Operation Manual

Telkens als de hendel wordt bediend,
gaat het controlelampje
3
op het in-
strumentenpaneel branden en ver-
schijnt er een bericht op het display
(zie het hoofdstuk “Lampjes en be-
richten”) met de tijd die de functie ac-
tief blijft. Het lampje gaat branden als
de hendel voor het eerst bediend
wordt en blijft branden totdat de
functie automatisch uitschakelt. Tel-
kens als de hendel wordt bediend,
wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 secon-
den naar het stuur getrokken.
SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig) fig. 52
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omge-
vingslicht waar te nemen op basis
van de ingestelde gevoeligheid: hoe
hoger de gevoeligheid, hoe minder
buitenlicht er nodig is om de verlich-
ting in te schakelen. De gevoeligheid
van de sensor kan worden ingesteld
via het “Setup-menu” van het dis-
play.
Inschakelen
Draai de draaiknop in stand
2
A
: op
deze manier gaan, afhankelijk van
de sterkte van het buitenlicht, de
buitenverlichting en de dimlichten
automatisch branden.
Als de schemersensor is ingescha-
keld, kan alleen het grootlichtsig-
naal worden gegeven.
Uitschakelen
Als via de sensor het commando
voor uitschakeling wordt gegeven,
wordt het dimlicht uitgeschakeld en
vervolgens, na ongeveer 10 secon-
den, de buitenverlichting.
De schemersensor is niet in staat om
mist te signaleren. Daarom moet bij
mist de verlichting handmatig wor-
den ingeschakeld.
60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
fig. 52
L0C0185m
fig. 53
L0C0225m