Operation Manual

HILL HOLDER SYSTEEM
(indien aanwezig)
Dit in het ESP geïntegreerde systeem
helpt bij het wegrijden op een helling.
Het systeem schakelt automatisch in
als:
Omhoog: de auto stilstaat op een hel-
ling van meer dan 2% met draaiende
motor, ingetrapt rem- en koppelings-
pedaal en versnellingsbak in vrij of als
een andere versnelling dan de achter-
uit is ingeschakeld.
Omlaag: de auto stilstaat op een hel-
ling van meer dan 2% met draaiende
motor, ingetrapt rem- en koppelings-
pedaal en als de achteruit is ingescha-
keld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regel-
eenheid van het ESP ervoor dat de
wielen geremd blijven, totdat het
noodzakelijke motorkoppel is bereikt
om weg te rijden (of maximaal 2
seconden), zodat u meer tijd heeft om
uw rechter voet van het rempedaal
naar het gaspedaal te verplaatsen.
Als u na 2 seconden niet bent wegge-
reden, schakelt het systeem automa-
tisch uit en wordt de remdruk geleide-
lijk verlaagd. Tijdens deze fase kunt u
een typisch geluid horen. Dit geluid
betekent dat de auto ieder moment in
beweging kan komen.
Storingsmeldingen
Bij een eventuele storing gaat het
lampje
*
op het instrumentenpa-
neel branden en verschijnt er een
bericht op het multifunctionele dis-
play (zie het hoofdstuk “Lampjes en
berichten”).
BELANGRIJK Het Hill Holder-sys-
teem is geen handrem; verlaat dus
nooit de auto zonder de handrem
aan te trekken, de motor uit te zet-
ten en de eerste versnelling in te
schakelen.
ASR
(Antislip
Regulation)
(indien aanwezig)
Het ASR-systeem controleert de trek-
kracht van de auto en grijpt automa-
tisch in als een of beide aangedreven
wielen dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden er twee ver-
schillende regelsystemen geacti-
veerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, vermindert de ASR
het motorvermogen;
als slechts een aangedreven wiel
doorslipt, zorgt de ASR ervoor dat
het wiel automatisch wordt afge-
remd.
Het ASR-systeem is vooral nuttig
onder de volgende omstandigheden:
doorslippen van het binnenste
wiel in bochten, door verandering
van de wielbelasting of door te
felle acceleratie;
te hoog vermogen naar de wielen,
ook in samenhang met de condi-
ties van het wegdek;
acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
verlies van grip op natte wegge-
deelten (aquaplaning).
82
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Als eventueel met het
noodreservewiel wordt
gereden, dan blijft het ESP inge-
schakeld. Blijf er echter rekening
mee houden dat het noodreserve-
wiel kleiner is dan de normale
band en dat daarom de grip lager
is dan bij de andere banden van
de auto.
ATTENTIE
Voor de juiste werking
van het ESP is het nood-
zakelijk dat de banden van alle
wielen van hetzelfde merk en type
zijn. De banden moeten in perfec-
te conditie zijn en de voorgeschre-
ven afmetingen hebben.
ATTENTIE