Operation Manual

Table Of Contents
Verklarende woordenlijst voor netwerken
ad-hocmodus
Een instelling voor een draadloos apparaat waarmee het rechtstreeks kan
communiceren met andere draadloze apparaten zonder een toegangspunt of
router.
ad-hocnetwerk
Een draadloos netwerk dat geen toegangspunt gebruikt.
AutoIP-adres
Een IP-adres dat automatisch wordt toegewezen door een netwerkapparaat.
Als het apparaat is ingesteld op DHCP, maar er geen DHCP-server beschikbaar
is, kan er een AutoIP-adres worden toegewezen door het apparaat.
beveiligingssleutel
Een wachtwoord, zoals een WEP-sleutel of een WPA-wachtwoord, waarmee een
netwerk wordt beveiligd.
BSS (Basic Service Set)
BSS beschrijft het type draadloos netwerk dat u gebruikt. Er zijn twee BSS-typen:
Infrastructuurnetwerk of Ad-hocnetwerk.
DHCP (Dynamic Host Configuration
Protocol; dynamisch protocol voor
hostconfiguratie)
Een taal die wordt gebruikt door DHCP-servers.
DHCP IP-adres
Een IP-adres dat automatisch wordt toegewezen door een DHCP-server.
DHCP-server
Een computer of router die een uniek IP-adres toewijst aan elk apparaat op het
netwerk. Unieke adressen voorkomen conflicten.
draadloos toegangspunt
Een apparaat dat draadloze apparaten verbindt om een draadloos netwerk te
maken.
draadloze router
Een router die ook dient als draadloos toegangspunt.
Filteren op MAC-adres
Een methode waarmee u de toegang tot uw draadloze netwerk kunt beperken
door op te geven welke MAC-adressen op het netwerk mogen communiceren
op het netwerk. Deze instelling kan worden opgegeven op draadloze routers
of toegangspunten.
infrastructuurmodus
Een instelling voor een draadloos apparaat waarmee het rechtstreeks kan
communiceren met andere draadloze apparaten via een toegangspunt of
router.
installatiekabel
Hiermee sluit u de printer tijdelijk aan op de computer tijdens bepaalde instal-
latiemethoden.
interne, draadloze afdrukserver
Een apparaat waarmee computers en printers met elkaar kunnen communi-
ceren via een netwerk zonder kabels.
IP-adres (Internet Protocol)
Het netwerkadres van een computer of printer. Elk apparaat op het netwerk
heeft een eigen netwerkadres. De adressen kunnen handmatig worden toege-
wezen (statisch IP-adres), automatisch door de DHCP-server (DHCP IP-adres) of
automatisch door het apparaat (AutoIP-adres).
ipconfig
Een opdracht die het IP-adres en andere netwerkgegevens van een Windows-
computer weergeeft.
kanaal
Een specifieke radiofrequentie die door twee of meer draadloze apparaten
wordt gebruikt om te communiceren. Alle apparaten op het netwerk moeten
hetzelfde kanaal gebruiken.
MAC-adres (Media Access Control).
Een hardware-adres dat een unieke aanduiding is voor elk apparaat op een
netwerk. Het MAC-adres is meestal afgedrukt op het apparaat.
Verklarende woordenlijst voor netwerken
140