achter worden gecontroleerd.
Niveau van de ruitensproeiervloeistof Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling ) TE LAAG VLOEISTOFNIVEAU RUITENSPROEIERS CONTROLEER HET NIVEAU Het niveau van de ruitensproeiervloeistof in het reservoir staat onder het minimum niveau Vul zo snel mogelijk bij volgens de aanwijzingen die staan aangegeven in het hoofdstuk “Onderhoud van de Auto” Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling k LICHT LINKSVOOR DEFECT BEZOEK EEN WERKPLAATS De buitenverlichting linksvoor
Richtingaanwijzers Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling k l RICHTINGAANWIJZER LINKSVOOR DEFECT BEZOEK EEN WERKPLAATS De richtingaanwijzer linksvoor brandt niet Wendt u tot de Lancia-dealer RICHTINGAANWIJZER RECHTSVOOR DEFECT BEZOEK EEN WERKPLAATS De richtingaanwijzer rechtsvoor brandt niet Wendt u tot de Lancia-dealer m RICHTINGAANWIJZER LINKSACHTER DEFECT BEZOEK EEN WERKPLAATS De richtingaanwijzer linksachter brandt niet Wendt u tot de Lancia-dealer n RICHTINGAANWIJZER
Mistachterlichten Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling o p q DEFECT IN MISTLAMP LINKSACHTER BEZOEK EEN WERKPLAATS Het linker mistachterlicht brandt niet Wendt u tot de Lancia-dealer DEFECT IN MISTLAMP RECHTSACHTER BEZOEK EEN WERKPLAATS Het rechter mistachterlicht brandt niet Wendt u tot de Lancia-dealer DEFECT IN MISTLAMP LINKS-/RECHTSACHTER BEZOEK EEN WERKPLAATS De mistachterlichten branden niet Wendt u tot de Lancia-dealer Kentekenplaatverlichting Lampje/symbool Berich
Dieselfilter (JTD-uitvoeringen) Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling c WATER IN DIESELFILTER AANWEZIG BEZOEK EEN WERKPLAATS DEFECT IN DIESELFILTERSENSOR BEZOEK EEN WERKPLAATS Er is water in het brandstoffilter aanwezig Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als er water aanwezig is of als de sensor defect is, dient u zich zo snel mogelijk tot de Lancia-dealer te wenden.
Regensensor Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling u DEFECT IN REGENSENSOR BEZOEK EEN WERKPLAATS De regensensor op de voorruit is defect Wendt u tot de Lancia-dealer Lampje/symbool Bericht Betekenis van het bericht Handeling 1 DEFECT IN SCHEMERSENSOR BEZOEK EEN WERKPLAATS De schemersensor voor de automatische in-/uitschakeling van de buitenverlichting is defect Wendt u tot de Lancia-dealer Schemersensor Motorolieniveausensor (JTD-uitvoeringen) Lampje/symbool Bericht Be
-KLIMAATREGELING L0A0002b fig.
1 - Uitstroomopeningen voor ontwasemen of ontdooien van de voorruit De klimaatregeling in het interieur kan op één van de volgende manieren worden geregeld: 2 - Uitstroomopeningen voor ontwasemen of ontdooien van de zijruiten voor – handbediende klimaatregeling, door het selecteren van de functies met de bedieningsknoppen op het bedieningspaneel; 3 - Verstelbare en regelbare luchtroosters in het midden 4 - Verstelbare en regelbare luchtroosters aan de zijkant De lucht wordt het interieur ingevoerd via
Aan beide zijden op het dashboard bevindt zich een vaste uitstroomopening C (fig. 110) voor ontdooiing of ontwaseming van de zijruiten voor. O = luchtrooster volledig geopend De luchtroosters kunnen naar boven en naar beneden worden gekanteld en naar links en rechts gedraaid met regelknop A. De luchtroosters op de voorportieren (fig. 111) kunnen alleen naar boven en naar beneden worden gekanteld. L0A0058b ç = luchtrooster gesloten.
Deze (open) luchtroosters worden alleen effectief gebruikt als een luchtverdeling is gekozen voor luchttoevoer uit de luchtroosters op het dashboard. De auto is uitgerust met drie luchtroosters op het dashboard, twee A (fig. 114) aan bestuurderszijde en één B (fig. 115) aan passagierszijde, voor gespreide luchttoevoer in het interieur. De luchtroosters voor gespreide luchtverdeling worden geopend als u de bedieningsknoppen ( fig.
AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH ALGEMENE INFORMATIE De auto kan zijn uitgerust met een automatische airconditioning met gescheiden regeling voor twee of meer gedeelten. De automatische airconditioning met gescheiden regeling voor twee gedeelten regelt de temperatuur, de luchtverdeling en de luchtopbrengst in het interieur aan bestuurders- en aan passagierszijde.
BELANGRIJK Tijdens de automatische werking van de luchtverdeling, zijn alle lampjes op de toetsen voor de luchtverdeling gedoofd. U kunt handmatig een luchtverdeling kiezen. In dat geval gaat het lampje op de betreffende toets branden. De handmatige instellingen hebben voorrang boven de automatische instellingen en blijven in het geheugen opgeslagen totdat de gebruiker de regeling weer overlaat aan de automatische werking.
BEDIENINGSPANEEL VOOR (fig. 117) fig.
12 - Toets voor in-/uitschakeling achterruit- en spiegelverwarming 13 - Toets voor het verhogen van de aanjagersnelheid 14 - Toets voor het verlagen van de aanjagersnelheid 15 - Toets voor in-/uitschakeling van de snelle ontdooiing/ontwaseming van de voorruit, zijruiten voor, achterruit, buitenspiegels en ruitensproeiermonden 16 - Toets om de ingestelde temperatuur en de luchtverdeling aan bestuurderszijde en passagiersruimte (voor/achter) te synchroniseren 17 - Interieurtemperatuursensor 18 - Keuzetoetsen
BEDIENINGSPANEEL ACHTER (fig.
GEBRUIK VAN DE KLIMAATREGELING Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar wij raden u aan te beginnen met het indrukken van één van de toetsen AUTO en vervolgens de draaiknoppen te draaien om op het display de gewenste temperaturen in te stellen. Omdat het systeem het klimaat in drie gedeelten in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor/achter verschillende temperatuurwaarden selecteren. Het maximaal toegestane verschil is 7 °C.
BEDIENINGSORGANEN Draaiknoppen voor regeling luchttemperatuur (2, 8 fig. 117 1 fig. 118) Als u de knoppen naar links of naar rechts draait, verhoogt of verlaagt u de luchttemperatuur respectievelijk in het gedeelte linksvoor (draaiknop 2 fig. 117), rechtsvoor (draaiknop 8 fig. 117) of achter (draaiknop 1 fig. 118) van het interieur. Omdat het systeem het klimaat in drie gedeelten in het interieur regelt, kunnen de bestuurder en de passagier voor/achter verschillende temperatuurwaarden selecteren.
Voor het uitschakelen van de functie is het voldoende om de draaiknop voor de temperatuur naar links te draaien en de gewenste temperatuur in te stellen. – Functie LO (maximale koeling): wordt ingeschakeld als de draaiknop van de temperatuur naar links wordt gedraaid, voorbij de minimum waarde 16 °C . Deze functie kan worden geactiveerd voor alleen de bestuurderszijde of de passagiersruimte (voor/achter) of voor beide zijden (ook door het selecteren van de functie MONO).
Als een gecombineerde functie is ingesteld, wordt na het indrukken van een toets alleen de belangrijkste functie van de ingedrukte toets geactiveerd. Als daarentegen een toets van een reeds ingestelde functie wordt ingedrukt, dan wordt die functie uitgeschakeld (het betreffende lampje dooft). Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet toets AUTO worden ingedrukt.
Toetsen voor het regelen van de aanjagersnelheid (13, 14 fig. 117 – 7, 8 fig. 118) Als u respectievelijk toets 13 of 14 (fig. 117) van het bedieningspaneel voor indrukt en toets 8 of 7 (fig. 118) van het bedieningspaneel achter, indien beschikbaar, wordt de aanjagersnelheid verhoogd of verlaagd en daarmee de hoeveelheid lucht die in het interieur wordt gevoerd om de gewenste temperatuur te handhaven. De aanjagersnelheid wordt weergegeven door verlichte streepjes op het display voor 5 (fig.
Als het systeem vanwege handmatige instellingen de gewenste temperatuur in de verschillende ruimtes niet meer kan garanderen en handhaven, knippert de ingestelde temperatuur om aan te geven dat het systeem op een probleem is gestoten en dooft automatisch ook het opschrift AUTO. Voor het hervatten van de automatische werking van de aanjager na een handmatige instelling (één of meerdere), moet toets AUTO worden ingedrukt. Toets MONO (ingestelde temperaturen en luchtverdeling synchroniseren) (16 fig.
De klimaatregeling kan ook worden uitgeschakeld met het bedieningspaneel achter, indien beschikbaar: druk meerdere keren op toets 7 (fig. 118) of houd de toets ingedrukt totdat op het display alle streepjes van de aanjager doven en het opschrift OFF verschijnt. Druk om het bedieningspaneel achter uit te schakelen opnieuw op de toets REAR; het lampje op de toets dooft en het bedieningspaneel van de passgier voor is weer beschikbaar. Toets voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie (3 fig.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (verwarming of koeling van het interieur), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
Bij uitgeschakelde compressor kan de in het interieur ingevoerde lucht niet gekoeld worden. Er zijn nu twee mogelijkheden: – als de buitentemperatuur lager is dan de ingestelde temperatuur, werkt het systeem normaal en kan het de ingestelde temperatuur bereiken en handhaven, ook bij uitgeschakelde compressor; – als de buitentemperatuur hoger is dan de ingestelde temperatuur, kan het systeem niet aan de wens voldoen. Dit wordt aangegeven door het knipperen van de ingestelde temperatuur op het display.
worden de functies die hiervoor waren ingesteld weer geactiveerd en eventueel ook de laatst ingestelde functie. Toets voor ontwaseming/ontdooiing achterruit en buitenspiegels (12 fig. 117) Als u deze toets indrukt, dan worden de achterruit- en de spiegelverwarming ingeschakeld. Het lampje op de toets gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld. De functie schakelt na ongeveer 10 minuten automatisch uit, of als opnieuw de toets wordt ingedrukt.
STOF-/POLLENFILTER MET ACTIEVE KOOLDEELTJES Het pollenfilter reinigt de lucht mechanisch via het elektrostatische principe, zodat de in het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is en geen stofdeeltjes, pollen, enz. bevat. Door de actieve kooldeeltjes in het pollenfilter wordt ook de concentratie van luchtverontreinigende bestanddelen verminderd. Het pollenfilter filtert de in het interieur ingevoerde buitenlucht (recirculatie uitgeschakeld).
HULPVERWARMING – meer comfort tijdens het rijden en bij stilstaande auto De hulpverwarming kan bij een uitgezette motor of tijdens het rijden werken. De hulpverwarming zorgt ervoor dat: De hulpverwarming ondersteunt de opwarming van de motorkoelvloeistof tijdens het rijden voor een snellere verwarming van het interieur bij extreem lage buitentemperaturen.
– bij draaiende motor werkt het systeem als “extra verwarming”. Onafhankelijk van de wijze van werking, wordt na het inschakelen de verwarming altijd als volgt geactiveerd: 1 - Inschakeling van de ventilator, gedurende ongeveer 30 seconden, om de verbrandingskamer te ventileren en van zuurstof te voorzien. De ventilatorsnelheid wordt geleidelijk verhoogd totdat de gemiddelde snelheid is bereikt.
– contactsleutel in stand draaien MAR – gedeeltelijke ontlading van de accu – aan het einde van de geprogrammeerde inschakeltijd – OFF-signaal van de afstandsbediening – handmatige uitschakeling door de gebruiker via het CONNECT – door de regeleenheid van de hulpverwarming gesignaleerde storing. In-/uitschakeling van de verwarming met de tijdschakelaar De functie “programmeerbare verwarming” kan worden ingeschakeld met de door het CONNECT bediende tijdschakelaar.
– als de gebruiker de verwarming handmatig inschakelt tijdens de werking van de tijdschakelaar – als de tijdschakelaar binnen 3 minuten na het uitzetten van de verwarming wordt geactiveerd – als de gebruiker de tijdschakelaar handmatig uitschakelt – als bij het inschakelen van de tijdschakelaar de brandstoftank bijna leeg is. De gebruiker wordt op deze situatie geattendeerd door middel van een bericht. Bovendien moet de gebruiker de inschakeling bevestigen.
Dit signaal wordt alleen door het telematica-infosysteem geaccepteerd als: – de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen – de tijdschakelaar is uitgeschakeld. BELANGRIJK Het bereik van de afstandsbediening is maximaal in de open ruimte en is minder in bebouwde gebieden.
of omdat de knop OFF is ingedrukt, blijft ook het lampje B gedoofd. Inschakelduur Als u op de toets ON van de afstandsbediening drukt, wordt altijd de laatst opgeslagen inschakelduur ingeschakeld. Laat de knoppen los en tel hoeveel keer lampje B knippert. Als u na de laatste keer knipperen de toets OFF indrukt, wordt de volgende inschakelduur opgeroepen (zie de tabel).
Batterijen controleren en vervangen Batterijen vervangen: De lading van de batterijen wordt telkens als u op de toets ON of OFF drukt, automatisch gecontroleerd. Als lampje B oranje knippert, dan zijn de batterijen bijna leeg en moeten ze worden vervangen.
De functie “standverwarming” wordt automatisch uitgeschakeld bij één van de volgende omstandigheden: – starten van de motor; – overschrijding van de inschakelduur (ongeveer 30 minuten) van de verwarming en/of de vloeistofpomp; – verzoek om uitschakeling door de gebruiker via het commando STOP op het telematica-infosysteem; – storing gesignaleerd door de regeleenheid van de verwarming; – gedeeltelijke ontlading van de accu of defecte dynamo.
WERKING BIJ DRAAIENDE MOTOR Functie “Extra verwarming” Deze functie ondersteunt de opwarming van de motorkoelvloeistof direct na het starten of tijdens het rijden zodat de motor bij koud weer sneller op bedrijfstemperatuur komt en in het interieur sneller een comfortabele temperatuur wordt bereikt.
TECHNISCHE GEGEVENS Max. calorisch vermogen ongeveer 5 kW Beperkt calorisch vermogen ongeveer 2,5 kW Nominale bedrijfsspanning 12 V Stroomopname bij werking 45W bij 13,5V; 34W bij 12V Stroomopname bij rust 1mA (5mA met radio-ontvanger) Bedrijfsspanning 10,25V ± 0,25V ÷ 15,50V ± 0,25V Bedrijfstemperatuur van - 40º C ± 2% tot 70º C ± 2% Brandstofverbruik bij beperkt vermogen 0,25 kg/h bij maximaal vermogen 0,5 kg/h Gewicht 2,9 kg Geluidsproductie 51 db.
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop A om de mistlampen voor in te schakelen. WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN (fig. 120) BELANGRIJK Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften. Als u de contactsleutel in stand STOP draait, schakelen de mistlampen voor automatisch uit. De lampen schakelen pas weer in als na het starten opnieuw op knop A wordt gedrukt. MISTACHTERLICHTEN 122) L0A0103b fig.
De mistachterlichten schakelen automatisch uit als u de motor uitzet of als u het dimlicht of de mistlampen voor uitschakelt. Als u de motor weer start of het dimlicht of de mistlampen voor weer inschakelt, moet u opnieuw op de knop drukken om de mistachterlichten weer in te schakelen. BELANGRIJK De mistachterlichten kunnen hinderlijk zijn voor de weggebruikers achter u. Doof daarom bij stukken met goed zicht de mistachterlichten. LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL (fig.
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (fig. 125) Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen. Deze veiligheidsschakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. Bovendien wordt hiermee voorkomen dat bij leidingbreuken tijdens een ongeval brandstoflekkage ontstaat.
AUTOMATISCHE HANDREM EPB (fig. 126) De auto is uitgerust met een automatische handrem EPB (Electric Parking Brake) die inschakelt als de motor wordt uitgezet en uitschakelt als bij draaiende motor het gaspedaal wordt ingetrapt en, bij uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak, gelijktijdig het koppelingspedaal wordt losgelaten. De handrem kan ook handmatig worden uitgeschakeld door op knop A op de middenconsole te drukken bij een draaiende motor of met de contactsleutel in stand MAR.
Automatische inschakeling De handrem wordt automatisch ingeschakeld als u de motor uitzet en schakelt daarna niet uit, ook niet als u op knop A drukt. Pas nadat de contactsleutel in stand MAR is gedraaid, kan de handrem worden uitgeschakeld door op deze knop te drukken. De handrem wordt ook automatisch ingeschakeld als bij een draaiende motor het bestuurdersportier wordt geopend. Op deze manier is de auto veilig als de bestuurder de auto bij draaiende motor verlaat (hek openen, garage openen, enz.).
– draai de sleutel weer in stand MAR, trap het rempedaal in en houd gelijktijdig knop A ten minste 2 seconden ingedrukt. Het lampje x knippert 3 keer om aan te geven dat de automatische werking is uitgeschakeld. Als vervolgens de contactsleutel weer in stand STOP wordt gedraaid, is de handrem niet ingeschakeld. De automatische werking van de handrem wordt automatisch weer hersteld als de contactsleutel weer in stand MAR wordt gedraaid.
De automatische handrem is uitgerust met een eigen accu, waardoor de handrem in noodgevallen kan worden uitgeschakeld, bijv. als de hoofdaccu van de auto volledig leeg is of als gevolg van een ongeval is beschadigd. De auto is bovendien uitgerust met een noodknop A (fig. 127) in het rechter vak van de bagageruimte.
Ga voor het uitschakelen van de handrem met de noodknop als volgt te werk: – druk op de hoofdknop op de middenconsole en laat de knop los – druk op de noodknop in de bagageruimte en laat de knop los – druk opnieuw op de hoofdknop op de middenconsole en laat de knop los. pook vasthoudt, de schuifring A onder de pookknop omhoog worden getrokken. Verplaats de pook vervolgens vanuit de “vrij”-stand naar rechts en vervolgens naar achteren.
ELEKTRONISCH BEDIENDE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (COMFORTRONIC) MOTOR STARTEN De auto is uitgerust met een elektronisch bediende automatische versnellingsbak. Naast de normale functies kunt u handmatig de versnellingen inschakelen door de versnellingspook in het daarvoor bestemde deel te plaatsen. BELANGRIJK Druk na het starten van de motor het gaspedaal niet in voor en tijdens het verplaatsen van de versnellingspook. Dit is met name zeer belangrijk als de motor koud is.
Voor het stilzetten van de auto hoeft alleen het rempedaal ingetrapt te worden, onafhankelijk van de stand van de versnellingspook. BELANGRIJK In geval van nood (storingen, lege accu, enz.) kan de sleutel ook worden uitgenomen als de versnellingspook niet in stand P staat. Draai hiervoor de contactsleutel in stand STOP, druk op knop A (fig. 132) en neem tegelijkertijd de sleutel uit het slot.
KEUZE VOOR AUTOMATISCHE/HANDMATIGE SEQUENTIËLE WERKING De belangrijkste eigenschap van deze versnellingsbak is de keuze tussen automatische en handmatige sequentiële werking. AUTOMATISCHE WERKING P - Parkeren Plaats voor de automatische werking de versnellingspook in het rechter gebied (fig. 130) in één van de volgende standen: Als u de auto parkeert, moet de versnellingspook altijd in deze stand staan. De aangedreven wielen worden automatisch geblokkeerd.
Controleer voordat u de auto verlaat of de automatische handrem (EPB) is ingeschakeld. Plaats de pook ook in stand P als u de auto bij een draaiende motor moet verlaten. In geval van nood (storingen, lege accu, enz.) kunt u de pook vanuit stand P in stand N, D of R plaatsen door het hendeltje A (fig. 134) onder aan het schakelmasker van de versnellingspook in te drukken. Om het hendeltje te bereiken, moet het geklemde afdekplaatje B achter de versnellingspook worden verwijderd.
Als u het gaspedaal snel intrapt voor betere prestaties, wordt automatisch het sportieve programma ingeschakeld. Om de functie uit te schakelen, moet u het gaspedaal gedeeltelijk laten opkomen. Als u het gaspedaal geleidelijk intrapt, wordt automatisch het tussenliggende programma of het economische programma ingeschakeld. De regeleenheid is in staat om bijzondere omstandigheden te herkennen zoals het nemen van een bocht.
dert het geluid tijdens het rijden en het brandstofverbruik. Als maximale prestaties van de auto worden verlangd (acceleratie en snelheid), is het daarom normaal dat deze versnelling bijna nooit wordt ingeschakeld. De elektronisch geregelde automatische versnellingsbak is voorzien van een systeem dat de aandrijving van de inwendige tandwielen tot een minimum beperkt als de auto stilstaat met ingetrapt rempedaal.
HANDMATIGE SEQUENTIËLE WERKING Plaats voor de handmatige sequentiële werking de versnellingspook in het linker gebied (fig. 130) in stand: (+) = opschakelen; (–) = terugschakelen. De pook kan alleen in het linker gebied geplaatst worden vanuit stand D: de versnelling die door de automatische versnellingsbak is ingeschakeld op het moment dat de pook verplaatst wordt, blijft ingeschakeld. Onder alle rij-omstandigheden kan worden overgeschakeld naar de handmatige sequentiële werking.
STORINGSMELDINGEN dwijnt. Rijd daarna verder zonder te veel van de motor te eisen. Storingen in de automatische versnellingsbak worden weergegeven door het gaan branden van het waarschuwingslampje t op het multifunctionele display en het verschijnen van de volgende berichten: Als het bericht weer op het display verschijnt, moet de auto opnieuw worden stilgezet met stationair draaiende motor totdat het bericht verdwijnt. – TE HOGE OLIETEMPERATUUR COMFORTRONIC – DEFECT IN COMFORTRONIC.
Als tijdens het starten van de motor een storingsmelding verschijnt, dan betekent dit dat de elektronische regeleenheid van de versnellingsbak een storing, tijdens de voorgaande rit voordat de motor werd afgezet, heeft opgeslagen. Wendt u ook in dit geval tot de Lancia-dealer om de automatische versnellingsbak te laten controleren.
SLEPEN VAN DE AUTO BELANGRIJK Houdt u bij het slepen van de auto aan de wettelijke bepalingen en aan de aanwijzingen in het hoofdstuk “Noodgevallen”. Bij het slepen moeten de volgende voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen: – vervoer de auto, indien mogelijk, op de laadvloer van een bergingsauto; Voordat u de auto gaat slepen, moet de automatische handrem worden uitgeschakeld op de manier die beschreven staat in de betreffende paragraaf.
Het ESP-systeem beïnvloedt de motor en de remmen, waardoor een stabiel koppel wordt geleverd als de sensoren de omstandigheden signaleren waarin de auto kan gaan slippen. WERKING VAN HET ESPSYSTEEM De prestaties van het systeem vergroten in principe de actieve veiligheid, maar mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer.
verlaagd. De ingrepen worden doorlopend aangepast en uitgevoerd, zodat de door de bestuurder gewenste richting wordt aangehouden. ASR-SYSTEEM (ANTISLIP REGULATION) De werking van het ESP-systeem verhoogt de actieve veiligheid van de auto aanzienlijk onder veel kritische omstandigheden en is vooral nuttig bij het inhalen, als de grip van het wegdek wisselt. Het ASR-systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem.
het symbool V branden en verschijnt het bericht “ASR UITGESCHAKELD”. Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje B op de schakelaar branden. Als het systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het als de auto opnieuw wordt gestart automatisch weer in. BELANGRIJK Schakel het ASRsysteem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.
In de tabel hierna staat voor de verschillende gebruiksomstandigheden, de door de lampjes geleverde informatie vermeld.
ALGEMENE INFORMATIE De elektronische snelheidsregeling maakt het mogelijk een gewenste snelheid aan te houden, zonder het gaspedaal in te trappen. Op deze manier wordt het rijden, vooral op lange trajecten, minder vermoeiend omdat de ingestelde snelheid automatisch gehandhaafd blijft. BELANGRIJK Het systeem kan alleen worden ingeschakeld bij een snelheid boven de 30 km/h.
Zet draaiknop B in stand ( +) om de snelheid op te slaan of om de ingestelde snelheid te verhogen. Zet draaiknop B in stand (–) om de ingestelde snelheid te verlagen. Telkens als u draaiknop B bedient, wordt de snelheid met 1 km/h verhoogd of verlaagd. Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid continu. De nieuwe snelheid wordt automatisch opgeslagen. Met knop C (RCL) kan de opgeslagen snelheid worden opgeroepen.
of – draai draaiknop B kort in stand (+): telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid continu. Als draaiknop B wordt losgelaten, wordt de bereikte snelheid automatisch opgeslagen. OPGESLAGEN SNELHEID WISSEN De opgeslagen snelheid wordt automatisch gewist: – als de motor wordt uitgezet of – als schakelaar A in stand OFF wordt gedraaid.
ADAPTIEVE CRUISE CONTROL (ACC) ALGEMENE INFORMATIE De adaptieve cruise-control (ACC) is een systeem dat de bestuurder helpt bij het behouden van de kruissnelheid en het aanhouden van de afstand tot de auto die voor u rijdt en het maakt het mogelijk een constante, vooraf ingestelde snelheid aan te houden, zonder het gaspedaal in te trappen.
De adaptieve cruisecontrol mag uitsluitend worden gebruikt als de verkeersomstandigheden en het traject van dien aard zijn dat, over een voldoende lange afstand, volledig veilig een constante snelheid kan worden aangehouden. BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 137) Draaiknop A kan in vier standen worden gezet: De adaptieve cruise-control wordt bediend met drie knoppen. Daarnaast kan met het gaspedaal de snelheid worden verhoogd en met het rempedaal het systeem worden uitgeschakeld.
Als het systeem is ingeschakeld (draaiknop A staat in een andere stand dan OFF), verschijnt op het multifunctionele display het symbool ú en het bericht “ADAPTIEVE CRUISE-CONTROL INGESCHAKELD”. Het symbool blijft weergegeven totdat het systeem wordt uitgeschakeld door draaiknop A in stand OFF te zetten. Met draaiknop B kunt u de ingestelde snelheid van de auto opslaan en aanhouden of de ingestelde snelheid verhogen of verlagen.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN Als het systeem wordt uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rempedaal, kan de opgeslagen snelheid worden hervat door knop C (RCL) in te drukken. OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN De opgeslagen snelheid kan op twee manieren worden verhoogd: – trap het gaspedaal in en sla de nieuwe snelheid op (draaiknop B in stand +) of – zet draaiknop B kort in stand (+): telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd met intervallen van 10 km/h.
De maximale vertraging wordt automatisch door het systeem uitgevoerd en is beperkt ten opzichte van de werkelijke capaciteit van het remsysteem van de auto. Een eventuele noodstop kan dus uitsluitend door de bestuurder worden uitgevoerd. De bestuurder wordt door een geluidssignaal gewaarschuwd als zich situaties voordoen, waarbij de bestuurder uit veiligheidsoverwegingen op het rempedaal moet trappen.
ingestelde afstandsniveau x Bij buitentemperaturen gelijk aan of minder dan 3 oC houdt het systeem automatisch de langste afstand aan, ongeacht het ingestelde afstandsniveau. Als het systeem korte tijd wordt uitgeschakeld door het gaspedaal in te trappen, dan knippert de opgeslagen snelheid op het instrumentenpaneel en verdwijnt het eventueel op het display van het instrumentenpaneel weergegeven icoontje van de afstandsmeting.
BELANGRIJK De adaptieve cruise-control kan alleen worden ingeschakeld als de snelheid van de auto tussen de 30 en 160 km/h ligt. Wij raden u aan de adaptieve cruise-control alleen in te schakelen als de verkeersomstandigheden en de conditie van de weg dit veilig toestaan; d.w.z.: op rechte, droge wegen en autosnelwegen die in goede conditie verkeren en met een rustig verkeersbeeld. Schakel het systeem nooit in de stad of in druk verkeer in.
De parkeersensoren voor en achter schakelen automatisch in als de contactsleutel in stand MAR staat en de achteruit wordt ingeschakeld. Als u vervolgens een andere versnelling inschakelt, dan schakelen de parkeersensoren achter uit terwijl de sensoren voor blijven ingeschakeld, totdat de auto sneller rijdt dan 15 km/h. Zo kan de parkeermanoeuvre volledig worden voltooid. De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en tijdens andere mogelijk gevaarlijke situaties ligt altijd en overal bij de bestuurder.
Voor een juiste werking van het hulpsysteem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren op de bumpers zitten. L0A0278b Het systeem maakt gebruik van 4 sensoren in de bumper voor ( fig. 140) en 4 sensoren in de bumper achter ( fig. 141) om de afstand tot het obstakel te meten. fig. 140 Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om strepen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek.
Meetbereik Obstakels in het midden worden waargenomen op een afstand die korter is dan ongeveer 0,9 m (voor) en 1,50 m (achter). LOA0172b Met de sensoren kan het gebied voor en achter de auto worden gecontroleerd. Door hun plaats wordt ook de midden- en zijkant aan de voor- en achterzijde van de auto bestreken ( fig. 142). fig.
Obstakels aan de zijkant worden waargenomen op een afstand die korter is dan ongeveer 0,6 m. WERKING MET AANHANGER De werking van de sensoren achter wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker losmaakt. STORINGEN De regeleenheid van het systeem controleert iedere keer als de contactsleutel in stand MAR draait alle componenten van het systeem.
ALGEMENE OPMERKINGEN Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden. Obstakels die zich dicht bij de voorof achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. De signalen die door de sensoren gestuurd worden, kunnen veranderd zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv.
Voor het in-/uitschakelen van de twee lampjes aan de zijkant moeten de knopjes B worden ingedrukt. Deze lampjes doven automatisch 15 minuten na het uitzetten van de motor (contactsleutel in stand STOP draaien). PLAFONDVERLICHTING ACHTER PORTIERVERLICHTING (fig. 145) De plafondverlichting bestaat uit een centraal lampje en twee lampjes aan de zijkant. Het centrale lampje voor gaat samen met de plafondverlichting achter automatisch branden bij het openen van één van de portieren.
Aan de onderzijde van de buitenspiegels bevindt zich een lampje voor de verlichting van het in- en uitstapgebied van de auto. ZONNEKLEPPEN (fig. 147) SPIEGELTJES (fig. 148) De zonnekleppen kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Deze spiegeltjes bevinden zich op de zonnekleppen: de spiegeltjes zijn bereikbaar nadat de zonnekleppen naar beneden zijn gedraaid en klepje A is opgetild. Om de zonnekleppen voor de zijruit te draaien, moeten ze uit de haakjes A worden losgemaakt. fig.
ASBAK EN AANSTEKER VOOR Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. Deze bevinden zich in één vakje dat geopend kan worden door op het aangegeven punt te drukken ( fig. 149). Druk op knop A (fig. 150) om de aansteker in te schakelen; na enkele seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik. ASBAK ACHTER (fig. 151) Voor de zitplaatsen achter zijn er twee asbakken in de panelen van de portieren.
het uitzetten van de motor (contactsleutel in stand STOP draaien). Op het dashboard bevindt zich een dashboardkastje dat is voorzien van een binnenverlichting en een klepje met slot. Sluit het vak door het in de zitting te duwen. BELANGRIJK Lees voor het gebruik van de stekkerdoos de instructies in de betreffende paragraaf op de volgende pagina’s in dit hoofdstuk. Het openen van het klepje kan worden uitgesloten en weer toegestaan in het CONNECT-menu.
Aan de binnenzijde van de armsteun voor vindt u een verlicht koel/warmhoudvak voor drankjes ( fig. 156). Dit vak is rechtstreeks verbonden met de klimaatregeling. Open de houder door op het deksel bij punt A te drukken en los te laten: de beker-/blikjeshouder opent automatisch. In dit vak kunnen drankjes langer bewaard worden op de temperatuur die ze hadden toen ze in het vak werden geplaatst. BELANGRIJK Het koel-/warmhoudvak dient niet voor het koelen en opwarmen van drankjes.
Let er bijzonder goed op dat u de drankjes niet morst. Het koel-/warmhoudvak beschikt evenwel over een afvoer aan de onderkant waardoor de eventueel gemorste vloeistof naar buiten wordt afgevoerd. OPBERGVAK OP HET DASHBOARD (fig. 158) OPBERGVAKKEN IN DE PORTIEREN Achter de versnellingspook bevindt zich een opbergvak A. In de panelen van de portieren bevindt zich een opbergvak: – A (fig. 159) op de voorportieren L0A0194b – B (fig. 160) op de achterportieren. L0A0182b L0A0212b fig. 159 fig.
OPBERGVAK OP DE MIDDENCONSOLE (fig. 161) BEKER-/BLIKJESHOUDER ACHTER (fig. 162) OPBERGVAK IN ARMSTEUN ACHTER Op de uitvoeringen met gescheiden klimaatregeling bevindt zich aan de achterkant van het middenconsole het opbergvak A. De houder A bevindt zich in de armsteun achter. De armsteun achter is van binnen voorzien van een opbergvak A (fig. 163), een vak voor pasjes, tolkaartjes, e.d. B en een stekkerdoos C.
STEKKERDOOS – de afstandsbediening voor de hifien TV-functies van het CONNECT. De stekkerdoos bevindt zich in de armsteun achter. – de extra ontvanger voor de telefoon. Om toegang tot de stekkerdoos te krijgen, moet de armsteun omhoog worden getrokken met de handgreep A (fig. 164). Het vak kan gesloten worden door de armsteun te laten zakken. BELANGRIJK Lees voor het gebruik van de stekkerdoos de instructies in de betreffende paragraaf in dit hoofdstuk.
Controleer voordat u het zonnescherm bedient of er geen voorwerpen op de hoedenplank liggen. HANDGREPEN (fig. 167) EXTRA ACCESSOIRES Deze bevinden zich bij de portieren. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (navigatiesysteem met anti-diefstalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, dient u zich tot de Lancia-dealer te wenden.
Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, als ze worden versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto (zoals de regeleenheid van het motormanagementsysteem, de regeleenheid van het ABS/EBD enz.) kunnen veroorzaken.
Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden. Alle functies van het opendak (openen, sluiten en kantelstand achterzijde) worden bediend met keuzeschakelaar A (fig. 168). BELANGRIJK Plaats bij uitvoeringen met Keyless System de CID niet op het opendak van de auto om te voorkomen dat de CID per ongeluk wordt herkend. Er zijn 6 openingsstanden in lengterichting en 3 kantelstanden (fig. 169).
Na het loskoppelen van de accu of het doorbranden van de zekering is het nodig om de anti-letselfunctie opnieuw in te stellen. Ga daarbij als volgt te werk: 1) draai keuzeschakelaar A helemaal naar links, in de maximale kantelstand 3 (fig. 168) Op deze manier wordt het systeem opnieuw ingesteld en functioneert weer op normale wijze. Wendt u tot de Lancia-dealer als dit niet het geval is. Als de procedure voortijdig wordt onderbroken, moet deze vanaf het begin worden herhaald.
– de contactsleutel is uitgenomen – alle portieren op de juiste wijze zijn gesloten. Om de zijruiten en het opendak centraal te openen, moet knopje A (fig. 172) op de afstandsbediening langer dan 3 seconden worden ingedrukt na het openen van de portieren:de zijruiten en het opendak worden geheel geopend. Als u het knopje loslaat stopt het openen. Als de sleutel langer dan 3 seconden in stand 1 (fig. 173) wordt gehouden, dan openen de zijruiten en het opendak.
De aanjager wordt automatisch ingeschakeld en de luchtverdeling wordt ingesteld op de instelling die voor het uitzetten van de motor was ingesteld. Deze functie is zeer nuttig op zomerse dagen, omdat hierdoor de temperatuur in het interieur aanzienlijk daalt. Hierdoor is minder tijd nodig voor het koelen na het wegrijden ook omdat wordt voorkomen dat warme lucht opeenhoopt in de kanalen van de klimaatregeling. BELANGRIJK Maak de stekkers van de plafondverlichting niet los.
BAGAGERUIMTE Bij een lege accu of als een zekering is doorgebrand of als u de lege accu wilt loskoppelen (bijv. als de auto langere tijd niet gebruikt wordt), moeten, voordat het kofferdeksel wordt geopend, aandachtig de instructies worden gelezen en opgevolgd die vermeld staan in de paragraaf “Accu loskoppelen” in het hoofdstuk “Noodgevallen”. Het kofferdeksel kan zowel van binnenuit als van buitenaf worden geopend.
VAN BUITENAF OPENEN MET DE SLEUTEL (fig. 177) OPENEN MET AFSTANDSBEDIENING Het slot van het kofferdeksel wordt elektrisch bediend: als het slot wordt ontgrendeld en op knop A wordt gedrukt, wordt de servobesturing ingeschakeld en het kofferdeksel geopend. Het kofferdeksel kan, ook bij ingeschakeld alarm, op afstand worden geopend door knopje A (fig. 178) in te drukken.
INSTELBARE FUNCTIES MET HET CONNECT-MENU In het CONNECT kunnen de volgende functies worden in- en uitgeschakeld: – ver-/ontgrendelen van het kofferdekselslot bij het centraal ver-/ontgrendelen van de portieren – automatische vergrendeling van het kofferdekselslot,de portiersloten en het tankklepje als de auto harder rijdt dan 20 km/h. In de volgende tabellen wordt de werking van het kofferdekselslot in relatie tot de ingeschakelde functies vermeld.
Bediening van het kofferdekselslot met de metalen baard van de sleutel Verbonden met de centrale portiervergrendeling Niet verbonden met de centrale portiervergrendeling Status van de centrale portiervergrendeling Uitgeschakeld Ingeschakeld Uitgeschakeld Ingeschakeld Handeling om het kofferdeksel te openen Druk op de knop op het kofferdeksel Draai de sleutel linksom in het kofferdekselslot Draai de sleutel linksom in het kofferdekselslot Draai de sleutel linksom in het kofferdekselslot Handeling
VERLICHTING BAGAGERUIMTE (fig. 180) KOFFERDEKSEL SLUITEN Gebruik voor het sluiten van het kofferdeksel de handgrepen A (fig. 179) in de bekleding. BAGAGENETTEN De bagageruimte is voorzien van een vast bagagenet (fig. 181) aan de linkerzijde en een los bagagenet. De bagageruimte wordt verlicht met plafondlampje A dat automatisch gaat branden als het kofferdeksel wordt geopend. De verlichting dooft automatisch als u het kofferdeksel sluit. L0A0180b L0A0081b fig.
Het losse bagagenet kan op twee manieren in het voorste gedeelte van de bagageruimte (fig. 182-183), in de zittingen A en B (fig. 184) worden bevestigd. Bevestig het net door de haken A (fig. 185) in de zittingen B te steken en ze omlaag te duwen. L0A0099b L0A0046b L0A0048b L0A0219b fig. 184 L0A0047b 228 De vervoerde lading kan met riemen of spanbanden (niet bijgeleverd) worden bevestigd aan de daarvoor bestemde ringen ( fig. 186-187) in de hoeken van de bagageruimte.
De ringen dienen ook voor het bevestigen van de bagagenetten (die leverbaar zijn via de Lancia-dealer). VOORZORGSMAATREGELEN BIJ HET TRANSPORT VAN BAGAGE L0A0220b De auto is voorzien van een systeem dat de stand van de koplampen automatisch aanpast aan de vervoerde lading. De afstelling functioneert correct als de lading overeenkomt met wat is voorgeschreven: controleer altijd of de lading niet zwaarder is dan in de gewichtentabel in het hoofdstuk “Technische gegevens” staat aangegeven.
Sluit geen accessoires op de stekkerdoos aan met een stroomverbruik dat hoger is dan de aangegeven maximale waarde. De stekkerdoos bevindt zich rechts in de bagageruimte. Voor het gebruik van de stekkerdoos moet u dekseltje A openen. Een langdurig stroomverbruik kan de accu uitputten, waardoor de motor niet meer gestart kan worden. Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoer van lange voorwerpen (bijv. ski’s). Steek de ski’s vanuit de bagageruimte door het luik.
2) Laat de bekleding zakken door aan de handgreep B (fig. 190) te trekken. 3) Open het luik door de knoppen C (fig. 191) in te drukken. 4) Maak de bescherming D (fig. 192) los en plaats deze op de armsteun. L0A0079b 5) Klap vanuit de bagageruimte het luikje neer door op de handgreep A (fig. 193) te drukken. L0A0078b L0A0077b fig. 190 L0A0080b fig. 192 fig. 191 fig.
Nadat u de lading in de bescherming heeft geplaatst, moet u deze met de riem vastbinden om te voorkomen dat de lading gaat schuiven bij hard remmen of ongelukken. 3) Maak de lading vast door de gesp van de riem A (fig. 195) in de sluiting van de middelste veiligheidsgordel achter te bevestigen. Bescherming met lading losmaken: 1) Maak de riem los door op de knop van de sluiting van de veiligheidsgordel te drukken. 2) Maak de riem losser door hem door de gesp A (fig.
MOTORKAP 3) Trek hendel B (fig. 198) omhoog om de motorkap los te maken van de veiligheidshaak. BELANGRIJK Het optillen van de motorkap wordt vergemakkelijkt door twee gasveren (fig. 199). Wij raden u aan deze gasveren niet te demonteren en de motorkap tijdens het optillen te begeleiden. 4) Til de motorkap op. Open de motorkap alleen als de auto stilstaat. Motorkap openen: 1) Open het bestuurdersportier. L0A0018b L0A0019b fig. 197 L0A0285b 2) Trek aan hendel A (fig.
Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Motorkap sluiten: 1) Laat de motorkap vanaf een hoogte van ongeveer 20 cm dichtvallen: hij vergrendelt nu automatisch. 2) Controleer of de motorkap volledig is gesloten en niet alleen door de veiligheidshaak wordt vastgehouden. Sluit in dit laatste geval de motorkap niet door erop te drukken, maar til de motorkap op en herhaal de handeling.
BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort. Draai om het deksel van het servicevak te openen, met de contactsleutel de sluiting C (fig. 202) in stand 1 en verwijder het deksel. De tankdop zit via een koordje D (fig. 203) aan het tankklepje vastzit, zodat u de dop niet kunt verliezen. Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar.
IMPERIAAL/SKIDRAGER Kantel na het verwijderen van de imperiaal/skidrager de dekseltjes weer omlaag in de zittingen. Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten. BELANGRIJK Houdt u zorgvuldig aan de wettelijke bepalingen betreffende de maximale afmetingen. BEVESTIGINGSPUNTEN Op het dak bevinden zich 4 bevestigingsbeugels voor de imperiaal/ skidrager ( fig. 204), die door dekseltjes zijn afgedekt.
KOPLAMPEN KOPLAMPEN MET DIMLICHT/GROOTLICHT MET GASONTLADINGSLAMPEN (BIXENON) EN DYNAMISCHE KOPLAMPVERSTELLING Bij dit type koplampen, met de naam Bi-Xenon, wordt voor het dimlicht en het grootlicht gebruik gemaakt van een lamp met een bol die xenongas bevat. Dit type koplampen heeft de volgende eigenschappen: – betere lichtopbrengst – grotere reikwijdte en betere afstelling lichtbundel – minder verbruik tijdens de werking – langere levensduur van de lamp.
Dynamische automatische regelaar voor de koplampafstelling Vanwege de sterke lichtopbrengst wordt de afstelling van de bi-xenon koplampen door een dynamisch controlesysteem geregeld. Dit systeem wordt bediend door een elektronische regeleenheid die de actuatoren bedient die op iedere koplamp gemonteerd zijn. Het commando voor de actuatoren is afhankelijk van de verwerking van de signalen die afkomstig zijn van twee rijhoogtesensoren.
– actuatoren niet aangesloten: als het commandosignaal ontbreekt, worden de actuatoren in een stand gezet waarbij de lichtbundel maximaal naar beneden is gericht KOPLAMPEN AFSTELLEN VOOR VERKEER LINKS/RECHTS – storing in regeleenheid: afhankelijk van het type storing, kan bij een storing het systeem in de huidige stand blijven of zich in de stand zetten waarbij de lichtbundel maximaal naar beneden is gericht De koplampen van de auto zijn voorzien van bi-xenonlampen met een hoge lichtopbrengst, waardoor,
EOBD-systeem (benzine-uitvoeringen) Het op de auto gemonteerde EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is conform de 2001/1/EU-richtlijnen niveau B (EURO 3 + D4) voor motoruitvoering 2.4 en de 2001/1/EU-richtlijnen niveau B (EURO 4) voor de motoruitvoeringen 2.0 TB en 3.0V6 AUT.
ABS ELEKTRONISCHE REMDRUKVERDELING EBD - vier sensoren die de draaisnelheid van elk wiel meten ALGEMENE INFORMATIE De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brakeforce Distribution). Het systeem zorgt door middel van de regeleenheid en de sensoren van het ABS voor een optimale verdeling van de remdruk tussen de voor- en achterwielen. Hierdoor wordt voorkomen dat, in de ernstigste gevallen, de auto gaat slippen. - een pomp om de druk van de remvloeistof te herstellen.
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor de waarschuwingslampjes x en > gelijktijdig gaan branden op het multifunctionele display met en het bericht “DEFECT IN EBD” verschijnt, dan is er een storing in het EBD-systeem. In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Lancia-dealer om het systeem te laten controleren.
AUTORADIO – een CD-wisselaar C (fig. 207) in het dashboardkastje (indien aanwezig) LUIDSPREKERS De auto is uitgerust met een compleet audiosysteem. Het systeem bestaat uit: – een BOSE hifi-audiosysteem (indien aanwezig). Luidsprekers voor (fig. 208) De luidsprekers A bevinden zich in de voorportieren. De instructies voor het gebruik van de radio, CD-speler en CD-wisselaar zijn beschreven in het supplement van het CONNECT dat bij de auto geleverd wordt.
Luidsprekers achter (fig. 209) De luidsprekers B bevinden zich in de achterportieren. Luidsprekers op de hoedenplank (fig. 210) BOSE HIFI-AUDIOSYSTEEM De auto is ook voorzien van luidsprekers C aan beide uiteinden van de hoedenplank.
– luidspreker A (fig. 211) aan de bovenzijde in het midden van het dashboard – een hifi-versterker met hoog uitgangsvermogen met 5 kanalen, 4 van 25 W en 1 van 100 W, in klasse D met analoge fase-/amplitude-equalizer in het vak rechts in de bagageruimte A (fig. 212). Totaal muziekvermogen 300 W. De componenten van het systeem zijn onder licentie gefabriceerd en ontwikkeld met de meest geavanceerde technologie.
GEBRUIK VAN DE AUTO EN PRAKTISCHE TIPS MOTOR STARTEN BELANGRIJK De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering. Zie bij startproblemen “Lancia CODE”. Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. krachtig accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en bruusk remmen). 246 Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien.
BENZINEMOTOR STARTEN BELANGRIJK Het gaspedaal mag pas worden ingetrapt nadat de motor is gestart. 1) Zorg ervoor dat de automatische handrem is ingeschakeld (lampje x op het instrumentenpaneel brandt). 2) Controleer of elektrische systemen en verbruikers zijn uitgeschakeld. Let vooral op systemen die veel vermogen vragen (bijv. de achterruitverwarming).
BELANGRIJK De elektrische installaties die veel stroom verbruiken (airconditioning, achterruitverwarming, enz.) schakelen tijdens het starten tijdelijk uit. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten. Als de startpoging moeizaam verloopt (bij een goed werkende Lancia CODE), probeer dan niet langdurig de motor te starten. Gebruik alleen een hulpaccu als de oorzaak een onvoldoende geladen boordaccu is.
Het is raadzaam, vooral bij auto’s met turbocompressor, niet krachtig te accelereren voordat u de motor uitzet. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en kan de lagers van de turbocompressor ernstig beschadigen.
PARKEREN Voer voor het parkeren van de auto de volgende handelingen uit: Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt. – Zet de motor uit. – Controleer of de automatische handrem is ingeschakeld. – Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). – Zet bij uitvoeringen met automatische versnellingsbak de versnellingspook in stand P.
VOOR U WEGRIJDT – Controleer of de verlichting goed werkt. – Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand. – Zet de hoofdsteunen zo, dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Controleer of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten, enz.). – Controleer of eventuele kinderzitjes (stoeltjes, wiegjes, enz.) goed bevestigd zijn op de zitplaatsen achter.
Rijden onder invloed van alcohol, verdovende middelen, of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf en voor anderen. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voorin als achterin en zorg ervoor dat kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Zonder gordels rijden vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
– Rijd niet te lang achter elkaar, maar las pauzes in en gebruik die om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. – Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur. – Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor: u kunt dan niet op de motor afremmen en de remen stuurbekrachtiging werken niet, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. IN HET DONKER RIJDEN Enkele belangrijke tips voor het rijden in het donker.
IN DE MIST RIJDEN Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist. Tips bij nevel, mist of kans op mistbanken: – Beperk uw snelheid. – Ontsteek, ook overdag, het dimlicht, de mistachterlichten en de eventuele mistlampen voor. Gebruik niet het grootlicht. BELANGRIJK Doof bij stukken met goed zicht de mistachterlichten om de weggebruikers achter u niet te hinderen. – Denk eraan dat mist de wegen ook nat maakt, waardoor manoeuvres moeilijker uit te voeren zijn en de remweg langer is.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN – Enkele tips voor het rijden met sneeuw en ijs: – Rijd met zeer matige snelheid. – Monteer op besneeuwde wegen winterbanden of sneeuwkettingen; zie de betreffende paragrafen in dit hoofdstuk. – Rem bij voorkeur op de motor af en vermijd bruusk remmen. – Vermijd snel optrekken en plotseling van richting veranderen. – In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen.
KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten van de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN ONDERHOUD VAN DE AUTO Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Aërodynamische accessoires Keuze van de versnellingen Acceleratie Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen. Maak bij een noodstart uitsluitend gebruik van een hulpaccu. Als de motor tijdens het rijden “slecht loopt”, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en wendt u zo snel mogelijk tot een Lancia-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk.
TREKKEN VAN AANHANGERS Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen.
fig.
WINTERBANDEN Deze banden zijn speciaal ontworpen voor het rijden op sneeuw en ijs en kunnen worden gemonteerd in plaats van de standaard geleverde banden. Gebruik alleen winterbanden met goedgekeurde afmetingen die in de typegoedkeuring vermeld staan. De Lancia-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u hem wilt gebruiken Houdt u voor bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
SNEEUWKETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de volgende tabel; houdt u strikt aan deze tabel. Voordat u overgaat tot de aankoop en montage van sneeuwkettingen, raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt: – Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte. – Schakel een versnelling in. – Schakel de automatische handrem uit als de auto op een vlakke ondergrond geparkeerd staat, volgens de instructies in de betreffende paragraaf. – Maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was.
BELANGRIJK Voordat u de accu weer vastkoppelt, moet u de instructies in de paragraaf “Accu loskoppelen” in het hoofdstuk “Noodgevallen” aandachtig lezen en opvolgen. – Zet de versnellingspook in de vrijstand, start de motor en laat de motor enige minuten stationair draaien. Trap hierbij een aantal malen het koppelingspedaal in. NUTTIGE ACCESSOIRES Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben ( fig.
NOODGEVALLEN NOODSTART Als de Lancia CODE er niet in slaagt om de startblokkering op te heffen, blijven de symbolen Y en U op het multifunctionele display branden met daarbij de opschriften “ELEKTRONISCHE SLEUTEL NIET HERKEND” en “DEFECT IN MOTORCONTROLESYSTEEM” en start de motor niet. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start.
STARTEN MET EEN HULPACCU 4) Druk op de lippen A (fig. 2) en verwijder het deksel B. Voordat u het kofferdeksel opent om de accu op te laden of een hulpaccu aan te sluiten, moet u de instructies in de paragraaf “Accu loskoppelen” in het hoofdstuk “Noodgevallen” aandachtig lezen en opvolgen. Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu (zie hoofdstuk “Technische gegevens”). 5) Verbind de pluspolen (+) A (fig.
Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan. 7) Start de motor. 8) Neem als de motor draait, de kabels in omgekeerde volgorde los: klem D, C, B en tenslotte A.
EEN LEKKE BAND Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is.
WIEL VERWISSELEN Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk: 5) Vouw de vloerbedekking van de bagageruimte A (fig. 4) naar achteren. 1) Stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond. Het is nodig te weten dat: – de krik 2,100 kg moet wegen, – de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen; 6) Neem de gevarendriehoek A (fig.
8) Draai met de hand aan het wieltje A (fig. 7) van de krik en neem de krik uit de houder B. 9) Open de gereedschaptas en neem het noodzakelijke gereedschap uit de tas (fig. 8): 9 – sleutel voor het in noodgevallen bedienen van het opendak (indien aanwezig). 1 – sleepoog 10) Verwijder het geklemde wieldeksel A (fig. 9) door het daarvoor bestemde gereedschap B in de zitting C te steken en er aan te trekken. 2 – schroevendraaier met plat blad/kruiskop 3 – ratelsleutel 11) Monteer de dopsleutel A (fig.
15) Steek de ratelsleutel A (fig. 13) met de dopsleutel B op de as van de krik. L0A0039b Draai het wieltje totdat de pen B (fig. 12) van de krik goed in de zitting C op de carrosserie valt. 16) Krik de auto op totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. L0A0040b 14) Draai met het wieltje A (fig. 12) de krik iets omhoog en plaats vervolgens de krik onder de auto. BELANGRIJK De ene kant van de ratelsleutel dient voor het losdraaien en de andere voor het vastdraaien.
17) Draai de wielbouten helemaal los en trek het wiel los. 18) Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. BELANGRIJK Gebruik om deze handeling te vergemakkelijken, de betreffende dopsleutel A (fig. 14). 20) Laat de auto zakken en verwijder de krik (fig. 16). 21) Draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die aangegeven is in (fig. 17).
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden losraken. De bouten moeten met een aanhaalmoment van 98 Nm (10 kgm) worden aangedraaid. 23) Plaats het verwisselde wiel, de krik en het gereedschap in de bagageruimte en maak ze op de juiste wijze vast. Het is raadzaam om na het verwisselen van het wiel het aanhaalmoment van de wielbouten zo snel mogelijk door de Lancia-dealer te laten controleren. BELANGRIJK Plaats de krik in de houder B (fig.
Defecte gasontladingslampen (bi-xenon) moeten door de Lancia-dealer worden vervangen. Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Lancia-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht. 276 Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte.
– Als een lampje niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u het lampje vervangt. – Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Een doorgebrande zekering” in dit hoofdstuk. – Controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd. – Vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen. – Als u een lampje in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.
Gloeilamp Figuur 18 Type Vermogen Dimlicht/Grootlicht – Gasontladingslamp 35W Extra grootlicht E H7 55W Parkeerlichten voor B H6W 6W Richtingaanwijzers voor B H21W 21W Richtingaanwijzers op voorspatbord A WY5W 5W Richtingaanwijzers achter – LED – Mistlampen voor E H3 55W Achterlichten – LED – Remlichten – LED – Derde remlicht – LED – Achteruitrijlichten B P21W 21W Mistachterlichten B P21W 21W Kentekenplaatverlichting C C5W 5W Plafondverlichting voor A
DEFECTE BUITENVERLICHTING De lampen zijn op de volgende wijze in de koplampunit geplaatst (fig. 19): A – Dimlicht/grootlicht (bi-xenonlamp) KOPLAMPUNITS B – Parkeerverlichting In de koplampunits zijn de lampen voor het dimlicht/grootlicht, het extra grootlicht, de richtingaanwijzers, en de parkeerverlichting gemonteerd. C – Extra grootlicht L0A0106b D – Richtingaanwijzers.
DIMLICHT/GROOTLICHT (BI-XENONLAMPEN) Bi-xenonlamp vervangen: De gasontladingslampen (bi-xenon) moeten door de Lancia-dealer worden gecontroleerd en eventueel worden vervangen. De procedure voor het vervangen van een lamp, die hierna beschreven staat, dient slechts ter informatie en mag niet worden uitgevoerd door personen die niet over de noodzakelijke technische kennis beschikken: kans op vonken! Bi-xenonlampen hebben een zeer lange levensduur waardoor een eventueel defect onwaarschijnlijk is.
8) Verwijder de bi-xenonlamp (fig. 25). Bi-xenonlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers hebt aangeraakt of in contact is gekomen met olie of vet, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en laten drogen. Monteer vervolgens de lamp. L0A0111b L0A0112b 9) Plaats de nieuwe lamp, waarbij de nok in de uitsparing op de zitting moet vallen. 7) Draai knop A (fig. 24) linksom en trek hem los. fig. 23 A L0A0113b 6) Draai de stekker A (fig.
12) Plaats het deksel B (fig. 29) met de regeleenheid van de ontsteking op de unit, waarbij eerst de onderste lip A (fig. 28) geplaatst moet worden en bevestig het deksel met de drie schroeven A (fig. 29). L0A0245b 11) Sluit de stekker A (fig. 27) aan op de lamp en blokkeer de stekker door hem rechtsom te draaien. 13) Plaats de unit bij de zitting op het spatbord en maak de stekker A (fig. 30) vast met de klemveer B. L0A0110b 10) Plaats knop A (fig.
14) Steek de unit in de zitting op het spatbord en blokkeer de unit door de speciale sleutel rechtsom in de zitting A (fig. 20) te draaien. 2) Draai de sleutel linksom totdat de koplampunit loshaakt. EXTRA GROOTLICHT Gloeilamp vervangen: 3) Verwijder de unit, plaats de klemveer B opzij en maak de stekker A (fig. 32) los. 1) Steek de speciale sleutel in de zitting A (fig. 31) bij de koplampunit. 4) Plaats de lichtunit op een tafel en trek het deksel A (fig.
6) Trek de stekker A (fig. 35) los van de lamp. 9) Sluit de stekker A (fig. 35) aan op de lamp. Bi-xenonlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers hebt aangeraakt of in contact is gekomen met olie of vet, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en laten drogen. Monteer vervolgens de lamp. 7) Plaats de drie punten A (fig. 36) van de klemveer opzij en trek de lamp B uit de zitting.
Gloeilamp vervangen: 1) Steek de speciale sleutel in de zitting A (fig. 38) bij de koplampunit. 4) Plaats de unit op een tafel en trek het deksel A (fig. 40) los nadat het is verplaatst in de richting van de pijl met het opschrift “OPEN”. L0A0107b L0A0108b 2) Draai de sleutel linksom totdat de koplampunit loshaakt. Controleer na deze procedure of de koplampunit goed is vastgehaakt door er aan te trekken en controleer of het profiel van de koplamp goed op het spatbord aansluit. fig.
5) Draai de lamphouder A (fig. 41) een kwart slag linksom en verwijder hem uit de zitting. 7) Monteer de nieuwe lamp in de lamphouder door hem iets in te drukken en een kwart slag rechtsom te draaien. 6) Verwijder de lamp A (fig. 42) uit de lamphouder door hem iets in te drukken en een kwart slag linksom te draaien. Controleer na deze procedure of de koplampunit goed is vastgehaakt door er aan te trekken en controleer of het profiel van de koplamp goed op het spatbord aansluit.
5) Draai de lamphouder A (fig. 46) linksom en trek hem uit de zitting. RICHTINGAANWIJZERS VOOR (PIJLEN) 10) Plaats de unit bij de zitting op het spatbord en maak de stekker A (fig. 44) vast met de klemveer B. 1) Steek de speciale sleutel in de zitting A (fig. 43) bij de koplampunit. 2) Draai de sleutel linksom totdat de koplampunit loshaakt. 7) Monteer de nieuwe lamp in de lamphouder door hem iets in te drukken en rechtsom te draaien.
RICHTINGAANWIJZERS (fig. 48) Gloeilamp vervangen: De gloeilampen van de mistlampen voor moeten vanaf de onderzijde van de auto vervangen worden, na de bescherming van de motor te hebben verwijderd. Wij raden u aan defecte lampen door de Lancia-dealer te laten vervangen. 1) Druk met de hand het lampenglas in de richting 1, druk op de lip A en verwijder de unit aan de achterkant 2. 2) Draai het gloeilampje linksom en trek het uit de lamphouder B. 3) Trek het lampje C uit de houder en vervang het.
De parkeerverlichting, de richtingaanwijzers en de remlichten bestaan uit LED’s die in de achterlichtunit zijn ingebouwd. Als de verlichting maar gedeeltelijk werkt of helemaal niet, wendt u dan tot de Lancia-dealer. ACHTERUITRIJLICHTEN EN MISTACHTERLICHTEN 3) Trek het geklemde glasfittinglampje uit de houder (fig. 51). De achteruitrijlichten en mistachterlichten zijn in het kofferdeksel geplaatst. D - Gloeilamp type B, 12V-P21W voor achteruitrijlicht.
DEFECTE INTERIEURVERLICHTING DERDE REMLICHT (fig. 53) KENTEKENPLAATVERLICHTING (fig. 52) Als de verlichting van het derde remlicht maar gedeeltelijk werkt of helemaal niet, wendt u dan tot de Lancia-dealer. Gloeilamp vervangen: 1) Verwijder het lampenglas met een schroevendraaier bij punt A. PLAFONDVERLICHTING VOOR 2) Verwijder het lampje B door het los te maken uit de contacten aan de zijkant en vervang het lampje. Gloeilamp vervangen: L0A0287b L0A0126b fig.
2) Draai de schroeven C (fig. 55) los en verwijder de plafondverlichting. 4) Trek de geklemde glasfittinglampen uit de houders en vervang ze. PLAFONDVERLICHTING ACHTER 3) Verwijder de lamphouders door ze linksom te draaien (fig. 56). 5) Plaats de lamphouders in de zittingen en draai ze rechtsom. Gloeilamp vervangen: D - Gloeilamp middelste plafondlampje. 6) Bevestig de plafondverlichting met de schroeven. 1) Licht het lampenglas met een schroevendraaier aan de voorzijde (fig. 57) op.
A - Gloeilamp middelste plafondlampje. VERLICHTING DASHBOARDKASTJE B - Gloeilampen plafondlampjes aan de zijkant. Gloeilamp vervangen: 3) Trek de geklemde glasfittinglampen uit de houders en vervang ze. 2) Druk op beide zijden van het scherm B (fig. 60) bij de bevestigingspunten en draai het scherm om de gloeilamp te bereiken. 3) Vervang het geklemde lampje C. 1) Verwijder het lampenglas door met een schroevendraaier de borgveer A (fig. 59) in te drukken.
SPIEGELVERLICHTING ZONNEKLEP 3) Verwijder de lampjes C (fig. 62) uit de contacten aan de zijkant en vervang ze. BAGAGERUIMTEVERLICHTING Gloeilampen vervangen: 4) Monteer het spiegeltje: plaats eerst de bovenste rand en druk vervolgens op de onderste rand totdat het spiegeltje vastzit. 1) Verwijder het plafondlampje door met een schroevendraaier de borgveer A (fig. 63) in te drukken. 2) Licht het spiegeltje met een schroevendraaier in punt B op. 2) Druk op beide zijden van het scherm B (fig.
PORTIERVERLICHTING (fig. 65) 4) Plaats het scherm weer in de zitting. VERLICHTING BUITENSPIEGELS (fig. 66) Gloeilamp vervangen: Gloeilamp vervangen: 1) Verwijder het plafondlampje door met een schroevendraaier de borgveer A in te drukken. 5) Monteer het plafondlampje: plaats eerst de zijde D druk vervolgens op de andere zijde totdat de borgveer A is vastgehaakt. 1) Licht het lampenglas met een schroevendraaier bij punt A op.
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING A - Zekering in goede staat B - Zekering met doorgebrande strip. Verwijder een zekering met behulp van het tangetje C, uit de zekeringenkast. ALGEMENE AANWIJZINGEN (fig. 67) Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. Gebruik altijd een zekering met dezelfde kleur.
De belangrijkste zekeringen van de THESIS zijn in vier zekeringenkastjes geplaatst, aan de linkerzijde van het dashboard, in de motorruimte, op de accu en in het servicevak rechts in de bagageruimte. Toegang tot de zekeringen: 1) Open het kofferdeksel. 2) Draai knop A (fig. 68) los en verwijder de bescherming B van de accu. 3) Druk op de lippen A (fig. 69) en verwijder het deksel B. L0A0030b HOOFDZEKERINGEN (MIDIFUSE en MEGA-FUSE) De auto is uitgerust met diverse hoofdzekeringen (MIDI-FUSE en MAXI-FUSE).
ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST OP HET DASHBOARD De zekeringen van de belangrijkste systemen bevinden zich in een zekeringenkastje links van het stuurwiel op het dashboard, achter het opbergvak (fig. 72). ZEKERINGEN IN DE ZEKERINGENKAST IN DE MOTORRUIMTE De systemen die door de zekeringen (fig. 73) worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s. Het zekeringenkastje bevindt zich links in de motorruimte. L0A0143b De zekeringen zijn bereikbaar nadat het opbergvak A (fig.
ZEKERINGEN IN DE BAGAGERUIMTE De systemen die door de zekeringen (fig. 75) worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s. Aan de zijkanten van de houder, in verticale stand, zijn de reservezekeringen met verschillende stroomsterktes (ampère) geplaatst. De zekeringenhouder (fig. 77) bevindt zich rechts in de bagageruimte, in het servicevak. Maak na het vervangen van de zekeringen het deksel weer vast met de borgveren. De systemen die door de zekeringen (fig.
MIDI-FUSE en MEGA-FUSE Zekering Ampère Plaats Zekeringenkast dashboard 1 1 70 fig. 70 Zekeringenkast dashboard 2 2 50 fig. 70 Zekeringenkast bagageruimte 3 60 fig. 70 Zekeringenkast motorruimte 4 150 fig. 70 Zekering Ampère Plaats Bediening buitenverlichting (afstelling schemersensor) 23 7.5 fig. 73 Richtingaanwijzers (pijlen) 16 10 fig. 73 Grootlicht rechts 8 10 fig. 75 Grootlicht links 10 10 fig. 75 Dimlicht rechts 24 15 fig. 73 Dimlicht links 25 15 fig.
Interieurverlichting Zekering Ampère Plaats Bagageruimteverlichting 13 10 fig. 73 Plafondverlichting achter 13 10 fig. 73 Motorruimteverlichting 6 10 fig. 73 Portierverlichting 13 10 fig. 73 Zekering Ampère Plaats Vrij 1 6 8 12 17 18 21 23 – – – – – – – – fig. 78 fig. 78 fig. 78 fig. 78 fig. 78 fig. 78 fig. 78 fig. 78 Aansteker 22 20 fig. 73 Airbag 18 7.5 fig. 73 Voeding knooppunt bagageruimte 1 9 20 fig. 73 Voeding knooppunt bagageruimte 2 5 20 fig.
Systeem/component en gebruikers Zekering Ampère Plaats Regeleenheid koplampafstelling 14 25 10 fig. 73 Regeleenheid aanhanger (voorbereiding) 1 15 fig. 73 Regeleenheid stuurbekrachtiging 15 10 fig. 73 Claxon 11 7.5 fig. 73 Bediening ruitenwissers 23 15 fig. 75 Bediening remlichten (NC) 20 7.5 fig. 73 Bediening remlichten (NA) 14 7.5 fig. 73 Start-/contactslot 7 10 fig. 73 Aircocompressor 12 20 fig. 75 Cruise-control (bediening) 20 7.5 fig.
Systeem/component en gebruikers Zekering Ampère Plaats Interface knooppunt automatische versnellingsbak 15 23 10 7.5 fig. 78 fig. 73 Interface knooppunt klimaatregeling 6 15 10 7.5 fig. 73 fig. 73 Interface knooppunt motormanagementsysteem 22 7.5 fig. 75 Interface knooppunt remsysteem 19 7.5 fig. 73 Koplampsproeiers 15 20 fig. 75 Achterruitverwarming 17 30 fig. 73 Startmotor automatische versnellingsbak 17 30 fig. 75 NEC 14 15 10 7.5 fig. 78 fig. 73 NIM 6 10 fig.
Systeem/component en gebruikers Zekering Ampère Plaats Knooppunt Keyless System 22 10 fig. 78 Knooppunt bestuurdersportier 11 20 fig. 78 Knooppunt bestuurdersportier (voeding) 8 20 fig. 73 Knooppunt passagiersportier 11 23 20 7.5 fig. 78 fig. 73 Knooppunt passagiersportier (voeding) 10 20 fig. 73 Knooppunt instrumentenpaneel 14 16 10 10 fig. 73 fig. 73 Knooppunt stuurhoeksensor 19 19 10 7.5 fig. 78 fig. 73 Knooppunt parkeersensoren 15 7.5 fig.
Systeem/component en gebruikers Zekering Ampère Plaats Stekkerdoos in armsteun achter 13 2 20 15 fig. 78 fig. 73 Standverwarming (regeleenheid) 3 20 fig. 78 Hulpverwarming 4 9 50 30 fig. 75 fig. 75 Verwarming voorruit 7 15 fig. 73 Verwarming ruitensproeiermonden 7 15 fig. 73 SCS 15 7.5 fig. 73 Elektrisch bedienbare bestuurdersstoel (verplaatsing) 5 30 fig. 78 Elektrisch bedienbare passagiersstoel voor (verplaatsing) 9 30 fig. 78 Stoelen voor (verwarming) 16 20 fig.
ALS DE ACCU MOET WORDEN LOSGEKOPPELD deze haak volledig in het slot is verzonken en de elektrisch bediende sluitbeweging wordt geactiveerd. 7) Sluit de klemmen weer op de accupolen aan en monteer de kap. 3) Verwijder de kap en maak de klemmen los van de accupolen. GELADEN ACCU LOSKOPPELEN 8) Druk op knop A (fig. 81) om de normale werking van het slot te herstellen. 4) Draai de sleutel linksom in de slotcilinder op de buitenzijde van het kofferdeksel om de haak weer uit te klappen (fig. 81).
LEGE ACCU LOSKOPPELEN Als een lege accu moet worden losgekoppeld (voor opladen of vervangen), dan moeten de volgende werkzaamheden in de aangegeven volgorde worden uitgevoerd: 1) Open het kofferdeksel vanaf de buitenzijde door de sleutel tot tegen de aanslag in het slot linksom te draaien ( fig. 81). Druk gelijktijdig licht op de onderrand van de kentekenplaathouder om de benodigde bedieningskracht te verlagen. 2) Verwijder de kap en maak de klemmen los van de accupolen.
EEN LEGE ACCU Wij raden u aan in het hoofdstuk “Onderhoud van de auto” de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen. ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot een Lanciadealer om deze werkzaamheden uit te laten voeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden.
HET SLEPEN VAN DE AUTO Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaptas onder de bekleding van de bagageruimte. – Draai het sleepoog B geheel in de schroefdraad. Sleepoog monteren: – Verwijder het geklemde dekseltje A op de in de figuur aangegeven punt, uit de voor- (fig. 82) of achterbumper ( fig. 83) met behulp van een schroevendraaier. Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon, voordat u het sleepoog in de schroefdraad draait.
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt automatisch het stuurslot vergrendeld waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Schakel de handrem uit. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
HET OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf “Een lekke band” in dit hoofdstuk. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. MET DE HEFBRUG OF GARAGEKRIK De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de garagekrik of de hefbrug te plaatsen, zoals is afgebeeld in fig. 84.
BIJ EEN ONGEVAL – Het is belangrijk altijd rustig te blijven. – Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. – Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. – Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. – Verlicht als het donker is met de koplampen de plaats van het ongeval. – Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding.
– Geef niets te drinken aan de gewonde. VERBANDTROMMEL (fig. 85) – De gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld. De verbandtrommel moet ten minste bevatten: – steriele gaasdeppers, om de wond te bedekken en schoon te maken – Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten.
ONDERHOUD VAN DE AUTO GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft LANCIA een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd. De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Lancia-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
ONDERHOUDSSCHEMA x 1000 km 20 40 60 80 Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning event.
x 1000 km 20 40 Conditie van getande distributieriem visueel controleren 60 80 100 120 140 160 ç 180 ç Getande distributieriem vervangen (*) ç Bougies vervangen (uitvoering 3.0) ç Bougies vervangen (behalve uitvoering 3.0) ç ç ç ç Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v.
JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA 2) Wisserbladen op slijtage controleren 5) Lading hoofd- en hulpaccu controleren 3) Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren 6) Visueel de conditie van de diverse aandrijfriemen controleren Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 10.
AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: – niveau van de motorkoelvloeistof – niveau van de rem-/koppelingsvloeistof – niveau van de olie van de stuurbekrachtiging – vloeistofniveau ruiten-/koplampsproeiers – conditie en spanning van de banden. Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen.
Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Lancia-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Lancia-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt.Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit als u daarmee geen ervaring hebt.
BELANGRIJK - Dieselfilter BELANGRIJK - Stof-/pollenfilter BELANGRIJK - Accu Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het geprogrammeerd onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden.
NIVEAUS CONTROLEREN Uitvoering 2.0 TB (fig. 1) 1) Motorolie 2) Remvloeistof 3) Ruiten-/koplampsproeiervloeistof 4) Koelvloeistof 5) Olie van de stuurbekrachtiging fig.
Uitvoeringen 2.4 - 2.4 AUT (fig. 2) 1) Motorolie 2) Remvloeistof 3) Ruiten-/koplampsproeiervloeistof 4) Koelvloeistof 5) Olie van de stuurbekrachtiging fig.
Uitvoering 2.4 JTD (fig. 3) 1) Motorolie 2) Remvloeistof 3) Ruiten-/koplampsproeiervloeistof 4) Koelvloeistof 5) Olie van de stuurbekrachtiging fig.
Uitvoering 3.0 V6 AUT. (fig. 4) 1) Motorolie 2) Remvloeistof 3) Ruiten-/koplampsproeiervloeistof 4) Koelvloeistof 5) Olie van de stuurbekrachtiging fig.
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Verwijder de oliepeilstok A en maak de peilstok schoon. Plaats de peilstok geheel terug, verwijder de peilstok en controleer of het niveau tussen het MIN en MAX-merkteken staat. Het verschil tussen het MIN en MAXmerkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie.
Motorolieverbruik MOTORKOELVLOEISTOF (fig. 9) Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Lancia-dealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters. Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1.
Controleer of de olie van de stuurbekrachtiging nog op het maximale niveau staat. De controle moet worden uitgevoerd als de auto op een vlakke ondergrond staat en bij een stilstaande koude motor. – Draai bij draaiende motor het stuurwiel een aantal malen naar uiterst rechts en uiterst links. Het reservoir is bereikbaar door het deksel A te verwijderen na de bevestigingsschroeven B te hebben losgedraaid met de bijgeleverde sleutel (in de gereedschaptas). Trek vervolgens de vulpijp C uit en verwijder dop D.
– Druk de vulpijp C terug. – Monteer het deksel A, controleer of de pakking op de juiste wijze in de zitting is geplaatst en draai het deksel vast met de schroeven B. Voorkom dat de olie van de stuurbekrachtiging in contact komt met warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar. Wees voorzichtig als u de dop losdraait van het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in contact komt met de lak. Als dit toch gebeurt, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd. VLOEISTOF VOOR RUITEN/KOPLAMPSPROEIERS (fig. 13) Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
LUCHTFILTER Het luchtfilter is verbonden met de systemen die de luchttemperatuur en luchthoeveelheid meten. Deze sturen elektrische signalen naar de regeleenheid, die noodzakelijk zijn voor een correct functioneren van het inspuitings-/ontstekingssysteem. Voor de juiste werking van de motor, een laag verbruik en een lage uitstoot van uitlaatgassen, is het daarom noodzakelijk dat het systeem altijd perfect functioneert.
STOF/POLLENFILTER Het filter filtert de lucht mechanisch en elektrostatisch als de ruiten zijn gesloten. Laat het filter ten minste één keer per jaar controleren door de Lanciadealer, bij voorkeur aan het begin van het zomerseizoen. Het verdient aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in stoffige gebieden, het filter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven.
Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (mobiele telefoon, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Lancia-dealer.
ACCU OPLADEN BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u om deze werkzaamheden uit te laten voeren tot de Lancia-dealer. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Voordat u de accu oplaadt, moet u de instructies in de paragraaf “Accu loskoppelen” in het hoofdstuk “Noodgevallen” aandachtig lezen en opvolgen.
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Houdt u, om snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, zorgvuldig aan de volgende aanbevelingen: – De klemmen moet altijd goed zijn bevestigd. – Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uit staat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, parkeerverlichting, enz.).
ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart: – Koppel de accu nooit los van de elektrische installatie bij een draaiende motor. – Koppel de accuklemmen altijd los als de accu moet worden opgeladen. Moderne laadapparaten kunnen een spanning leveren tot 20V.
WIELEN EN BANDEN ning. Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan. Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspan- BANDENSPANNING Controleer iedere twee weken of voor een lange reis de spanning van de banden inclusief het reservewiel. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel).
BELANGRIJKE TIPS Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, enz. Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Raadpleeg zonodig de Lancia-dealer. Rijd nooit met een te zwaar beladen auto. Hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden.
RUBBER SLANGEN RUITENWISSERS Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het geprogrammeerd onderhoudsschema in dit hoofdstuk. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
1) Controleer of het rubber van het wisserblad niet vervormd of versleten is en of alle onderdelen van de wisserbladen nog heel zijn: als het rubber vervormd of versleten is, moeten beide wisserbladen vervangen worden. Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje. Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. Wisserbladen vervangen: 1) Trek de arm van de ruitenwisser omhoog.
KOPLAMPSPROEIERS AIRCONDITIONING Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn fig. 18. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Lancia-dealer controleren. L0A0122b De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
CARROSSERIE roest en schurende elementen verlenen. BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN – Het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid. De belangrijkste oorzaken van roest zijn: – luchtverontreiniging – zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat) – omgevings-/seizoensinvloeden.
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. Controleer voordat u de voorruit reinigt (bijv. bij een tankstation) of de regensensor is uitgeschakeld en of de contactsleutel in stand STOP is gedraaid.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel.
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING SCHOONMAKEN MET LEER BEKLEDE STOELEN SCHOONMAKEN – Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. – Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken. – Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep.
TECHNISCHE GEGEVENS CHASSISNUMMER (fig. 1) Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat voor de rechter voorstoel. Het is bereikbaar door het tapijt op te tillen en het klepje te openen. MOTORCODE C - Identificatiecode van het autotype De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer. D - Chassisnummer G - Max. toelaatbare voorasbelasting Het plaatje (fig.
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK Het plaatje fig. 4 is aangebracht op de binnenzijde van het kofferdeksel. Het plaatje bevat de volgende gegevens (fig. 5): Typecode van de motor Code van de carrosserie-uitvoering 841E000 841AXA1B 03 2.4 841D000 841AXB1B 00 B - Kleurbenaming 2.4 AUT. 841D000 841AXB11 04 C - Kleurcode. 2.4 JTD 841C000 841AXD1B 02 3.0 V6 AUT.
MOTOR 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
INSPUITING - ONTSTEKING 2.0 TB 2.4 Inspuiting Elektronische sequentiële inspuiting Multipoint BOSCH ME7 , elektronisch geregelde drukvulling met turbocompressor met variabele geometrie en intercooler Elektronische sequentiële inspuiting Multipoint BOSCH ME3.1 Elektronische Directe sequentiële inspuidieselinspuiting ting BOSCH COMMON Multipoint RAIL UNIJET, BOSCH ME3.
TRANSMISSIE 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
WIELOPHANGING Voor Achter 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
STUURINRICHTING 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT. Bediening Tandheugelstuurhuis TandheugelTandheugelstuurhuis met hydraulische stuurhuis met met hydraulische stuurbekrachtiging. hydraulische stuur- stuurbekrachtiging. Als optional bekrachtiging.
WIELEN 2.0 TB Standaarduitrusting Velgmaat Bandenmaat 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
VELGEN EN BANDEN Lichtmetalen velgen Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje verschillen van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN 225 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken) Hieronder fig.
Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 84 = 500 kg 61 = 257 kg 85 = 515 kg 62 = 265 kg 86 = 530 kg 63 = 272 kg 87 = 545 kg 64 = 280 kg 88 = 560 kg 65 = 290 kg 89 = 580 kg 66 = 300 kg 90 = 600 kg 67 = 307 kg 91 = 615 kg 68 = 315 kg 92 = 630 kg 69 = 325 kg 93 = 650 kg 70 = 335 kg 94 = 670 kg 71 = 345 kg 95 = 690 kg 72 = 355 kg 96 = 710 kg 73 = 365 kg 97 = 730 kg 74 = 375 kg 98 = 750 kg 75 = 387 kg 99 = 775 kg 76 = 400 kg 100 = 800 kg 77 = 412 kg 101 = 825 kg 78 = 425 kg 102 = 850 kg 79 = 437 kg 103 = 875
WIELUITLIJNING 2.0 TB Voorwielen (STD A): 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT. 2° 40’ –50’ ± 20’ –2 mm ± 1 mm 2° 40’ –50’ ± 20’ –2 mm ± 1 mm 2° 40’ –50’ ± 20’ –2 mm ± 1 mm –13’ ± 20’ –13’ ± 20’ –13’ ± 20’ –13’ ± 20’ +3 mm ± 1 mm +3 mm ± 1 mm +3 mm ± 1 mm +3 mm ± 1 mm –13’ ± 20’ +3 mm ± 1 mm 2° 40’ 2° 40’ –50’ ± 20’ –50’ ± 20’ –2 mm ± 1 mm –2 mm ± 1 mm – caster – camber – toespoor Achterwielen (onbeladen): – camber – toespoor PRESTATIES 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
AFMETINGEN De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. Minimale verschillen wanneer er geen standaardbanden zijn gemonteerd. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud van de bagageruimte (VDA-norm): 480 dm3 (*) = Uitvoering 3.0 V6 AUT. fig.
GEWICHTEN 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT. Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires) zonder personen aan boord kg 1.780 1.760 1.790 1.790 1.820 Nuttig laadvermogen incl. (*) bestuurder kg 510 510 510 510 510 Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras kg 1.300 1.300 1.300 1.300 1.300 – achteras kg 1.300 1.300 1.300 1.300 1.300 – totaalgewicht kg 2.290 2.270 2.270 2.300 2.330 – geremd kg 1.500 1.500 1.500 1.500 1.
VULLINGSTABEL 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT. Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten Brandstoftank: – incl. een reserve van liter liter 75 10 75 10 75 10 – – 75 10 Brandstoftank: – incl. een reserve van liter liter – – – – Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N. – – 75 10 – – Motorkoelsysteem liter 8,6 8,6 Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) 8,6 8,5 12,2 Mengsel van gedestil.
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Smering voor benzinemotoren 2.0 TB, 2.4 en 2.4 AUT. Smering voor benzinemotoren (*) 3.0 V6 AUT. SELENIA RACING Synthetische motorolie SAE 10W-60 Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis. Voldoet ruimschoots aan de specificaties ACEA A3-96, CCMC G5 en API SJ SELENIA 20K Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis.
Gebruik Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto Olie en vetten voor Synthetische SAE 75W-80 EP olie. Voldoet aan de spekrachtoverbrengingen cificaties API GL-5 en MIL-L-2105 D LEV. en hydraul. stuurbekrachtiging Aanbevolen smeermiddelen en vloeistoffen Toepassing TUTELA CAR ZC 75 SYNTH Mechanische versnellingsbakken en differentieels Olie ATF DEXRON III TUTELA GI/E Autom. versnellingsbak. De elektronisch geregelde autom.
BRANDSTOFVERBRUIK Het brandstofverbruik dat in de tabellen is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd.
CO2-EMISSIE VIA DE UITLAAT De CO2-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. CO2-emissie volgens EU 1999/100-normen 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
ALFABETISCH REGISTER Aansteker ...............................211 ABS..........................................241 - elektronische remdrukverdeling EBD ......................................241 Accu - acculading controleren ..........331 - geladen accu loskoppelen ......305 - lege accu loskoppelen ............306 - onderhoud.............................330 - opladen..........................307-332 - regeleenheden portiervergrendeling, klimaatregeling en ESPsysteem initialiseren ..............
Bagage vastzetten...................228 Bagagenetten (bagageruimte) ...227 Bagageruimte - bagage vastzetten ..................228 - bagagenetten ........................227 - bagageruimteverlichting ........227 - instelbare functies met het CONNECT ............................225 - kofferdeksel sluiten ...............227 - openen met afstandsbediening224 - openen van binnenuit ............223 - openen van buitenaf met de sleutel..........................................224 - stekkerdoos ....................
- afstandsbediening....................19 - bedieningsknoppen op het CONNECT......................................15 - bedieningsknoppen op het stuurwiel .................................18 - tabel bedieningsknoppen.........21 Controle- en waarschuwingslampjes ..........115 Cruise-control (elektronische snelheidsregeling ) .................194 Dashboard ...............................12 Dashboardkastje.......................212 Dead lock-systeem (portieren) ....57 Derde remlicht..........................
- waarschuwingssignaal ...........188 - wegrijden...............................180 Elektronische regeleenheden (waarschuwingen) .................334 Elektronische remdrukverdeler EBD ......................................241 Elektronische snelheidsregeling (cruise-control)......................194 EOBD-systeem .........................240 EPB (automatische handrem)...175 - uitschakelen in noodgevallen 178 ESP-systeem.............................189 - ASR-systeem .........................
- systeem instellen......................52 Hoofdsteunen - achter......................................66 - voor.........................................65 Hulpverwarming ......................162 - technische gegevens...............171 - werking bij draaiende motor .170 - werking bij uitgezette motor..163 Instrumenten (lichtsterkteregeling) .............173 Instrumentenpaneel..................105 Interieur (onderhoud) ...............342 Interieuruitrusting ....................208 Isofix (kinderzitje) ....
- uitstroomopeningen en luchtroosters..................................144 - uitstroomopeningen...............145 - ventilatie tijdens het parkeren161 Koel-/warmhoudvak.................213 Koelvloeistof.............................325 Koelvloeistoftemperatuurmeter.108 Koplampen - afstellen voor verkeer links/rechts............................239 Koplampen - gasontladingslampen (bi-xenon) .............................237 - koplampen afstellen voor verkeer links/rechts............................
- olie van de stuurbekrachtiging ................326 - rem-/koppelingsvloeistof .......327 - vloeistof voor ruiten-/ koplampsproeiers ..................328 Noodgevallen............................267 Nuttige accessoires....................266 Olie van de stuurbekrachtiging326 Onderhoud van de auto............313 - aanvullende werkzaamheden.317 - geprogrammeerd onderhoud..313 - jaarlijks inspectieschema .......316 - onderhoudsschema ................314 Ongeval (bij een) ......................
- vloeistofniveau.......................327 Richtingaanwijzers - bediening...............................100 - gloeilamp voor vervangen......287 - gloeilamp voorspatbord vervangen ........................................288 Rubber slangen (onderhoud) ....337 Ruitensproeiers voorruit (onderhoud) ..........................338 Ruitensproeiers - bediening...............................101 - ruitensproeiervloeistof ...........328 Ruitenwissers - bediening...............................
Technische gegevens...............344 Toerenteller..............................107 Transmissie - specificaties ...........................348 Trekken van aanhangers ..........260 - belangrijke aanwijzingen.......260 - montageschema.....................261 - trekhaak monteren................261 Trekkrachtbegrenzers (veiligheidsgordels) ...................................78 Typeplaatje met identificatiegegevens.......................................344 Uitlaatgasrecirculatiesysteem......5 Veilig rijden ....
- zekeringen in de zekeringenkast in de motorruimte .................297 - zekeringen in de zekeringenkast op het dashboard...................297 - zekeringentabel .....................299 Zitplaatsen achter.......................66 - armsteun .................................67 - Comfort stoelen.......................68 - hoofdsteun...............................66 - opwarmen ...............................67 Zitplaatsen voor .........................60 - armsteun .................................
373
OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw auto is ontwikkeld met de pr oducten van FL Group. Lancia adviseert u dan ook om bij de eerstvolgende olieverversing Selenia motorolie te gebruiken. 35.000 Motorexperts in Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto. VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale pr estaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality fuel economy motor olie volgens API SJ-specificaties v oor n ormale, t urbo- o f m ultiklepsmotoren. Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen.
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) (behalve winterbanden) Banden voor en achter 2.0 TB 2.4 2.4 AUT. 2.4 JTD 3.0 V6 AUT.
Fiat Auto Nederland B.V. Eindredactie Satiz - Turijn De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. LANCIA behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Lancia-dealer wenden. Gedrukt op chloorvrij milieuvriendelijk papier.