Operation Manual
56
10.3
-20/350
°C
°C
°C
°C
25.8
30.0
11.0
0.96
°C0.0
2.00
60
30.0
11.1
0.96
°C
°C
0.0
2.00
60
30.0
NL
Instellen van de referentietemperatuur
Ref.-temp.
Punt 1
Punt 2
Hotspot
Coldspot
Oppervlak 1
Oppervlak 2
Oppervlak 3
Uit
Via de referentietemperatuur
wordt het temperatuur-
verschil tussen de ingestelde
referentietemperatuur en
de meetpunten, -lijnen en
-oppervlakken weergegeven.
Voorbeeld:
R = 30.0 °C
S1 = 35.9 °C
S1 wordt met het tempera-
tuurverschil van 5.9 °C op
het display weergegeven.
Meetspecieke instellingen: Instellingen
De graad van de infraroodafstraling die ieder lichaam materiaal-/oppervlaktespeciek
afgeeft, wordt bepaald door de emissiegraad (0, 10 ... 1,0). Voor een correcte meting
is het strikt noodzakelijk om de emissiegraad in te stellen. Naast de voorgeschreven
emissiegraden uit de materiaallijst kan een individuele emissiegraad worden ingesteld.
Individuele emissiegraad instellen
Vóór ieder gebruik moeten de meetinstellingen voor de infraroodmeting gecontroleerd
resp. op de voorhanden meetsituatie ingesteld worden om een correcte meting te
waarborgen. Hier moeten vooral de algemene parameters m.b.t. de emissiegraad,
afstand tot het meetobject en de omgevingsvoorwaarden in acht worden genomen.
Uit
Meting
Level/span
Instelling
Bestand
Meetinst.
Meetcorr.
Alarm / ISO
Datum / tijd
Systeeminstelling
Systeeminfo
Fabrieksinst.
Door het lang indrukken van de
pijltoetsen wordt de invoer direct
met 10 sec verhoogd of verminderd.
!
Meetcorr.
Emissiecoëfciënt
T Correctie
Afstand
Vochtigheid
Treect
Aanpassen
Uit
Emissiegraad
Meetcorr.
Emissiecoëfciënt
T Correctie
Afstand
Vochtigheid
Treect
Aanpassen
Uit
Meetinst.
Temp.-bereik
Temp.-eenheid
Omg.-temp.
Ref.-inst.
Ref.-temp.