HANDLEIDING LEXUS CT 200h
INHOUDSOPGAVE 1 Voor het rijden Informatie over het hybridesysteem, en afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over veilig rijden 3 Interieur Airconditioning en audiosystemen, en andere systemen in het interieur die het rijden tot een comfortabele ervaring maken 4 Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van uw auto, uitvoeren van doe-het-zelfonderhoud en onderhoudsinformatie 5 Bij proble
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem” voor meer informatie over de onderstaande uitrusting. • • • • Navigatiesysteem Airconditioning Voorruitverwarming Lexus Parking Assist Monitor 1 1-1. Voor het rijden Hybridesysteem Kenmerken hybridesysteem....... 26 Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem............................... 31 Energiemonitor/ verbruiksscherm........................... 37 Rijden met een hybrideauto ....... 43 1-2.
1-8. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur.......................................... 138 Airbags .............................................. 140 Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag.. 152 Baby- en kinderzitjes ................... 155 Plaatsen van baby- en kinderzitjes.................................... 165 2 Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto......................... 176 Startknop .......................................... 188 EV-modus.......................
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst 2-5. Rijinformatie Lading en bagage ........................ 293 Rijden in de winter ....................... 296 Rijden met een aanhangwagen.......................... 300 3 Interieur 3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning. 304 Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming....... 315 Voorruitverwarming..................... 316 3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen.............. 317 Gebruik van de radio...
3-3. Gebruik van het Bluetooth®audiosysteem Bluetooth®-audiosysteem ....... 373 Gebruik van het Bluetooth®audiosysteem .............................. 379 Bedienen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler.............................................. 384 Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler............................................. 388 Instellen Bluetooth®-audiosysteem.... 393 3-4.
INHOUDSOPGAVE 4 Trefwoordenlijst Onderhoud en verzorging 4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur........................................ 458 Schoonmaken en beschermen van het interieur......................................... 463 4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften ....... 466 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij het zelf uitvoeren van onderhoud en controles......... 469 Motorkap..........................................
6 Specificaties 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) ................................................ 628 Informatie over brandstof ......... 643 1 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen .............. 645 2 3 Trefwoordenlijst 4 Lijst met afkortingen ........................... 668 Alfabetische index............................... 670 Wat moet u doen als............................
Overzicht Exterieur Schuifdak Blz. 115 Ruitenwissers Blz. 231 Buitenspiegels Blz. 106 Motorkap Blz. 473 Koplampsproeier Blz. 239 Mistlampen voor Blz. 229 8 Richtingaanwijzers Blz. 205 Blz. 224 Koplampen Parkeerlichten voor Blz. 224 Richtingaanwijzers Blz.
Achterruitverwarming Blz. 315 Richtingaanwijzers Blz. 205 Tankdopklep Blz. 119 Portieren Blz. 77 Achterruitenwisser Blz. 237 Achterklep Blz. 81 Kentekenplaatverlichting Blz. 224 Banden Blz. 495 ●Wisselen Blz. 576, 590 ●Vervangen ●Bandenspanning Blz. 639 Mistachterlicht Blz. 229 Achterlichten Blz.
Overzicht Veiligheidsgordels Blz. 96 Bestuurdersairbag Blz. 140 Hoofdsteunen Blz. 93 Knie-airbags Blz. 140 A Voorpassagiersairbag Blz. 140 Achterstoel Blz. 88 Vloermat Blz. 449 Side airbags Blz. 140 Voorstoelen Blz. 86 Opbergmogelijkheid in de middenconsole Blz.
A Binnenspiegel met antiverblindingsstand Blz. 104 Zonnekleppen Blz. 440 Schakelaars schuifdak Blz. 115 Schakelaar voor uitschakelen inbraaksensor Blz. 132 Interieurverlichting Blz. 431 Curtain airbags Blz. 140 Make-upspiegels Blz. 441 Interieurverlichting Blz. 431 Leeslampjes Blz.
Overzicht Interieur B Vergrendelknop portier Blz. 77 Toetsen ergonomisch geheugen Blz. 90 Blokkeerschakelaar ruitbediening Blz. 111 Schakelaar centrale vergrendeling Blz. 77 Schakelaars ruitbediening Blz. 111 Fleshouder Blz.
C Controlelampje antidiefstalsysteem Schakelaar stand P Blz. 199 Selectiehendel Blz. 196 Schakelaar elektrische aandrijving (EV) Blz. 193 Rijmodusselectieschakelaar Blz. 198 Blz. 123, 130 AUX-aansluiting*2 Blz. 368 USB-aansluiting*2 Blz. 345, 356 Accessoireaansluiting Blz. 443 Bekerhouders Blz. 436 Schakelaars stoelverwarming Blz. 447 : Indien aanwezig *2: Raadpleeg bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem”.
Overzicht Dashboard Meters en tellers Blz. 208 Multi-informatiedisplay Blz. 218 Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers Blz. 231 Schakelaar achterruitenwisser en -sproeier Blz. 237 Lichtschakelaar Blz. 224 Richtingaanwijzerschakelaar Blz. 205 Schakelaar mistlampen Blz. 229 Startknop Blz. 188 Klok*2 Blz. 442 Schakelaar alarmknipperlichten Blz. 540 Navigatiesysteem 1 * Dashboardkastje Blz. 434 Audiosysteem*2 Blz. 317 Knop regelbare dashboardverlichting Blz. 210 Schakelaars buitenspiegels Blz.
A Spraaktoets*2 Blz. 403 Toets DISP Blz. 220 Afstandsbediening audiosysteem*2 Blz. 369 Telefoontoetsen*2 Blz. 403 Claxon Blz. 207 Schakelaar afstandsregeling Blz. 244 Cruise control-schakelaar Blz. 240 Schakelaar adaptieve cruise control Blz. 244 : Indien aanwezig *1: Raadpleeg “Handleiding navigatiesysteem”. *2: Raadpleeg bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem”.
Overzicht Dashboard B Schakelaar Lexus Parking Assist-sensor Blz. 261 Schakelaar stuurwielverwarming Blz. 445 Schakelaar voorruitverwarming*2 Blz. 316 Ontgrendeling tankdopklep Draaiknop koplampverstelling Schakelaar koplampsproeiers Blz. 239 Blz. 225 16 Blz.
C Remote Touch*1 Extra opbergvak Blz. 438 Toets TILT*1 Toets OPEN CLOSE*1 : Indien aanwezig *1: Raadpleeg “Handleiding navigatiesysteem”. *2: Raadpleeg bij uitvoeringen met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem”.
Ter informatie Handleiding Dit instructieboekje is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in dit boekje opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn. Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie kan elektronische systemen beïnvloeden, zoals: ● Hybridesysteem ● (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem ● Adaptieve cruise control ● Cruise control-systeem ● Antiblokkeersysteem ● VDIM (Vehicle dynamics integrated management) ● SRS-airbagsysteem ● Gordelspanner Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een Lexus-dealer of er
Vernietigen van uw Lexus De airbags en gordelspanners in uw Lexus bevatten explosieve chemicaliën. Wanneer uw auto, om welke reden dan ook, wordt vernietigd, terwijl het airbagsysteem en/of de gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom het airbagsysteem en de gordelspanners eerst verwijderen en afvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
Uw auto is uitgerust met accu's en/of accumulatoren. Gooi ze niet zomaar weg, maar lever ze in als KCA.
Symbolen die in deze handleiding gebruikt worden Waarschuwingen en opmerkingen WAARSCHUWING Dit is een waarschuwing tegen iets wat mensen ernstig letsel kan toebrengen. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om de kans dat u of anderen ernstig letsel oplopen te verminderen. OPMERKING Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan kan veroorzaken.
23
1-1. Hybridesysteem Kenmerken hybridesysteem....... 26 Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem............................... 31 Energiemonitor/ verbruiksscherm........................... 37 Rijden met een hybrideauto ....... 43 1-2. Informatie over sleutels Sleutels................................................. 45 1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Smart entry-systeem met startknop................................... 51 Startknopsysteem ............................ 67 Afstandsbediening..
Voor het rijden 1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Voorstoelen ....................................... 86 Achterstoelen................................... 88 Ergonomisch geheugen............... 90 Hoofdsteunen................................... 93 Veiligheidsgordels .......................... 96 Stuurwiel........................................... 103 Binnenspiegel ................................. 104 Buitenspiegels ................................ 106 1 1-8.
1-1. Hybridesysteem Kenmerken hybridesysteem Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u goed op de hoogte bent van de eigenschappen van uw auto en gebruik uw auto met de nodige zorgvuldigheid. Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofverbruik en de uitlaatgasemissie te verlagen.
1-1. Hybridesysteem ■ Bij stilstand/tijdens wegrijden Als de auto stilstaat, is de benzinemotor uit*. Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor). Bij het rijden met lage snelheid of bij het afrijden van een flauwe helling wordt de benzinemotor uitgezet* en wordt de elektromotor gebruikt. 1 Voor het rijden Wanneer de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpakket (tractiebatterij) niet opgeladen. Schakel daarom stand P in wanneer de auto stilstaat.
1-1. Hybridesysteem ■ Regeneratief remmen Onder de volgende omstandigheden wordt bewegingsenergie omgezet in elektrische energie en wordt deceleratiekracht verkregen en tegelijkertijd het batterijpakket (tractiebatterij) opgeladen. ● Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B. ● Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
1-1. Hybridesysteem ■ Opladen van het batterijpakket (tractiebatterij) Omdat het batterijpakket (tractiebatterij) indien nodig door de benzinemotor wordt bijgeladen, hoeft het niet door een externe bron te worden opgeladen. Als de auto echter gedurende lange tijd geparkeerd wordt, zal het batterijpakket langzaam ontladen raken. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er elke paar maanden gedurende minimaal 30 minuten of 16 km met de auto gereden wordt.
1-1. Hybridesysteem ■ Geluiden en trillingen die kenmerkend zijn voor een hybrideauto Ook als de auto gereed is om weg te rijden, kunnen motorgeluiden en trillingen ontbreken. Activeer uit veiligheidsoverwegingen de parkeerrem en zorg dat u stand P hebt ingeschakeld wanneer u de auto parkeert. De volgende geluiden of trillingen kunnen hoorbaar of voelbaar zijn als het hybridesysteem in werking is en deze duiden niet op een defect: ● In de motorruimte kan de elektromotor hoorbaar zijn.
1-1. Hybridesysteem Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem Wees voorzichtig bij het omgaan met het hybridesysteem omdat een gedeelte van het systeem met hoogspanning (maximaal ongeveer 650 V) werkt en omdat bepaalde onderdelen zeer heet kunnen worden als het hybridesysteem in werking is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
1-1. Hybridesysteem Ventilatieopening hybridebatterij Voor het koelen van de hybridebatterij (tractiebatterij) is er aan de zijkant van de rugleuning rechts achter een ventilatieopening aanwezig. Als deze opening geblokkeerd wordt, kan het batterijpakket oververhit raken, waardoor het vermogen dat het batterijpakket kan leveren gereduceerd wordt.
1-1. Hybridesysteem Waarschuwingsmelding hybridesysteem Bij een storing in het hybridesysteem of bij een bedieningsfout verschijnt automatisch een melding. 1 Voor het rijden Lees de melding die wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay en volg de aanwijzingen. (Blz. 555) ■ Als er een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven of als de 12V-accu wordt losgekoppeld Het hybridesysteem zal misschien niet gestart kunnen worden.
1-1. Hybridesysteem ■ Elektromagnetische golven ● De hoogspanningsonderdelen en kabels van hybrideauto's zijn elektromagnetisch afgeschermd en stralen dus ongeveer net zoveel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's met een benzinemotor of huishoudelijke elektronische apparatuur. ● Uw auto kan storingen veroorzaken in radio-onderdelen van derden. ■ Batterijpakket (tractiebatterij) De levensduur van het batterijpakket (tractiebatterij) is beperkt.
1-1. Hybridesysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeluk betrokken raakt Neem, om de kans op ernstig letsel te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht wanneer u auto betrokken is bij een aanrijding: ● Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand om verdere aanrijdingen te voorkomen. Activeer de parkeerrem terwijl u het rempedaal intrapt en zet de selectiehendel in stand P om het hybridesysteem uit te schakelen.
1-1. Hybridesysteem OPMERKING ■ Ventilatieopening hybridebatterij ● Dek de ventilatieopening niet af. Het batterijpakket (tractiebatterij) kan oververhit en beschadigd raken. ● Reinig de ventilatieopeningen regelmatig om oververhitting van de hybridebatterij (tractiebatterij) te voorkomen. ● Laat geen vuil of vocht in de ventilatieopening binnendringen aangezien dit kortsluiting kan veroorzaken en het batterijpakket (tractiebatterij) kan beschadigen.
1-1. Hybridesysteem Energiemonitor/verbruiksscherm U kunt de status van het hybridesysteem zien op het multi-informatiedisplay en op het scherm van het navigatiesysteem. Scherm navigatiesysteem (indien aanwezig) Multi-informatiedisplay 1 Voor het rijden Remote Touch* Toets MENU Knop Remote Touch Toets ENTER *: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem voor het gebruik van de Remote Touch. Energiemonitor Navigatiesysteem (indien aanwezig) STAP 1 Druk op de toets MENU op de Remote Touch.
1-1. Hybridesysteem STAP 2 Kies op het scherm en druk op de toets ENTER op de Remote Touch. STAP 3 Kies en druk op de toets ENTER. Als het scherm of wordt weergegeven, kies dan en druk op de toets ENTER. Multi-informatiedisplay Druk herhaalde malen op de toets DISP op het stuurwiel tot de energiemonitor wordt weergegeven.
1-1.
1-1. Hybridesysteem Verbruik (auto's met een navigatiesysteem) STAP 1 Druk op de toets MENU en kies STAP 2 Kies . en druk op de toets ENTER. Als het scherm niet wordt weergegeven, kies dan en druk op de toets ENTER. Het brandstofverbruik gedurende de laatste 30 minuten Geregenereerde energie gedurende de laatste 30 minuten Eén symbool staat voor 50 Wh. Er worden maximaal 4 symbolen getoond. Actieradius (Blz.
1-1. Hybridesysteem Vorige metingen (auto's met een navigatiesysteem) STAP 1 Druk op de toets MENU en kies . 1 Kies en druk op de toets ENTER. Voor het rijden STAP 2 Als het scherm niet wordt weergegeven, kies dan en druk op de toets ENTER. Laagste brandstofverbruik in het verleden Gemiddeld brandstofverbruik Geeft het gemiddelde brandstofverbruik tussen iedere reset van het totale gemiddelde brandstofverbruik weer op het multi-informatiedisplay.
1-1. Hybridesysteem ■ Resetten van de gebruiksgegevens Door te kiezen op het scherm wordt het gemiddelde brandstof- verbruik gereset. Door te kiezen op het scherm worden de vorige metingen gereset. Door te kiezen, worden alle gegevens (behalve de actieradius) gereset. ■ Actieradius Weergave van de geschatte afstand die met de in de tank aanwezige hoeveelheid brandstof kan worden afgelegd. Deze afstand is berekend over het gemiddelde brandstofverbruik.
1-1. Hybridesysteem Rijden met een hybrideauto Besteed aandacht aan de volgende punten om zuinig en milieuvriendelijk te rijden: ■ Gebruik van de ECO-modus Bij gebruik van de ECO-modus kan het koppel dat correspondeert met de mate waarin het gaspedaal wordt ingetrapt geleidelijker worden afgegeven dan onder normale omstandigheden. Bovendien wordt de werking van de airconditioning (verwarmen/koelen) geminimaliseerd zodat er minder brandstof verbruikt wordt. (Blz.
1-1. Hybridesysteem ■ Airconditioning Maak alleen gebruik van de airconditioning als dat nodig is. Dit helpt ook het benzineverbruik te beperken. 's Zomers: Gebruik bij hoge temperaturen de stand recirculatie. Dit beperkt de belasting van de airconditioning en vermindert ook het brandstofverbruik. 's Winters: De benzinemotor schakelt pas automatisch uit als de benzinemotor en het interieur warm zijn en verbruikt dus brandstof.
1-2. Informatie over sleutels Sleutels Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd. Elektronische sleutels • Bedienen van het Smart entry-systeem met startknop (indien aanwezig) (Blz. 51) • Bedienen van het startknopsysteem (indien aanwezig) (Blz. 67) • Bedienen van de afstandsbedieningsfunctie (Blz. 72) Mechanische sleutels Plaatje met sleutelnummer Sleutelkaart (elektronische sleutel) (indien aanwezig) 1 Voor het rijden Bedienen van het Smart entrysysteem met startknop (Blz.
1-2. Informatie over sleutels Gebruik van de mechanische sleutel De mechanische sleutel uit de houder nemen: Elektronische sleutels: Verschuif het hendeltje en neem de sleutel uit de houder. Sleutelkaart: Druk het ontgrendelknopje in en neem de sleutel uit de houder. De mechanische sleutel kan maar in één richting ingestoken worden, aangezien slechts één zijde van de sleutel van een groef voorzien is.
1-2. Informatie over sleutels ■ Sleutelkaart ● De mechanische sleutel die zich in de sleutelkaart bevindt, mag uitsluitend in nood- gevallen worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de elektronische sleutel niet goed werkt. ● Druk het vergrendelknopje met een ballpoint of iets dergelijks naar beneden wanneer u de conventionele sleutel moeilijk kunt verwijderen. Gebruik indien nodig een muntstuk of iets dergelijks.
1-2. Informatie over sleutels ■ Achterlaten van een sleutel bij een parkeermedewerker Vergrendel het dashboardkastje als de omstandigheden daarom vragen. (Blz. 434) Verwijder voor eigen gebruik de mechanische sleutel en overhandig de parkeermedewerker alleen de elektronische sleutel. ■ Plaatje met sleutelnummer Bewaar het plaatje met het sleutelnummer op een veilige plaats, zoals in uw portefeuille, niet in de auto.
1-2. Informatie over sleutels OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de sleutel Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen: ● Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig ze niet. ● Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen. ● Voorkom dat de sleutels nat worden en was ze niet met een ultrasoon reinigingsbad of iets dergelijks.
1-2. Informatie over sleutels OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het omgaan met de sleutelkaart ● Oefen geen overmatige kracht uit bij het terugplaatsen van de mechanische sleutel in de sleutelkaart. Anders kan de sleutelkaart beschadigd raken. ● Als de batterij of de sleutelkaart nat wordt, kan de batterij gaan corroderen en werkt de sleutelkaart mogelijk niet.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Smart entry-systeem met startknop* De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de elektronische sleutel (of de sleutelkaart) bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.) 1 Voor het rijden Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (Blz. 52) Starten en stoppen van het hybridesysteem (Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren Voorportiergrepen Pak de handgreep vast om de portieren te ontgrendelen. Zorg ervoor dat u de sensor aan de achterzijde van de handgreep aanraakt. De portieren kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Raak de vergrendelsensor (de inkeping aan de bovenzijde van de portiergreep) aan om de portieren te vergrendelen.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Achterklep Druk op de ontgrendeltoets om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen. 1 Voor het rijden De portieren en de achterklep kunnen gedurende 3 seconden na het vergrendelen niet worden ontgrendeld. Druk op de vergrendeltoets om alle portieren en de achterklep te vergrendelen.
1-3.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gedetecteerd) Vergrendelen of ontgrendelen van de portieren Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich binnen ongeveer 0,7 m van een van de voorportiergrepen en de achterklepgreep bevindt. (Alleen de portieren die de sleutel detecteren, kunnen geopend of gesloten worden.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen Een combinatie van in en buiten de auto hoorbare alarmsignalen en waarschuwingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen als reactie op de waarschuwingen in het multi-informatiedisplay. (Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ● Als het Smart entry-systeem met startknop gedurende 14 dagen of langer niet gebruikt is, kunnen de portieren alleen via het bestuurdersportier worden ontgrendeld. Pak in dat geval de greep van het bestuurdersportier vast of gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te ontgrendelen. ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Aanwijzing voor het vergrendelen van de portieren ● Wanneer u de vergrendelsensor aanraakt terwijl u handschoenen draagt, duurt het mogelijk even voordat de portieren worden vergrendeld of worden de portieren mogelijk helemaal niet vergrendeld. Doe uw handschoenen uit en raak de vergrendelsensor nogmaals aan.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Aanwijzing voor de ontgrendelfunctie ● Bij een plotselinge benadering van het detectiegebied of de portiergreep kan het voorkomen dat de portieren niet ontgrendeld worden. Laat in dat geval de portiergreep los en controleer of de portieren worden ontgrendeld voordat u opnieuw aan de portiergreep trekt. ● Als u de portiergreep vastpakt terwijl u handschoenen draagt, worden de portieren mogelijk niet ontgrendeld.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Als het Smart entry-systeem met startknop niet goed werkt ● Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische sleutel. (Blz. 607) ● Starten van het hybridesysteem: Blz. 608 ■ Levensduur batterij elektronische sleutel Blz. 75 ■ Als de batterij van de elektronische sleutel geheel ontladen is Blz. 507 ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen Verschillende instellingen (bijv.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Verklaring voor het Smart entry-systeem met startknop Hereby, Tokai Rika Co., Ltd. declares that this B81UA is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, Tokai Rika Co., Ltd. declares that this B74EA is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC.
1-3.
1-3.
1-3.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Hereby, DENSO CORPORATION declares that this 14AEC is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. - Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. - Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Startknopsysteem* Het hybridesysteem kan worden gestart en gestopt door simpelweg de elektronische sleutel bij u te dragen, bijvoorbeeld in uw zak. (Blz. 188) (De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Plaats en bereik van antenne ■ Plaats van antenne Antenne in het interieur Antenne in de bagageruimte ■ Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gedetecteerd) Starten van het hybridesysteem of veranderen van de standen van het contact Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden Blz. 74 ■ Levensduur batterij elektronische sleutel Blz. 75 ■ Voor een juiste bediening van het systeem Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem bedient. Afhankelijk van de positie en de wijze van vasthouden, wordt de sleutel mogelijk niet door het systeem gesignaleerd, waardoor het systeem wellicht niet juist functioneert.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen Door een combinatie van in en buiten de auto hoorbare alarmsignalen wordt de kans op diefstal van de auto en ongevallen als gevolg van onjuist gebruik tot een minimum beperkt. Neem de juiste maatregelen overeenkomstig de waarschuwingen die op het multi-informatiedisplay getoond worden. (Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische apparatuur ● Mensen met geïmplanteerde pacemakers of hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de antennes van het startknopsysteem. (Blz. 68) De radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden. Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Afstandsbediening Met de afstandsbediening kan de auto worden vergrendeld en ontgrendeld. Vergrendelen van alle portieren Sluiten van de ruiten (ingedrukt houden)* Ontgrendelen van alle portieren Openen van de ruiten (ingedrukt houden)* *: Dit moet door een Lexus-dealer of erkende reparateur worden ingesteld.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Feedbacksignalen Portieren: De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal) Ruiten: Er klinkt een zoemer om aan te geven dat de ruiten geopend worden. ■ Zoemer portierslot Als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen wanneer een portier niet geheel gesloten is, klinkt er gedurende 10 seconden een zoemer.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Alarm Wanneer u alle portieren door middel van de afstandsbediening vergrendelt, wordt het alarmsysteem ingeschakeld. (Blz. 130) ■ Omstandigheden die de werking beïnvloeden Het Smart entry-systeem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering maken gebruik van zwakke radiogolven.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Als de afstandsbediening niet goed werkt Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische sleutel. (Blz. 607) ■ Levensduur batterij elektronische sleutel ● De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar. (De batterij in de sleutelkaart heeft een levensduur van ongeveer anderhalf jaar.) ● Als de batterij ontladen raakt, klinkt er een alarm in het interieur als het hybridesysteem wordt uitgeschakeld. (Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Als u de ruiten met de afstandsbediening sluit Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt dat bekneld zou kunnen raken als de ruiten bediend worden.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Portieren De portieren kunnen worden vergrendeld en ontgrendeld met de instapfunctie, de afstandsbediening of de schakelaar voor de centrale vergrendeling. ■ Instapfunctie (indien aanwezig) Blz. 51 1 Voor het rijden ■ Afstandsbediening Blz.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Vergrendelen van de voorportieren van buitenaf zonder gebruik te maken van een sleutel Zet de vergrendelknop van het portier in de stand vergrendeld. Sluit het portier en houd daarbij de portierhandgreep aangetrokken. Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in stand ACC of AAN staat of als de elektronische sleutel in de auto achtergebleven is.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ Systeem voor ontgrendeling bij aanrijdingen Als de auto aan een sterke schok wordt blootgesteld, worden alle portieren ontgrendeld. Of het systeem in werking treedt, is afhankelijk van de kracht van de schok. ■ Gebruiken van de mechanische sleutel De portieren kunnen ook worden vergrendeld en ontgrendeld met de mechanische sleutel. (Blz. 607) ■ Als een verkeerde sleutel wordt gebruikt De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Voorkom ongevallen Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat er per ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Draag altijd de veiligheidsgordel. ● Controleer of alle portieren volledig gesloten zijn. ● Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren Achterklep De achterklep kan als volgt worden vergrendeld/ontgrendeld en geopend. ■ Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep: Instapfunctie (indien aanwezig) Blz. 51 1 Voor het rijden Afstandsbediening Blz. 72 Schakelaar centrale vergrendeling Blz. 77 ■ De achterklep van buitenaf openen Open de achterklep terwijl u de schakelaar achterklep openen indrukt.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren ■ De achterklep sluiten met de achterklepgreep binnenzijde Trek de achterklep aan de achterklepgreep omlaag en sluit de klep door deze vanaf de buitenzijde omlaag te drukken. ■ Bagageruimteverlichting De bagageruimteverlichting gaat branden wanneer de achterklep wordt geopend en de schakelaar van de bagageruimteverlichting aan is. Uit Aan ■ Als het openingssysteem van de achterklep niet werkt De achterklep kan van binnenuit worden geopend.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden gesloten is. Als de achterklep geopend blijft, raakt hij tijdens het rijden mogelijk objecten in de omgeving of kan bagage uit de auto vallen, waardoor een ongeval kan ontstaan. Bovendien kunnen uitlaatgassen in het interieur terechtkomen, wat een koolmonoxidevergiftiging kan veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg kan hebben.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Bediening van de achterklep Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Verwijder eventueel sneeuw, ijs of andere voorwerpen van de achterklep voordat u deze opent. Als u dit niet doet, kan de achterklep na het openen weer dichtvallen. ● Controleer de omgeving om er zeker van te zijn dat u de achterklep veilig kunt openen en sluiten.
1-3. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren WAARSCHUWING ■ Bediening van de achterklep ● Trek niet aan de gasdemper om de achterklep te sluiten en ga er ook niet aan hangen. Anders kunnen uw handen bekneld raken of kan de gasdemper afbreken, waardoor een ongeluk kan ontstaan. ● Als er op de achterklep een fietsendrager of een vergelijkbaar zwaar onderdeel gemonteerd is, kan de achterklep na het openen dichtvallen waardoor lichaamsdelen bekneld kunnen raken en letsel kan optreden.
1-4.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Stoel afstellen ● Zet de rugleuning tijdens het rijden niet verder achterover dan noodzakelijk, om te voorkomen dat u in geval van een aanrijding onder het heupgedeelte van de veiligheidsgordel door schiet.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Achterstoelen De rugleuningen van de achterstoelen kunnen worden neergeklapt. Trek de ontgrendelingshendel van de rugleuningverstelling omhoog tot de vergrendeling los is. Rechtop zetten van de rugleuningen Gordelgeleider 88 Voer, om te voorkomen dat de veiligheidsgordel bekneld raakt, de gordel door de gordelgeleider en zet dan de rugleuning rechtop zodat deze goed wordt vergrendeld.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Bij het neerklappen van de rugleuningen achter Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Klap de rugleuningen niet neer tijdens het rijden. ● Breng de auto op een vlakke ondergrond tot stilstand, activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Ergonomisch geheugen* De rijpositie die uw voorkeur heeft (de positie van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels) kan in het geheugen worden opgeslagen en met een druk op de knop worden opgeroepen. Deze functie kan ook automatisch worden geactiveerd als de portieren worden ontgrendeld. Er kunnen drie verschillende posities worden opgeslagen in het geheugen. ■ Invoeren van een positie in het geheugen STAP 1 Zet het contact AAN.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Koppelen van het ergonomisch geheugen aan het ontgrendelen van de portieren (alleen bestuurdersstoel) Sla uw rijpositie op onder knop 1, 2 of 3 alvorens de onderstaande handelingen uit te voeren: 1 STAP 1 STAP 2 Voor het rijden Draag alleen de sleutel (of de sleutelkaart) bij u waaraan u de rijpositie wilt koppelen. Als er zich 2 of meer sleutels nog in de auto bevinden, kan de rijpositie niet goed worden gekoppeld.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Bedienen van het ergonomische geheugen nadat het contact UIT is gezet De opgeslagen posities kunnen gedurende 180 seconden na het openen van het bestuurdersportier nog worden geactiveerd en nog eens 60 seconden na het sluiten van het portier, ook al is het contact UIT gezet. ■ Uitschakelen van de koppeling van de rijpositie aan de ontgrendeling van de portieren STAP 1 Zet het contact AAN en sluit het bestuurdersportier.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Hoofdsteunen Alle zitplaatsen zijn voorzien van een hoofdsteun. Voorstoelen Ontgrendelknop Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. 1 Omlaag Voor het rijden Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Middelste zitplaats achter Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog. Omlaag Duw de hoofdsteun omlaag en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop Buitenste zitplaatsen achter Omhoog Trek de hoofdsteun omhoog.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Verwijderen van de hoofdsteunen Trek de hoofdsteun omhoog en houd daarbij de ontgrendelknop ingedrukt. Ontgrendelknop ■ Plaatsen van de hoofdsteunen Ontgrendelknop Breng de hoofdsteun in lijn met de bevestigingsgaten en schuif de steun omlaag tot deze in de vergrendeling klikt. Houd de ontgrendelknop ingedrukt wanneer u de hoofdsteun laat zakken.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Alle zitplaatsen zijn voorzien van hoofdsteunen. ● Stel de hoofdsteunen altijd goed af. ● Controleer na het afstellen van de hoofdsteunen of ze goed vergrendeld zijn door ze naar beneden te drukken.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Veiligheidsgordels Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ■ Juist gebruik van de veiligheidsgordels ● Trek het schoudergedeelte zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder afglijdt of tegen de nek aan ligt. ● Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen. ● Stel de rugleuning af.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Afstellen van de hoogte van het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel (voorstoelen) Druk het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel naar beneden terwijl u de ontgrendelknop ingedrukt houdt. Duw het schouderbevestigingspunt omhoog. 1 Voor het rijden Zet het bovenste bevestigingspunt in de gewenste positie en laat het los als u een klik hoort.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Pre-Crash-veiligheidsgordels (voorstoelen van auto's met het Pre-Crash Safety-systeem) Als de Pre-Crash-sensor oordeelt dat een aanrijding onvermijdelijk is, trekt het systeem de veiligheidsgordel aan om de effectiviteit van de gordelspanner in geval van een ongeval te optimaliseren. Hetzelfde gebeurt als de bestuurder een noodstop maakt of de controle over de auto verliest. (Blz.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Blokkeerautomaat (ELR) De blokkeerautomaat blokkeert de gordel vanzelf als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u te snel voorover buigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel afrollen, zodat u zich vrij kunt bewegen. ■ Zwangere vrouwen 1 Voor het rijden Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (Blz.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is Als de auto bij een meervoudige aanrijding betrokken is, wordt de gordelspanner alleen bij de eerste aanrijding geactiveerd. ■ Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels Als er in het land waar u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem dan voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, uitwijkmanoeuvres of een aanrijding te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ■ Dragen van een veiligheidsgordel ● Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. ● Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels ● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de carrosserie. ● Controleer de veiligheidsgordels regelmatig. Let op beschadigingen, zoals scheuren en rafels en op losse onderdelen. Gebruik een beschadigde veiligheidsgordel niet maar laat hem zo snel mogelijk vervangen.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Stuurwiel Het stuurwiel kan in een comfortabele positie worden ingesteld. STAP 1 Houd het stuurwiel vast en druk de hendel naar beneden. 1 Voor het rijden STAP 2 Stel de ideale positie van het stuurwiel af door het stuurwiel in horizontale en verticale richting te verplaatsen. Trek, zodra u het stuurwiel hebt ingesteld, de hendel omhoog om het stuurwiel vast te zetten.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Binnenspiegel Verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer kan worden beperkt met behulp van de volgende functies: Binnenspiegel met handmatig bediende antiverblindingsstand Normale stand Antiverblindingsstand Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand In de stand AUTO signaleren sensoren de koplampen van achteropkomend verkeer en wordt de hoeveelheid gereflecteerd licht automatisch beperkt.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel Stel de hoogte van de binnenspiegel af door de spiegel omhoog of omlaag te bewegen. 1 Voor het rijden ■ Voorkom een onjuiste werking van de sensoren (auto's met binnenspiegel met auto- matische antiverblindingsstand) Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet, omdat hierdoor de werking van de sensoren in negatieve zin beïnvloed kan worden.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Buitenspiegels De buitenspiegels kunnen met de schakelaar worden versteld. Type A STAP 1 Druk op de schakelaar om de spiegel die u wilt verstellen te selecteren. Links Rechts STAP 2 Druk op de schakelaar om de spiegel af te stellen.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Type B STAP 1 Verschuif de schakelaar om de spiegel die u wilt verstellen te selecteren. 1 STAP 2 Voor het rijden Links Rechts Druk op de schakelaar om de spiegel af te stellen. Omhoog Rechts Omlaag Links Inklappen van de spiegels (alleen type A) Klap de spiegel in naar de achterzijde van de auto.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) Inklappen en terugklappen van de spiegels (alleen type B) Terugklappen van de spiegels Inklappen van de spiegels Als de schakelaar van de elektrisch wegklapbare buitenspiegels in de middenstand staat, wordt de automatische stand ingeschakeld. De automatische stand maakt het mogelijk om het wegklappen of terugklappen van de spiegels te koppelen aan het vergrendelen/ontgrendelen van de portieren.
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) ■ De spiegels kunnen worden afgesteld wanneer: Het contact in stand ACC of AAN staat. ■ Koppeling van spiegelstand aan achteruitrijden (auto's met geheugen voor rijpositie) De buitenspiegels kantelen automatisch naar beneden tijdens het achteruitrijden om meer zicht op de grond te bieden. Deze functie werkt echter niet als de selectieschakelaar voor de spiegels in de neutraalstand staat (tussen L en R).
1-4. Afstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel) WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden Neem tijdens het rijden de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Verstel de spiegels niet tijdens het rijden. ● Rijd niet met de auto als de spiegels zijn weggeklapt. ● Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn ingesteld alvorens met de auto wordt gereden.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Elektrisch bedienbare ruiten De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de schakelaars. De ruiten kunnen met de schakelaar als volgt worden bewogen: Sluiten One-touch sluiten* Openen One-touch openen* 1 Voor het rijden *: Door de schakelaar de andere kant op te drukken, blijft de ruit in gedeeltelijk geopende stand staan.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Blokkeerschakelaar ruitbediening Druk de schakelaar in om de passagiersruiten te blokkeren. Gebruik deze schakelaar om te voorkomen dat kinderen per ongeluk een ruit kunnen openen of sluiten. ■ De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als Het contact AAN staat.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Als de elektrisch bedienbare ruit niet normaal sluit Als de klembeveiliging niet goed werkt en een ruit niet kan worden gesloten, voer dan de volgende handelingen uit met de schakelaar ruitbediening van het desbetreffende portier. ● Nadat de auto tot stilstand is gebracht, kan de ruit worden gesloten door de schakelaar van de ruitbediening in de stand one-touch sluiten te houden terwijl het contact AAN staat.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Koppeling van bediening ruiten aan portiervergrendeling ● De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de mechanische sleutel.* (Blz. 607) ● De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten met behulp van de afstandsbediening.* (Blz. 72) *: Dit moet door een Lexus-dealer of erkende reparateur worden ingesteld. ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De instellingen (bv.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak Schuifdak Het schuifdak kan met behulp van de schakelaars in de dakconsole open en dicht geschoven worden en open en dicht worden gekanteld. ■ Openen en sluiten Opent het schuifdak** 1 Voor het rijden Houd schakelaar OPEN ingedrukt. Het schuifdak kantelt omhoog en opent vervolgens automatisch. Sluit het schuifdak* Houd schakelaar CLOSE ingedrukt. Het schuifdak sluit automatisch tot de omhooggekantelde positie.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Het schuifdak kan worden bediend als Het contact AAN staat. ■ Bedienen van het schuifdak nadat het hybridesysteem is uitgeschakeld Zelfs nadat het contact in stand ACC of UIT is gezet, kan het schuifdak nog gedurende ongeveer 43 seconden worden bediend. Het kan echter niet meer bediend worden als een van de voorportieren geopend is.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Wanneer het schuifdak niet normaal sluit Ga als volgt te werk: ● Als het schuifdak dichtgaat en vervolgens weer iets opengaat STAP 1 Breng de auto tot stilstand. STAP 2 Houd schakelaar CLOSE ingedrukt.*1 Het schuifdak gaat dicht, gaat weer open en stopt ongeveer 10 seconden.*2 Vervolgens sluit het opnieuw en kantelt het omlaag. Ten slotte wordt de positie van het schuifdak iets bijgesteld en dan stopt het.
1-5. Openen en sluiten van de ruiten en het schuifdak ■ Waarschuwingszoemer open schuifdak De zoemer klinkt en er verschijnt een melding op het multi-informatiedisplay in het dashboard wanneer het contact UIT staat en u het bestuurdersportier opent terwijl het schuifdak geopend is. WAARSCHUWING ■ Openen van het schuifdak Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
1-6. Tanken Openen van de tankdop Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen: ■ Voor het tanken Zet het contact UIT en sluit alle portieren en ramen. ■ Openen van de tankdop 1 Druk op de schakelaar voor de tankdopklep om de tankdopklep te openen. STAP 2 Draai de tankdop langzaam open. STAP 3 Plaats de tankdop in de houder op de tankdopklep.
1-6. Tanken Sluiten van de tankdop Draai na het tanken van brandstof de tankdop tot u een klik hoort. Als u de dop loslaat, zal deze iets terug draaien. ■ Als de tankdopklep niet geopend kan worden De hendel kan gebruikt worden om de tankdopklep te openen als dit niet geopend kan worden met behulp van de schakelaar in de auto.
1-6. Tanken WAARSCHUWING ■ Tijdens het tanken Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ● Raak nadat u uitstapt en voordat u de tankdopklep opent, een niet-gelakt metalen oppervlak aan om eventueel aanwezige statische elektriciteit af te voeren.
1-6. Tanken WAARSCHUWING ■ Vervangen van de tankdop Vervang de tankdop uitsluitend door een originele Lexus tankdop die speciaal voor uw auto ontwikkeld is. Wanneer u dit niet doet, kan er brand ontstaan of kunnen er andere problemen optreden waardoor ernstig letsel kan ontstaan. OPMERKING ■ Tanken Mors geen brandstof tijdens het tanken. Hierdoor kan schade aan de auto ontstaan, zoals het slecht functioneren van de emissieregeling of beschadiging van de onderdelen van het brandstofsysteem of van de lak.
1-7. Antidiefstalsysteem Startblokkering De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de computer van de auto. Laat de sleutels nooit in de auto achter wanneer u de auto verlaat. 1 Voor het rijden Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet, om aan te geven dat het systeem in werking is.
1-7.
1-7.
1-7.
1-7. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om een correcte werking van het systeem te garanderen Breng geen wijzigingen aan in het systeem en verwijder het systeem niet. Als het systeem gewijzigd wordt of onderdelen worden verwijderd, kan de juiste werking van het systeem niet langer worden gegarandeerd.
1-7. Antidiefstalsysteem Supervergrendeling Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgrendelen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit onmogelijk te maken. Auto's die met dit systeem zijn uitgerust, zijn voorzien van labels op de ruiten van de beide voorportieren. Inschakelen van de supervergrendeling Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer of alle portieren gesloten zijn.
1-7. Antidiefstalsysteem Uitschakelen van de supervergrendeling Bij gebruik van de instapfunctie: Houd de portiergreep aan de buitenzijde ingedrukt. Bij gebruik van de afstandsbediening: Druk op . 1 Voor het rijden WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen voor de supervergrendeling Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto bevinden, omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen worden geopend.
1-7. Antidiefstalsysteem Alarm Het alarm klinkt en de verlichting knippert wanneer iemand zich ongeoorloofd toegang tot het interieur verschaft. ■ Activeren van het alarm Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de volgende omstandigheden geactiveerd: ● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder gebruik te maken van de instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop) of de afstandsbediening. ● De motorkap wordt geopend.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Deactiveren of uitschakelen van het alarm Voer een van de onderstaande handelingen uit om het alarm te deactiveren of uit te schakelen. ● Ontgrendel de portieren met de instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop) of de afstandsbediening. 1 Voor het rijden ● Schakel het hybridesysteem in. (Het alarm zal na enkele seconden worden gedeactiveerd of uitgeschakeld.
1-7. Antidiefstalsysteem Uitschakelen van de inbraaksensor en de hellingsensor (indien aanwezig) Zet het contact UIT en druk op de uitschakeltoets voor de inbraaksensor en de hellingsensor. Een melding zal worden weergegeven op het multi-informatiedisplay in het instrumentenpaneel. De inbraaksensor en de hellingsensor zullen iedere keer dat het contact AAN wordt gezet, worden ingeschakeld.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Onderhoud systeem De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem. ■ Zaken die gecontroleerd moeten worden alvorens de auto te vergrendelen Controleer onderstaande zaken om ongewild activeren van het alarm en diefstal te voorkomen. ● Er is niemand in de auto. ● De ruiten en het schuifdak zijn gesloten voordat het alarm wordt ingeschakeld. ● Er zijn geen waardevolle spullen of persoonlijke zaken in de auto achtergebleven.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Activeren van het alarm Het alarm wordt in de volgende gevallen mogelijk geactiveerd: (het alarmsysteem wordt door het stoppen van het alarm uitgeschakeld.) ● De portieren of de achterklep worden ontgrendeld met behulp van de mechanische sleutel. ● Een persoon in de auto opent een portier, de achterklep of de motorkap. ● De 12V-accu wordt opgeladen of vervangen terwijl de auto vergrendeld is.
1-7. Antidiefstalsysteem ■ Uitschakelen en automatisch inschakelen van de inbraaksensor en de hellingsensor ● Het alarm wordt ingeschakeld ook al zijn de inbraaksensor en de hellingsensor uit- geschakeld. ● Nadat de inbraaksensor en de hellingsensor uitgeschakeld zijn, worden deze opnieuw ingeschakeld door op de startknop te drukken of de portieren te ontgrendelen met de instapfunctie of de afstandsbediening.
1-7. Antidiefstalsysteem ● Er bevinden zich loshangende voorwerpen in de auto, zoals loshangende accessoires of kleding die aan de kledinghaakjes hangt. ● De auto staat geparkeerd op een plaats zoals een parkeergarage waar trillingen of schokken optreden. ● IJs of sneeuw wordt verwijderd waardoor de auto is blootgesteld aan trillingen. ● De auto staat in een wasstraat of een hogedrukwasinstallatie.
1-7. Antidiefstalsysteem OPMERKING ■ Om de inbraaksensor goed te laten functioneren ● Raak de sensoren niet aan en bedek ze ook niet, omdat hierdoor de werking van de sensoren in negatieve zin beïnvloed kan worden. 1 Voor het rijden ● Spuit geen luchtverfrissers o.i.d. rechtstreeks in de openingen van de sensor. ■ Om een correcte werking van het systeem te garanderen Breng geen wijzigingen aan in het systeem en verwijder het systeem niet.
1-8. Veiligheidsinformatie De juiste houding achter het stuur Stel op onderstaande wijze de juiste zitpositie in: Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de leuning. (Blz. 86) Schuif de stoel zo ver naar voren of naar achteren dat u de pedalen goed kunt bereiken en voldoende ver kunt intrappen. (Blz. 86) Stel de rugleuning zo in dat u de bedieningsorganen gemakkelijk kunt bedienen. (Blz. 86) Stel het stuurwiel zo af dat de airbag zich op borsthoogte bevindt. (Blz.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden ● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen. 1 ● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleuning.
1-8. Veiligheidsinformatie Airbags De airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij aanrijdingen onder bepaalde omstandigheden die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te reduceren.
1-8.
1-8. Veiligheidsinformatie Onderdelen airbagsysteem Voorpassagiersairbag Indicator PASSENGER AIRBAG Side airbags Curtain airbags Curtain airbagsensoren Waarschuwingslampje airbagsysteem Bestuurdersairbag Side airbag- en curtain airbagsensoren Knie-airbags Airbagsensoren voor Airbag-ECU Aan/uit-schakelaar passagiersairbag De belangrijkste onderdelen van het airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbag-ECU.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Als de airbags geactiveerd worden (zich vullen) ● Het contact met een geactiveerde airbag kan leiden tot kneuzingen en schaafwon- den. ● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij. ● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de onderdelen van de airbagmodule (stuurwielkussen, afdekkap airbag en ontstekingsmechanisme) evenals de voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en het dak nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders dan bij een aanrijding De airbags voor kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags soms niet geacti- veerd worden De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrijdingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Wanneer moet u contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur Laat uw auto in de volgende gevallen zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ● Na het opblazen van de airbags. ● Bij schade aan de voorzijde van de auto ten gevolge van een aanrijding die niet van zodanige aard was dat de airbags werden opgeblazen.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordels op de juiste manier te dragen. De airbags vormen een aanvullend veiligheidssysteem, dat gebruikt moet worden in combinatie met de veiligheidsgordels.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Door de kracht waarmee de airbag opgeblazen wordt, kan ernstig letsel ontstaan als de voorpassagier zich te dicht bij de airbag bevindt. De passagiersstoel moet zo ver mogelijk van de airbag staan met de rugleuning zo ingesteld dat de voorpassagier rechtop zit. ● Kinderen die niet (goed) op de stoel zitten en/of geen gordel dragen of de gordel niet op de juiste manier dragen, kunnen letsel oplopen door een in werking tredende airbag.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Ga niet op het puntje van de stoel zitten en leun niet op het dashboard. 1 Voor het rijden ● Laat een kind tijdens het rijden niet staan of knielen op de passagiersstoel. ● Laat voorpassagiers geen voorwerpen op hun schoot houden. ● Leun niet tegen het portier, de langsdrager in het dak of de voor-, midden- of achterstijl.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Bevestig niets aan en laat niets rusten tegen componenten als het dashboard, het stuurwielkussen of het onderste deel van het dashboard. Deze zaken kunnen als een projectiel worden gelanceerd als de bestuurdersairbag, de voorpassagiersairbag en de knie-airbag geactiveerd worden. ● Bevestig niets aan het portier, de voorruit, de portierruit, de voor- of achterstijl, de dakstijl en de handgreep.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen airbags ● Als u na het activeren moeilijkheden met de ademhaling ondervindt, open dan een portier of ruit om frisse lucht binnen te laten of verlaat de auto als u dat op een veilige manier kunt doen. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen.
1-8. Veiligheidsinformatie Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag Met dit systeem kunnen de voorpassagiersairbag, de knie-airbag en de side airbag van de voorpassagier worden uitgeschakeld. Schakel de airbag alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt gebruikt. Indicator PASSENGER AIRBAG Deze indicator schakelt in wanneer het airbagsysteem ingeschakeld is. (Alleen als het contact AAN staat.
1-8. Veiligheidsinformatie Deactiveren van de airbag en de side airbag voor de voorpassagier Steek de mechanische sleutel in de slotcilinder en zet de slotcilinder in stand OFF. 1 Voor het rijden Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN staat). ■ Informatie over aanduiding PASSENGER AIRBAG Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto controleren door uw Lexus-dealer of erkende reparateur.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Plaats vanwege veiligheidsredenen het zitje altijd achterin. In het geval dat de achterstoelen niet gebruikt kunnen worden, mag er een baby- of kinderzitje op de voorstoel worden geplaatst, zolang de voorpassagiersairbag handmatig is uitgeschakeld. Als de airbag niet handmatig is uitgeschakeld, kan de kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig letsel veroorzaken.
1-8. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes Lexus raadt sterk aan gebruik te maken van baby- en kinderzitjes. Punten om rekening mee te houden 1 Voor het rijden Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achterstoelen veel veiliger is dan op de voorpassagiersstoel. ● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij uw auto en de leeftijd en de lengte van het kind. ● Volg bij het plaatsen van een zitje altijd de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
1-8. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes Baby- en kinderzitjes worden in overeenstemming met het ECE-reglement nr. 44 ingedeeld in de volgende 5 groepen. Groep 0: Minder dan 10 kg (0 - 9 maanden) Group 0+: Minder dan 13 kg (0 - 2 jaar) Groep I: 9 - 18 kg (9 maanden - 4 jaar) Groep II: 15 - 25 kg (4 - 7 jaar) Groep III: 22 - 36 kg (6 - 12 jaar) In deze handleiding worden de volgende 3 standaardzitjes die vast kunnen worden gezet met de veiligheidsgordels nader uitgelegd.
1-8.
1-8. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-8. Veiligheidsinformatie Verklaring van lettercodes in de tabel: U: Geschikt voor een “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” zitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep. L1: Geschikt voor een LEXUS G 0+, BABY SAFE PLUS zitje (0 - 13 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1-8. Veiligheidsinformatie Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities (met ISOfix-bevestigingen) In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre de baby- en kinderzitjes in verschillende zitposities kunnen worden geplaatst.
1-8. Veiligheidsinformatie (1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspecifieke ISOfix-baby- of kinderzitje(s) voor elke positie aangeven. Verklaring van lettercodes in de tabel: 1 IUF: Geschikt voor een universeel, in de rijrichting geplaatst ISOfix babyof kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Als er een zitje op de passagiersstoel wordt geplaatst Stel het volgende in wanneer u een zitje op de stoel van de voorpassagier zet: ● De rugleuning in de meest rechte stand ● De zitting volledig naar achteren geschoven ■ Kiezen van een geschikt zitje ● Gebruik een passend veiligheidssysteem voor kinderen tot het kind groot genoeg is om de standaard gemonteerde veiligheidsgordel te gebruiken.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij veiligheidssysteem voor kinderen ● De meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of bij hard rem- men, is het gebruik van een veiligheidssysteem dat is afgestemd op de grootte en het gewicht van het kind. Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een veiligheidssysteem. Bij een ongeval kan het kind tegen de voorruit gedrukt worden of klem komen te zitten tussen u en het dashboard.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen bij veiligheidssysteem voor kinderen ● Laat een kind niet met het hoofd of ander lichaamsdeel tegen het portier of het deel van de stoel, voor- en achterstijl of de dakstijl waarin de side airbag of de curtain airbag is ondergebracht leunen, ook niet als het kind in een baby- of kinderzitje zit. Dit is gevaarlijk als de side airbags en curtain airbags worden opgeblazen. Door de kracht van de airbags kan het kind ernstig letsel oplopen.
1-8. Veiligheidsinformatie Plaatsen van baby- en kinderzitjes Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Zet het baby- of kinderzitje stevig vast op de zitplaats met de veiligheidsgordel of met de ISOfix-bevestigingen. Zet het zitje indien nodig ook aan de bovenzijde vast. Veiligheidsgordels (Bij een gordel zonder vergrendelmogelijkheid is een blokkeerclip noodzakelijk.
1-8. Veiligheidsinformatie Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van een veiligheidsgordel ■ Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje 166 STAP 1 Plaats het zitje op de achterstoel. STAP 2 Laat de veiligheidsgordel door de geleiders van het zitje lopen en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Trek het heupdeel van de gordel strak.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ In de rijrichting geplaatst kinderzitje STAP 1 Zet de hoofdsteun in de hoogste stand. 1 Plaats het zitje op de achterstoel. STAP 3 Laat de veiligheidsgordel door de geleiders van het zitje lopen en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Trek het heupdeel van de gordel strak. STAP 4 Plaats een blokkeerclip naast de gesp van de veiligheidsgordel door de gordel door de openingen in de clip te leiden.
1-8. Veiligheidsinformatie ■ Zitkussen STAP 1 Plaats het zitje op de achterstoel. STAP 2 Plaats het kind in het zitje. Zet het kind vast met de veiligheidsgordel volgens de aanwijzingen van de fabrikant en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Controleer of de schoudergordel goed over de schouder van het kind loopt en het heupgedeelte zo laag mogelijk ligt. (Blz.
1-8. Veiligheidsinformatie Plaatsen met ISOfix-bevestiging (ISOfix baby- of kinderzitje) STAP 1 Open de bevestigingen aan de onderzijde van de rugleuning. 1 Voor het rijden STAP 2 Zet de hoofdsteun in de hoogste stand. Controleer de posities van de speciale stangen en plaats het zitje op de stoel. De stangen bevinden zich in de opening tussen de zitting en de rugleuning. Als het zitje een bovenste gordel heeft, moet deze worden vastgezet aan de bovenste bevestigingspunten.
1-8. Veiligheidsinformatie Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel STAP 1 Zet het baby- of kinderzitje vast met de veiligheidsgordel of het ISOfixbevestigingssysteem en zet de hoofdsteun in de hoogste stand. STAP 2 Open het klepje van het bovenste bevestigingspunt, zet de haak vast aan het bevestigingspunt en trek de bovenste gordel aan. Controleer of de bovenste gordel goed vastzit.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje en zet het zitje goed vast. Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Als er een baby- of kinderzitje geplaatst wordt ● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de passagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de passagiersairbag ON (AAN) staat. (Blz. 152) In geval van een ongeluk kan de kracht waarmee de airbag voor de passagier wordt opgeblazen ernstig letsel bij het kind veroorzaken.
1-8. Veiligheidsinformatie WAARSCHUWING ■ Het correct vastzetten van het baby- of kinderzitje aan de bevestigingspunten Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de gordel niet klem zit achter het zitje. Controleer of het baby- of kinderzitje goed vastzit.
1-8.
Tijdens het rijden 2-1. Rijprocedures Rijden met de auto......................... 176 Startknop .......................................... 188 EV-modus.......................................... 193 Hybridetransmissie ....................... 196 Richtingaanwijzerschakelaar .. 205 Parkeerrem..................................... 206 Claxon .............................................. 207 2-2. Instrumentenpaneel Meters en tellers........................... 208 Controlelampjes en waarschuwingslampjes.........
2-1. Rijprocedures Rijden met de auto Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures: ■ Starten van het hybridesysteem Blz. 188 ■ Rijden STAP 1 Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D. (Blz. 196) Controleer of de positie-indicator D aangeeft. STAP 2 Ontgrendel de parkeerrem. (Blz. 206) STAP 3 Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto in beweging te brengen.
2-1. Rijprocedures Wegrijden op een helling omhoog STAP 1 STAP 2 STAP 3 Trap het parkeerrempedaal stevig in met het rempedaal ingetrapt en zet de selectiehendel in stand D. Laat het rempedaal los en trap het gaspedaal geleidelijk in. Ontgrendel de parkeerrem. ■ Als u wegrijdt op een helling omhoog 2 De Hill Start Assist Control is beschikbaar. (Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Rijden in het buitenland Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de in het desbetreffende land geldende wettelijke voorschriften en controleer of de juiste brandstof verkrijgbaar is. (Blz. 631) ■ Efficiënt gebruik van het systeem ● Selecteer stand D tijdens het rijden. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit worden opgewekt. Het batterijpakket (tractiebatterij) raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig vermogen van de benzinemotor nodig is om deze weer op te laden.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Tijdens het rijden ● Zorg ervoor dat u voordat u wegrijdt blindelings het gas- en rempedaal kunt vinden. • Als u per ongeluk in plaats van het rempedaal het gaspedaal intrapt, kan de onverwachte acceleratie leiden tot een ongeval, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. • Bij het achteruitrijden verdraait u uw bovenlichaam waardoor het bedienen van de pedalen bemoeilijkt wordt. Zorg ervoor dat u de pedalen goed kunt bedienen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ● Zet de transmissie tijdens het rijden nooit in stand P. Hierdoor kan er aanzienlijke schade aan de transmissie ontstaan en kunt u de controle over de auto verliezen. ● Zet de transmissie tijdens het vooruitrijden nooit in stand R. Hierdoor kan er aanzienlijke schade aan de transmissie ontstaan en kunt u de controle over de auto verliezen. ● Zet de transmissie tijdens het achteruitrijden nooit in stand D.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Rijden op een glad wegdek ● Door plotseling remmen, accelereren en sturen kunnen de banden hun grip verlie- zen, met controleverlies en mogelijk een ongeval tot gevolg. ● Door abrupt schakelen van stand D naar B en door plotselinge toerentalverschillen kan de auto in een slip raken met mogelijk een ongeval tot gevolg. ● Trap na het rijden door een plas het rempedaal lichtjes in om ervoor te zorgen dat de remmen goed werken.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij stilstaande auto ● Trap het gaspedaal niet onnodig in. Als de transmissie in een andere stand dan P of N staat, kan de auto onverwacht in beweging komen, waardoor er een ongeval kan ontstaan. ● Laat de motor niet langdurig stilstaan met het hybridesysteem ingeschakeld. Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als de auto geparkeerd is ● Zorg dat u de parkeerrem activeert en dat u stand P selecteert. Anders kan de auto plotseling in beweging komen of plotseling accelereren als het gaspedaal per ongeluk wordt ingetrapt. Zorg er verder bij het verlaten van de auto voor dat u het hybridesysteem uitschakelt en de auto vergrendelt. Ook als de hybrideauto gereed is om weg te rijden, kunnen geluiden of trillingen niet opgemerkt worden (wanneer het controlelampje READY brandt).
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als de auto geparkeerd is ● Raak de uitlaatpijp niet aan als de motor draait en ook niet net na het uitzetten van de motor. De uitlaat is heet waardoor u zich kunt branden. ● Laat de motor niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als zich sneeuwbanken rond de auto hebben gevormd terwijl het hybridesysteem in werking is, kan uitlaatgas in de auto binnendringen.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Als u even gaat slapen in de auto Schakel altijd het hybridesysteem uit. Anders zou u per ongeluk de selectiehendel kunnen verplaatsen of het gaspedaal in kunnen trappen, waardoor een ongeluk veroorzaakt zou kunnen worden of het hybridesysteem oververhit zou kunnen raken, waardoor brand kan ontstaan.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Tijdens het rijden ● Trap tijdens het rijden niet tegelijkertijd het gaspedaal en het rempedaal in, anders neemt het aandrijfkoppel mogelijk af. ● Gebruik niet het gaspedaal of het gaspedaal en het rempedaal samen om de auto op een helling staande te houden. ■ Voorkom schade aan onderdelen van de auto ● Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide richtingen tegen de aanslag aan. Hierdoor kan schade aan de stuurbekrachtigingsmotor ontstaan.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Overstroomde wegen Rijd niet op wegen die na zware regenval e.d. zijn overstroomd.
2-1. Rijprocedures Startknop Door de onderstaande handelingen uit te voeren wanneer u de elektronische sleutel bij u draagt, start het hybridesysteem of wijzigen de standen van het contact. ■ Starten van het hybridesysteem STAP 1 Controleer of de parkeerrem geactiveerd is. STAP 2 Trap het rempedaal stevig in. Controleer of het controlelampje in de startknop groen gaat branden. Als het controlelampje niet groen wordt, kan het hybridesysteem niet worden gestart.
2-1. Rijprocedures ■ Uitschakelen van het hybridesysteem STAP 1 Breng de auto volledig tot stilstand. STAP 2 Activeer de parkeerrem. (Blz. 206) STAP 3 Zet de selectiehendel in stand P. (Blz. 199) Controleer of de positie-indicator P aangeeft. (Blz. 196) STAP 4 Druk op de startknop. Het hybridesysteem stopt en de weergave van het instrumentenpaneel dooft (de positie-indicator wordt een paar seconden na de weergave van het instrumentenpaneel gedoofd).
2-1. Rijprocedures ■ Auto power off-functie Als het contact meer dan een uur in stand ACC of AAN staat (het hybridesysteem werkt niet) en de selectiehendel in stand P staat, wordt het contact automatisch UIT gezet. Deze functie kan het ontladen van de 12V-accu echter niet helemaal voorkomen. Laat het contact niet gedurende langere tijd in stand ACC of AAN staan wanneer het hybridesysteem niet werkt. ■ Geluiden en trillingen die kenmerkend zijn voor een hybrideauto Blz.
2-1. Rijprocedures ■ Als het controlelampje READY niet gaat branden Neem direct contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als het controlelampje READY niet gaat branden wanneer u op de startknop drukt met de selectiehendel in stand P en het rempedaal ingetrapt. ■ Wanneer er een storing in het hybridesysteem aanwezig is Blz. 550 ■ Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is Blz.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Bij het inschakelen van het hybridesysteem Start het hybridesysteem alleen terwijl u in de bestuurdersstoel zit. Trap in geen geval het gaspedaal in als u het hybridesysteem start. Als u dat wel doet, kunt u een ongeval veroorzaken, met ernstig letsel tot gevolg.
2-1. Rijprocedures EV-modus In de EV-modus wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor), die zijn energie uit het batterijpakket (tractiebatterij) haalt. Deze modus is geschikt voor het 's nachts of in de vroege morgen door woonwijken rijden of het rijden in een parkeergarage, enz. zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over geluidsoverlast of uitlaatgassen. Schakelt EV-modus in/uit Als de EV-modus wordt ingeschakeld, gaat het controlelampje EV MODE branden.
2-1. Rijprocedures ■ Omstandigheden waarin de EV-modus niet kan worden ingeschakeld In de volgende gevallen kan de EV-modus mogelijk niet worden ingeschakeld. In dat geval klinkt een zoemer en verschijnt er een melding op het multi-informatiedisplay. ● De temperatuur van het hybridesysteem is te hoog. De auto is in de brandende zon geparkeerd, een helling opgereden, gereden met hoge snelheden, enz. ● De temperatuur van het hybridesysteem is te laag.
2-1. Rijprocedures ■ Automatisch uitschakelen van de EV-modus Tijdens het rijden in de EV-modus, kan in de volgende gevallen automatisch de benzinemotor worden gestart. Als de EV-modus wordt uitgeschakeld, klinkt een zoemer en knippert het controlelampje EV MODE, waarna het uitgaat. ● Het batterijpakket (tractiebatterij) is bijna leeg. De op de Energy Monitor aangegeven resterende hoeveelheid vermogen van de batterij is niveau 2 of lager. (Blz. 37) ● Rijsnelheid wordt hoog.
2-1. Rijprocedures Hybridetransmissie Kies een schakelstand die past bij de rijomstandigheden. ■ Bedienen van de selectiehendel Selectiehendel Bedien de selectiehendel rustig en op de juiste manier. Beweeg de selectiehendel bij het schakelen naar stand D of R door de schakelcoulisse. Beweeg de selectiehendel naar links en houd de hendel in deze positie om stand N in te schakelen. De schakelstand wijzigt naar N. Schakelen naar stand B is alleen mogelijk wanneer schakelstand D geselecteerd is.
2-1. Rijprocedures Positie-indicator De actuele schakelstand wordt getoond. Wanneer een andere schakelstand dan stand D of B geselecteerd wordt, verdwijnt de pijl die naar B wijst uit de positie-indicator. Controleer bij het selecteren van de schakelstand of de schakelstand gewijzigd is in de gewenste stand door de positie-indicator in het instrumentenpaneel te controleren.
2-1. Rijprocedures ■ Selecteren van een rijmodus Afhankelijk van de rijomstandigheden kunnen de volgende modi worden geselecteerd: Normale modus ECO-modus Het koppel dat als reactie op het intrappen van het gaspedaal wordt gegenereerd, zal lager zijn dan normaal, en de werking van de airconditioning (verwarmen/ koelen) zal afnemen, zodat u zuiniger zult rijden. Wanneer de rijmodusselectieschakelaar naar links gedraaid wordt, gaat het controlelampje ECO MODE in het instrumentenpaneel branden.
2-1. Rijprocedures Schakelaar stand P ■ Als stand P wordt ingeschakeld Breng de auto volledig tot stilstand en activeer de parkeerrem. Druk vervolgens op de schakelaar voor stand P. Wanneer de schakelstand gewijzigd wordt naar P, gaat de indicator in de schakelaar branden. Controleer of de indicator voor stand P brandt in de positie-indicator. 2 Tijdens het rijden ■ Wijzigen van de schakelstand vanuit stand P ● Bedien de selectiehendel terwijl u het rempedaal stevig intrapt.
2-1. Rijprocedures ■ Werking van de airconditioning in de ECO-modus (zonder navigatiesysteem) In de ECO-modus worden het verwarmen/koelen en de aanjagersnelheid van de airconditioning geregeld om brandstof te besparen. (Blz. 312) Stel de aanjagersnelheid af of schakel de ECO-modus uit om de airconditioning harder te laten werken.
2-1. Rijprocedures Als bovendien wordt getracht om de schakelstand te wijzigen door de selectiehendel in één van de volgende situaties in een andere stand te zetten, klinkt er een zoemer en is schakelen niet meer mogelijk of wordt de schakelstand automatisch gewijzigd naar N. Selecteer in dat geval een geschikte schakelstand.
2-1. Rijprocedures ■ Remwerking van de motor Wanneer schakelstand B geselecteerd is, wordt er op de motor afgeremd als u het gaspedaal loslaat. • Wanneer er met hoge snelheden wordt gereden, voelt u, in vergelijking met normale auto's met een benzinemotor, de motorremwerking minder. • Er kan met de auto geaccelereerd worden zelfs wanneer schakelstand B geselecteerd is. Als er continu in stand B wordt gereden, zal het brandstofverbruik hoog zijn. Kies normaal gesproken stand D.
2-1. Rijprocedures WAARSCHUWING ■ Rijden op een glad wegdek Accelereer of wijzig de schakelstand niet plotseling. Door plotselinge veranderingen in de mate van afremmen op de motor kan de auto in een slip raken met mogelijk een ongeval tot gevolg. ■ Selectiehendel Verwijder de selectiehendelknop niet en gebruik uitsluitend een originele Lexus-selectiehendelknop. Hang ook niets aan de selectiehendel.
2-1. Rijprocedures OPMERKING ■ Lading batterijpakket (tractiebatterij) Als de schakelstand N is, wordt het batterijpakket (tractiebatterij) niet opgeladen. Laat, om te voorkomen dat het batterijpakket ontladen raakt, stand N niet langdurig ingeschakeld staan. ■ Situaties waarbij storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk zijn Als een van de volgende situaties zich voordoet, zijn storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk.
2-1. Rijprocedures Richtingaanwijzerschakelaar De richtingaanwijzerschakelaar kan worden gebruikt om de volgende acties van de bestuurder aan te geven: Rechtsaf slaan Linksaf slaan Rijbaanwisseling naar rechts (druk de hendel iets naar boven en houd hem in die stand vast) 2 Tijdens het rijden De richtingaanwijzers rechts blijven knipperen totdat u de hendel weer loslaat.
2-1. Rijprocedures Parkeerrem *: Trap om de parkeerrem te activeren het parkeerrempedaal geheel in met uw linkervoet terwijl u met uw rechtervoet het rempedaal ingetrapt houdt. (Door nogmaals op het pedaal te trappen, wordt de parkeerrem gedeactiveerd.) ■ Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem De zoemer klinkt om aan te geven dat de parkeerrem nog geactiveerd is (vanaf een rijsnelheid van 5 km/h). (Blz.
2-1. Rijprocedures Claxon Druk op of vlak bij het merkteken om te claxonneren. 2 Tijdens het rijden ■ Na het afstellen van het stuurwiel Controleer of het stuurwiel goed vergrendeld is. De claxon klinkt mogelijk niet als de stuurkolom niet goed vergrendeld is. (Blz.
2-2.
2-2. Instrumentenpaneel Weergave kilometerteller en dagteller Kilometerteller: Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is Dagteller: Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven.
2-2. Instrumentenpaneel Regelbare dashboardverlichting De helderheid van de dashboardverlichting kan worden ingesteld door de knop te draaien. Helderder Donkerder Wanneer de lichtschakelaar AAN wordt gezet, wordt de helderheid iets verlaagd, tenzij de draaiknop helemaal omhoog is gedraaid.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Hybridesysteemindicator Power-gebied Toont dat het rijvermogen de bovenlimiet van Eco-rijden overschrijdt (tijdens rijden op vol vermogen, enz.). Eco-gebied Geeft aan dat er milieuvriendelijk wordt gereden. Hybride eco-gebied Geeft aan dat er niet vaak gebruik wordt gemaakt van het vermogen van de benzinemotor. Onder verschillende omstandigheden stopt en start de benzinemotor automatisch. Oplaadgebied Geeft aan dat er energie wordt teruggewonnen via regeneratief remmen.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Controlelampje ECO en controlelampje SPORT ● Wanneer de Sport-modus geselecteerd wordt, gaat het controlelampje SPORT (rood) branden. ● Wanneer aan alle onderstaande voorwaarden voldaan is en er milieuvriendelijk gereden wordt, gaat het controlelampje ECO (blauw) branden: • Wanneer gereden wordt in schakelstand D • Wanneer de normale modus of de ECO-modus geselecteerd is en de EV-modus niet gebruikt wordt • De rijsnelheid is 130 km/h of lager.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De instellingen (bv. het in- of uitschakelen van het controlelampje ECO) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Blz. 645) OPMERKING ■ Voorkom schade aan de motor en onderdelen van de motor ● Laat de naald van de toerenteller niet in het rode gebied komen dat het maximum 2 Tijdens het rijden toerental aangeeft.
2-2. Instrumentenpaneel Controlelampjes en waarschuwingslampjes De controlelampjes en waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en middenpaneel informeren de bestuurder over de status van de diverse systemen in de auto.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Controlelampjes De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus van de verschillende systemen van de auto. Controlelampje ECO MODE (Blz. 198) Controlelampje achterlicht (Blz. 224) Controlelampje SPORT MODE (Blz. 198) Controlelampje grootlicht (Blz. 225) Controlelampje cruise control (Blz. 240, 244) Controlelampje mistlampen voor (Blz. 229) Controlelampje mistachterlicht (Blz. 229) Controlelampje READY (Blz. 188) Controlelampje EV (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel *1 Controlelampje Positie-indicatoren (Blz. 196) passagiersairbag ON/OFF (Blz. 152) *1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het hybridesysteem ingeschakeld is of na enkele seconden. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of niet uit gaat. Laat uw auto controleren door uw Lexus-dealer of erkende reparateur.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Waarschuwingslampjes Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in de systemen van de auto. (Blz. 548) *1 *1 *1 *1 *1 *1 *1 *1 *1, 2 *1 *1 2 (indien aanwezig) *1 Tijdens het rijden *1 (indien aanwezig) *1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het hybridesysteem ingeschakeld is of na enkele seconden.
2-2. Instrumentenpaneel Multi-informatiedisplay Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rijgerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. ● Energiemonitor (Blz. 37) Geeft de status van het hybridesysteem weer. ● Ritinformatie (Blz. 220) Weergave van actieradius, brandstofverbruik en andere rijgerelateerde informatie. ● Waarschuwingssysteem veiligheidsgordels achter (Blz. 560) ● Instelling instrumentenpaneel (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel ● Lexus Parking Assist-sensor (indien aanwezig) (Blz. 261) Automatisch weergegeven als dit systeem wordt gebruikt ● Weergave adaptieve cruise control (indien aanwezig) (Blz. 244) 2 Automatisch weergegeven als dit systeem wordt gebruikt Tijdens het rijden ● Waarschuwingsmeldingen (Blz.
2-2. Instrumentenpaneel Wijzigen van de weergave op het display De weergegeven onderwerpen, kunnen worden gewijzigd door op de toets DISP te drukken. Ritinformatie ■ Actueel brandstofverbruik/gemiddeld brandstofverbruik sinds tanken Geeft het actuele brandstofverbruik weer en het gemiddelde brandstofverbruik sinds tanken. Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Gemiddeld brandstofverbruik Weergave van het gemiddelde brandstofverbruik sinds de functie is gereset. • De functie kan worden gereset door de toets DISP gedurende langer dan een seconde in te drukken als het gemiddelde brandstofverbruik wordt weergegeven. • Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde. 2 ■ Actieradius Tijdens het rijden Weergave van de geschatte afstand die met de in de tank aanwezige hoeveelheid brandstof kan worden afgelegd.
2-2. Instrumentenpaneel ■ Verstreken tijd Weergave van de verstreken tijd sinds het starten van het hybridesysteem of het resetten van de functie. De functie kan worden gereset door de toets DISP gedurende langer dan een seconde in te drukken als de verstreken tijd wordt weergegeven. ■ Gemiddelde rijsnelheid Geeft de gemiddelde rijsnelheid sinds de functie is gereset weer.
2-2. Instrumentenpaneel OPMERKING ■ Multi-informatiedisplay bij lage temperaturen Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informatiedisplay te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatiedisplay trager reageren en kunnen wijzigingen met enige vertraging worden weergegeven.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Lichtschakelaar De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden bediend. Door aan het uiteinde van de schakelaar te draaien wordt de verlichting als volgt ingeschakeld: De parkeerlichten voor, achterlichten, kentekenplaaten dashboardverlichting gaan branden. De koplampen en alle verlichting die hierboven genoemd is, gaan branden. De koplampen en de parkeerlichten voor gaan automatisch aan en uit. (Wanneer het contact AAN staat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Inschakelen van het grootlicht Druk bij ingeschakelde koplampen de hendel van u af om het grootlicht in te schakelen. Door de hendel weer in de middenstand te zetten, wordt het grootlicht weer uitgeschakeld. Trek de hendel naar u toe en laat deze meteen weer los om één keer een lichtsignaal te geven. 2 Tijdens het rijden U kunt lichtsignalen geven met de koplampen in- of uitgeschakeld.
2-3.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Dagrijverlichting (indien aanwezig) Om uw auto beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers, wordt de dagrijverlichting voor automatisch ingeschakeld (op een gereduceerde sterkte) wanneer het hybridesysteem wordt gestart. Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De instellingen (bijv. gevoeligheid lichtsensor) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Blz. 645) OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Laat de verlichting niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als het hybridesysteem niet ingeschakeld is.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige rijomstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij regen en mist.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar mistlampen voor/mistachterlicht (indien aanwezig) Schakelt de mistlampen voor en het mistachterlicht uit Schakelt de mistlampen voor in Schakelt zowel de mistlampen voor als het mistachterlicht in Als de schakelaarring los wordt gelaten, keert de ring terug naar de stand . Als de schakelaarring nogmaals wordt gedraaid, wordt alleen het mistachterlicht uitgeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers en -sproeiers Ruitenwissers met regelbaar interval (indien aanwezig) De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel als volgt te bewegen: Als de intervalstand wordt geselecteerd, kan het wisinterval ook worden gewijzigd.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Gelijktijdig inschakelen ruitensproeiers en ruitenwissers De ruitenwissers zullen automatisch een aantal slagen maken als de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Ruitenwissers met regensensor (indien aanwezig) In de stand AUTO werken de ruitenwissers automatisch wanneer de sensor signaleert dat het regent. De wissnelheid wordt automatisch afgestemd op de hoeveelheid neerslag en de rijsnelheid.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Verhoogt de gevoeligheid Verlaagt van de gevoeligheid Gelijktijdig inschakelen ruitensproeiers en ruitenwissers De ruitenwissers zullen automatisch een aantal slagen maken als de ruitensproeiers worden ingeschakeld. ■ De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als Het contact AAN staat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers ■ Regensensor (auto's met ruitenwisser met regensensor) ● De regensensor registreert de hoeveelheid neerslag. De auto is voorzien van een optische sensor. Het kan zijn dat deze niet goed werkt wanneer bij zonsopgang of -ondergang de zon af en toe op de voorruit schijnt, of bij vuil op de voorruit (bijv. insecten).
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers OPMERKING ■ Als de voorruit droog is Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de voorruit beschadigd kan worden. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Bedien de schakelaar niet continu, aangezien de ruitensproeierpomp oververhit kan raken. ■ Wanneer een sproeierkop verstopt raakt Neem in dit geval contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Achterruitenwisser en -sproeier De stand van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de schakelaar als volgt te bewegen: Intervalstand Normale werking Gelijktijdig inschakelen ruitensproeier en ruitenwisser Gelijktijdig inschakelen ruitensproeier en ruitenwisser 2 Tijdens het rijden ■ De achterruitenwisser en -sproeier kunnen worden bediend als Het contact AAN staat.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers OPMERKING ■ Als de achterruit droog is Gebruik de ruitenwisser niet omdat hierdoor de achterruit beschadigd kan raken. ■ Als het sproeierreservoir leeg is Bedien de schakelaar niet continu, aangezien de ruitensproeierpomp oververhit kan raken.
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers Schakelaar koplampsproeiers* De koplampen worden gereinigd door ruitensproeiervloeistof op de koplampen te spuiten. Druk op de schakelaar om de koplampen te reinigen. 2 Tijdens het rijden ■ De koplampsproeiers kunnen worden bediend als Het contact en de lichtschakelaar AAN zijn.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Cruise control* Met de cruise control kan een geprogrammeerde snelheid worden vastgehouden zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt. Controlelampje Display Cruise control-schakelaar ■ Instellen van de rijsnelheid STAP 1 Druk op de toets ON-OFF om de cruise control in te schakelen. Het controlelampje van de cruise control gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen STAP 2 Accelereer of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de snelheid in te stellen. SET (ingesteld) wordt weergegeven. De rijsnelheid op het moment dat de schakelaar wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid. 2 Tijdens het rijden ■ Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Uitschakelen en hervatten van constante-snelheidsregeling Door de hendel naar u toe te trekken wordt de constantesnelheidsregeling uitgeschakeld. De snelheidsregeling wordt eveneens onderbroken als het rempedaal wordt ingetrapt. Door de hendel omhoog te drukken wordt de constantesnelheidsregeling hervat. Hervatten van de cruise control is mogelijk vanaf een rijsnelheid van meer dan ongeveer 40 km/h.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch uitschakelen van cruise control De snelheidsregeling door de cruise control wordt in de volgende situaties onderbroken. ● De werkelijke rijsnelheid zakt meer dan ca. 16 km/h onder de geprogrammeerde rijsnelheid. In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard. ● Werkelijke rijsnelheid is lager dan ongeveer 40 km/h. ● De VSC is geactiveerd.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Adaptieve cruise control De adaptieve cruise control is een conventionele cruise control die is uitgebreid met een afstandsregeling. Als deze regeling is ingeschakeld, accelereert of decelereert de auto automatisch om een vooraf ingestelde afstand tot de voorligger te bewaren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Instellen van de rijsnelheid (afstandsregeling) STAP 1 Druk op de toets ON-OFF om de cruise control in te schakelen. Het controlelampje van de adaptieve cruise control gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen. 2 Tijdens het rijden STAP 2 Accelereer of decelereer naar de gewenste snelheid en druk de hendel naar beneden om de snelheid in te stellen. SET (ingesteld) wordt weergegeven.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de ingestelde snelheid Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de gewenste snelheid wordt weergegeven. Verhogen van de snelheid Verlagen van de snelheid Kleine wijziging: Beweeg de hendel kort in de gewenste richting. Ruime afstelling: Houd de hendel in de gewenste richting gedrukt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Wijzigen van de afstand tussen de auto's Symbool voorligger Door de schakelaar in te drukken wordt de afstand tot de voorligger als volgt gewijzigd: Lang Gemiddeld Kort 2 Tijdens het rijden De afstand wordt automatisch op Lang ingesteld als het contact AAN wordt gezet. Als er een auto voor u rijdt, wordt het symbool voor een voorligger ook weergegeven. ■ Instellen afstand tot voorligger Selecteer een afstand in de onderstaande tabel.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Uitschakelen en hervatten van de snelheidsregeling Door de hendel naar u toe te trekken wordt de cruise control uitgeschakeld. De snelheidsregeling wordt eveneens onderbroken als het rempedaal wordt ingetrapt. Door de hendel omhoog te drukken, wordt de cruise control hervat en wordt de opgeslagen snelheid ingesteld. Hervatten van de cruise control is mogelijk vanaf een rijsnelheid van meer dan ongeveer 40 km/h.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Rijden met ingeschakelde afstandsregeling In deze stand registreert een radarsensor of er binnen ongeveer 120 meter voor u een voertuig rijdt. Deze sensor wordt tevens gebruikt om de afstand tussen uw auto en de voorligger te berekenen. Houd er rekening mee dat de afstand tot de voorligger korter wordt bij lange afdalingen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Voorbeeld van het rijden met een constante snelheid Wanneer er geen voorliggers zijn De auto rijdt met de snelheid die door de bestuurder is ingesteld. De gewenste afstand tot de voorligger kan ook worden ingesteld door de afstandsregeling te bedienen. Voorbeeld van deceleratie wanneer de voorligger langzamer rijdt dan de geprogrammeerde snelheid Als er een voorligger wordt gesignaleerd, verlaagt het systeem automatisch de snelheid van uw auto.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Naderingsmelding Wanneer uw auto een voorligger te dicht nadert en automatisch decelereren door middel van de cruise control niet mogelijk is, zal het scherm gaan knipperen en een zoemer klinken om de bestuurder te waarschuwen. Een voorbeeld hiervan is wanneer een andere bestuurder scherp invoegt tussen u en uw voorligger. Rem af om voldoende afstand tussen uw auto en de voor u rijdende auto te creëren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Selecteren van de conventionele constante-snelheidsregeling De constante-snelheidsregeling is anders dan de afstandsregeling. Wanneer de constante-snelheidsregeling is geselecteerd, blijft de auto met een ingestelde snelheid rijden, ongeacht of zich voorliggers op de rijbaan bevinden. Schakel de cruise control in met de toets ON-OFF. Het controlelampje van de adaptieve cruise control gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de cruise control uit te schakelen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Nadat de gewenste snelheid is ingesteld, kunt u niet terugkeren naar de afstandsregeling. Als het contact UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet, wordt automatisch de afstandsregeling weer ingesteld. Wijzigen van de ingestelde snelheid: Blz. 246 Uitschakelen en hervatten van de snelheidsregeling: Blz.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De adaptieve cruise control kan worden gebruikt als ● De schakelstand in stand D staat. ● De rijsnelheid hoger is dan 50 km/h. ■ Accelereren na het instellen van de rijsnelheid Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de acceleratie gaat de auto weer rijden met de ingestelde snelheid. Als de afstandsregeling is ingeschakeld neemt echter mogelijk de rijsnelheid af tot onder de ingestelde snelheid, zodat de afstand tot de voorligger gehandhaafd blijft.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Automatisch uitschakelen van de constante-snelheidsregeling De snelheidsregeling door de cruise control wordt in de volgende gevallen onderbroken: ● De werkelijke rijsnelheid zakt meer dan ongeveer 16 km/h onder de geprogrammeerde rijsnelheid. In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard. ● De rijsnelheid zakt onder de 40 km/h. ● De VSC is geactiveerd.
2-4.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Voor het gebruik van de adaptieve cruise control Vertrouw niet blindelings op de afstandsregeling. Wees u bewust van de ingestelde rijsnelheid. Regel zelf de snelheid bij door te remmen, gas te geven, enz. als de deceleratie/acceleratie die het systeem verzorgt niet toereikend is om de afstand tot de voorligger te regelen. ■ Waarschuwingen met betrekking tot de ondersteunende systemen Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de adaptieve cruise control Gebruik de adaptieve cruise control niet in de volgende situaties. Als u dat wel doet, wordt de snelheid mogelijk niet goed geregeld, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Omstandigheden waaronder de afstandsregeling niet goed zou kunnen werken Rem indien nodig in de volgende situaties zelf af omdat de radarsensor voorliggers misschien niet op de juiste manier waarneemt, waardoor er een ernstig ongeval zou kunnen ontstaan: ● Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de werking van de sensor hindert ● Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is (omdat er zware lading in de bagageruimte vervoerd wordt, enz.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Lexus Parking Assist-sensor* De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en achteruit inparkeren in een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via het multi-informatiedisplay, het touchscreen en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving rond de auto.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Display Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt dit grafisch weergegeven op het multi-informatiedisplay overeenkomstig de positie en afstand tot het obstakel. ■ Multi-informatiedisplay Werking hoeksensoren voor Werking hoeksensoren achter Werking middelste sensoren achter ■ Touchscreen Wanneer de auto vooruitrijdt De grafische voorstelling wordt automatisch weergegeven wanneer een obstakel gesignaleerd wordt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Afstandsweergave en -zoemer Wanneer een sensor een obstakel signaleert, worden de richting en de geschatte afstand tot het obstakel weergegeven en klinkt de zoemer. ■ Weergave afstand Hoeksensoren Het systeem werkt als de auto een obstakel binnen een afstand van ongeveer 50 cm nadert.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Werking zoemer en afstand tot een obstakel Een zoemer klinkt als de hoeksensoren achter en de middelste sensoren achter in werking zijn. ● De geluidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de auto dichter bij het obstakel komt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Detectie-informatie sensoren ● Bepaalde voertuigcondities en omgevingsinvloeden kunnen gevolgen hebben voor de mogelijkheden van de sensoren obstakels op de juiste manier te signaleren. Enkele van deze condities en invloeden staan hieronder genoemd. • Een sensor is bedekt met modder, sneeuw of ijs. • Een sensor is bevroren. • Een sensor is met iets bedekt. • De auto helt sterk over naar één zijde.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Als het display knippert en er een melding wordt weergegeven Blz. 555 ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen De instellingen (bijv. het geluidsvolume van de zoemer) kunnen worden gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Blz. 645) WAARSCHUWING ■ Wees alert tijdens het gebruik van de Lexus Parking Assist-sensor Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Anders kan een aanrijding het gevolg zijn.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Rear View Monitor-systeem Het Rear View Monitor-systeem assisteert de bestuurder door tijdens het achteruitrijden op het scherm te tonen wat zich achter de auto bevindt. Het beeld wordt in spiegelbeeld weergegeven op het scherm. Hierdoor wordt het beeld op dezelfde manier weergegeven als het beeld in de binnenspiegel. Het beeld achter de auto wordt weergegeven wanneer de schakelstand R is en het contact AAN staat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Overschakelen naar een ander scherm ● Tijdelijk uitschakelen van het scherm. Druk op de toets AUTO. De indicator moet oranje worden. Het scherm wordt automatisch opnieuw ingeschakeld nadat het contact UIT en AAN is gezet. ● Handmatig inschakelen van het scherm. Druk op de toets AUTO. De indicator moet groen worden. ■ Bij het gebruik van het Rear View Monitor-systeem De antiverblindingsstand van de binnenspiegel wordt uitgeschakeld.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Weergegeven gedeelte Het bereik van de camera is beperkt. Voorwerpen dicht bij de hoeken van de bumper of onder de bumper zijn niet zichtbaar op het scherm. Het gebied dat op het scherm wordt weergegeven, kan afhankelijk van de richting van de auto of de staat van het wegdek variëren.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Rijlijnen Rear View Monitor Op het scherm worden rijlijnen weergegeven. De getoonde rijlijnen verschillen van de in werkelijkheid op het scherm getoonde lijnen. Voertuigbreedtelijnen (blauw) Deze lijnen geven de geschatte voertuigbreedte aan. Afstandslijn (blauw) Deze lijn geeft de afstand achter de auto vanaf ongeveer 1 meter achter de auto weer. Afstandslijn (rood) Deze lijn geeft de afstand achter de auto vanaf ongeveer 0,5 meter achter de auto weer.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Voorzorgsmaatregelen voor het rijden Wanneer zich achter de auto een steile helling omhoog bevindt, lijken obstakels op het scherm verder weg dan ze werkelijk zijn. 2 Tijdens het rijden Wanneer zich achter de auto een steile helling omlaag bevindt, lijken obstakels op het scherm dichterbij dan ze werkelijk zijn.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Ongeveer 0,5 m 272 De afstand die op het scherm verschijnt tussen driedimensionale objecten (zoals voertuigen) en platte oppervlakken (zoals de weg) verschilt als volgt van de werkelijke afstand. In werkelijkheid, C = A < B (C en A zijn even ver weg; B is verder weg dan C en A). Op het scherm lijkt de situatie echter als volgt te zijn: A < B < C. Op het scherm lijkt het alsof een vrachtwagen op een afstand van ongeveer 0,5 m is geparkeerd.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Camera Rear View Monitor-systeem ● De camera beschikt over een speciale lens. De afstand op het scherm is een indicatie van de werkelijke afstand. ● In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn om het beeld op het scherm te zien, ook al functioneert het systeem goed. • In het donker (bijvoorbeeld 's nachts). • Als de temperatuur bij de lens extreem hoog of laag is.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Smear-effect Als er een heldere lichtbundel (bv. zonlicht dat gereflecteerd wordt door de carrosserie) opgevangen wordt door de camera, kan een smear-effect*, een bijzondere eigenschap van de camera, optreden. *: 'Smear-effect': Een fenomeen dat optreedt als een fel licht (bv. zonlicht gereflecteerd door de carrosserie) opgepikt wordt door de camera.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Bij het gebruik van het Rear View Monitor-systeem Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen. ● Vertrouw nooit uitsluitend op het monitorsysteem tijdens het achteruitrijden. ● Kijk altijd om u heen en in de spiegels om te controleren of de weg vrij is. ● Door de verschillende vorm van objecten kan de weergegeven afstand in meer of mindere mate afwijken van de werkelijke afstand.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Omstandigheden die invloed hebben op het Rear View Monitor-systeem ● Als de achterkant van de auto is geraakt, kunnen de positie en de bevestigingshoek van de camera veranderd zijn. Laat uw auto controleren door uw Lexus-dealer of erkende reparateur. ● Bij snelle temperatuurveranderingen, bijvoorbeeld wanneer er bij koud weer warm water over de auto wordt gegoten, werkt het systeem mogelijk niet goed.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Ondersteunende systemen Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en vertrouw niet in al te sterke mate op deze systemen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ VSC+ (Vehicle Stability Control+) Coördineert de werking van ABS, TRC, VSC en EPS. Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres op een glad wegdek door het stuurgedrag aan te passen. ■ Hill Start Assist Control Blz. 282 ■ PCS (Pre-Crash Safety-systeem) (indien aanwezig) Blz. 284 ■ Noodstopsignaal Wanneer u het rempedaal onverhoeds intrapt, knipperen de remlichten automatisch om de auto's achter u te waarschuwen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Als de VSC-/TRC-systemen in werking zijn Als er een kans op slip of doorslippen van de aangedreven wielen bestaat, gaat het controlelampje Traction Control knipperen om aan te geven dat de VSC-/TRC-systemen in werking zijn.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Voorwaarden voor werking noodstopsignaal Als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan, werkt het noodstopsignaal: ● De alarmknipperlichten zijn uit. ● De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 55 km/h. ● Het rempedaal wordt op zo'n manier ingetrapt dat het systeem op basis van de deceleratie van de auto oordeelt dat het om een noodstop gaat.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ De Traction Control werkt niet effectief als Het insturen van de juiste richting en het overbrengen van de aandrijfkracht op de weg niet gerealiseerd kunnen worden bij het rijden op een glad wegdek, zelfs niet als de Traction Control in werking is. Rijd niet met de auto onder omstandigheden waarbij de stabiliteit en de aandrijfkracht verloren kunnen gaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Hill Start Assist Control De Hill Start Assist Control voorkomt dat de auto achteruit rolt bij het wegrijden op een talud of gladde helling. Trap, om de Hill Start Assist Control in te schakelen, het rempedaal verder in als de auto volledig tot stilstand is gekomen. Er klinkt een zoemer om aan te geven dat het systeem wordt geactiveerd. Ook gaat het controlelampje Traction Control knipperen.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ Zoemer Hill Start Assist Control ● Als de Hill Start Assist Control wordt geactiveerd, klinkt de zoemer een keer. ● In de volgende situaties wordt de Hill Start Assist Control uitgeschakeld en klinkt de zoemer twee keer. • Er wordt niet geprobeerd weg te rijden binnen ongeveer 2 seconden nadat het rempedaal is losgelaten. • Druk op de schakelaar voor stand P. • De parkeerrem wordt geactiveerd. • Het rempedaal wordt opnieuw ingetrapt.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen PCS (Pre-Crash Safety-systeem)* Als de radarsensor signaleert dat een frontale aanrijding waarschijnlijk is, worden veiligheidssystemen als het remsysteem en de veiligheidsgordels automatisch geactiveerd door het Pre-Crash Safety-systeem om de gevolgen van een aanrijding voor de inzittenden en de auto zo veel mogelijk te beperken.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen Uitschakelen van Pre-Crash Brake-systeem Pre Crash Brake-systeem uitgeschakeld Pre Crash Brake-systeem ingeschakeld Het waarschuwingslampje PCS gaat branden als het Pre-Crash Brake-systeem wordt uitgeschakeld. 2 Tijdens het rijden Radarsensor De radarsensor signaleert auto's of andere obstakels op en naast de weg voor de auto en bepaalt aan de hand van de positie, de snelheid en de richting van het obstakel of een aanrijding onvermijdelijk is.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen ■ De onderdelen van het Pre-Crash Safety-systeem kunnen worden geactiveerd als ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type A) • De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 30 km/h. • Het systeem een noodstop of een slip signaleert. • De inzittenden voor hun veiligheidsgordel dragen. ● Pre-Crash-veiligheidsgordels (type B) • De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 5 km/h. • De snelheid waarmee uw auto het obstakel of de tegemoetkomende auto nadert, hoger is dan ongeveer 30 km/h.
2-4.
2-4.
2-4.
2-4.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem Vertrouw niet alleen op het Pre-Crash Safety-systeem. Rijd altijd veilig, houd rekening met de omgeving en controleer de weg op obstakels en andere potentiële gevaren. Als u dat niet doet, kunt u een ongeval veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
2-4. Gebruik van overige rijsystemen WAARSCHUWING ■ Omstandigheden waarin de sensor voorliggers niet of niet op de juiste manier her- kent Rem in een van de volgende situaties indien nodig zelf af. ● Als door omringend verkeer opgeworpen water of sneeuw de werking van de sensor hindert ● Als de achterzijde van de auto ver ingezakt is (omdat er zware lading in de bagageruimte vervoerd wordt, enz.
2-5. Rijinformatie Lading en bagage Lees onderstaande informatie over voorzorgsmaatregelen, laadvermogen en belading zorgvuldig door: ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte. ● Zorg ervoor dat de bagage stevig vastligt. ● Verdeel de bagage gelijkmatig over de bagageruimte om de balans van de auto tijdens het rijden te bewaren. ● Neem geen onnodige bagage mee. Dit helpt u brandstof te besparen.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Zaken die niet in de bagageruimte vervoerd mogen worden De volgende zaken kunnen brand veroorzaken als ze in de bagageruimte vervoerd worden: ● Jerrycans met benzine ● Spuitbussen ■ Voorzorgsmaatregelen bij het vervoer van goederen Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben. ● Vervoer lading en bagage indien mogelijk altijd in de bagageruimte.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Belading en verdeling ● Voorkom overbelading van uw auto. ● Verdeel de lading gelijkmatig over de auto. Een onjuiste belading kan de besturing en de remwerking in negatieve zin beïnvloeden, waardoor een ongeval met ernstig letsel zou kunnen ontstaan.
2-5. Rijinformatie Rijden in de winter Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbereidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag altijd aan de actuele weersomstandigheden aan. ■ Voorbereidingen voor de winter ● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandigheden. • Motorolie • Koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid • Ruitensproeiervloeistof ● Laat winterbanden onder uw auto monteren of schaf een set sneeuwkettingen voor de voorwielen aan.
2-5. Rijinformatie ■ Tijdens het rijden Verhoog de snelheid geleidelijk en pas de snelheid aan aan de conditie van de weg. ■ Bij het parkeren Parkeer de auto, zet de selectiehendel in stand P en zorg dat een van de wielen wordt geblokkeerd, maar zet de auto niet op de parkeerrem. De parkeerrem kan vastvriezen en bij het uitschakelen niet vrij komen. Blokkeer de wielen indien nodig, om wegglijden of kruipen te voorkomen.
2-5. Rijinformatie ■ Aanbrengen van sneeuwkettingen Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwijderen van sneeuwkettingen: ● Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie. ● Monteer sneeuwkettingen uitsluitend op de voorwielen. Plaats geen sneeuwkettingen om de achterwielen. ● Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Zet de sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km (1/4 - 1/2 mijl) opnieuw vast.
2-5. Rijinformatie WAARSCHUWING ■ Bij het parkeren Blokkeer bij het parkeren van de auto de wielen zonder de parkeerrem te gebruiken. Als u de wielen niet blokkeert, kan de auto onverwachts in beweging komen, waardoor een ongeval kan ontstaan.
2-5. Rijinformatie Rijden met een aanhangwagen Lexus raadt u af om met uw auto met een aanhangwagen te rijden. Lexus adviseert u bovendien geen trekhaak te laten monteren voor het gebruik van bijvoorbeeld een fietsendrager. Uw auto is niet ontworpen voor het rijden met aanhangwagens of het gebruik van op de trekhaak bevestigde fietsendragers en dergelijke.
2-5.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning 304 Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming....... 315 Voorruitverwarming..................... 316 3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen............... 317 Gebruik van de radio................... 321 Gebruik van de CD-speler...... 327 Afspelen van discs met MP3- en WMA-bestanden.. 336 Bedienen van een iPod .............. 345 Bedienen van een USB-geheugen..........................
Interieur 3-3. Gebruik van het Bluetooth®audiosysteem Bluetooth®-audiosysteem........ 373 Gebruik van het Bluetooth®audiosysteem............................... 379 Bedienen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler.............................................. 384 Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler.............................................. 388 Instellen Bluetooth®-audiosysteem.... 393 3-4.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Automatische airconditioning De uitstroomopeningen waaruit de lucht stroomt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperatuur. Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de “Handleiding navigatiesysteem”.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Gebruik van automatische airconditioning STAP 1 Druk op de toets . De airconditioning wordt ingeschakeld. De uitstroomopeningen waaruit de lucht stroomt en de aanjagersnelheid worden automatisch geregeld op basis van de ingestelde temperatuur. STAP 2 Druk op om de temperatuur te verhogen en op om de temperatuur te verlagen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Handmatig wijzigen van de instellingen ■ Basisinstelling STAP 1 Om de airconditioning in te schakelen en de aanjagersnelheid te regelen, drukt u op op Druk op STAP 2 om de aanjagersnelheid te verhogen en om de aanjagersnelheid te verlagen. om de aanjager uit te schakelen. Wijzig de temperatuur door op tuur te verhogen en op Als er op de toets te drukken om de tempera- om de temperatuur te verlagen.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming STAP 3 Druk op om de uitstroomopeningen te wijzigen. Iedere keer als er op deze toets wordt gedrukt, wordt een andere uitstroomopening geselecteerd. De luchtcirculatie wordt als volgt op het display weergegeven: Luchttoevoer naar bovenlichaam. 3 Luchttoevoer naar bovenlichaam en voetenruimte.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Luchttoevoer naar voetenruimte. Luchttoevoer naar voetenruimte en voorruit. ■ Overschakelen tussen de standen buitenlucht en recirculatie Druk op toets . Elke keer dat er op de toets wordt gedrukt, wordt er geschakeld tussen (stand recirculeren) en (stand buitenlucht).
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Ontwasemen van de voorruit Ontwasemen De airconditioning werkt automatisch. In de stand recirculeren kan automatisch worden overgeschakeld naar de stand (buitenlucht) als de buitentemperatuur laag is. Toets voor pollenverwijdering 3 Interieur Hiermee wordt de stand voor het verwijderen van pollen in-/uitgeschakeld. Van de stand buitenlucht wordt overgeschakeld naar de stand (recirculatie).
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Afstellen van de stand en de mate van opening van de uitstroomopeningen Uitstroomopeningen midden voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. Draai aan de knop om de uitstroomopening te openen of te sluiten. Uitstroomopeningen voor Richt de luchtstroom naar links of rechts, boven of beneden. Draai aan de knop om de uitstroomopening te openen of te sluiten.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Gebruik van de stand AUTO De aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur en de omgevingscondities. Dat kan leiden tot de volgende verschijnselen: ● Direct na het indrukken van de toets kan de aanjager even worden uitgeschakeld tot er voldoende warme of koude lucht voorhanden is.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Stand voor het verwijderen van pollen ● Om te voorkomen dat de voorruit beslaat als de temperatuur van de buitenlucht laag is, kan het volgende gebeuren: • In de stand buitenlucht wordt er niet overgeschakeld naar de stand (recirculatie). • De airconditioning werkt automatisch. • De airconditioning wordt na 1 minuut uitgeschakeld. ● Bij regenachtig weer kunnen de ruiten beslaan. Druk op de toets .
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming ■ Geuren airconditioning ● Tijdens het gebruik kunnen geuren vanuit het interieur of van buitenaf in het aircon- ditioningsysteem binnendringen en zich verzamelen. Dit kan tot gevolg hebben dat de lucht die uit de uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt. ● Het voorkomen van mogelijke luchtjes: • We raden u aan het airconditioningsysteem in de stand buitenlucht te zetten voordat u de motor uitschakelt.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Laat de airconditioning niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als het hybridesysteem niet is ingeschakeld. ■ Luchtvochtigheidssensor (indien aanwezig) Volg onderstaande punten op om te voorkomen dat de sensor beschadigd raakt.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming De achterruitverwarming en de buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de buitenspiegels te verwijderen. Zet de achterruitverwarming en buitenspiegelverwarming AAN/ UIT De achterruitverwarming en de spiegelverwarming worden na 15 minuten automatisch uitgeschakeld. 3 Interieur ■ Voorwaarden voor werking Het contact staat AAN.
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming Voorruitverwarming* Dit systeem wordt gebruikt om ijsvorming op de voorruit en de ruitenwissers te voorkomen. Zet de AAN/UIT voorruitverwarming De voorruitverwarming wordt na ongeveer 15 minuten automatisch uitgeschakeld. ■ Voorwaarden voor werking Het contact staat AAN.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Soorten audiosystemen Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de “Handleiding navigatiesysteem”.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Type B Onderwerp 318 Bladzijde Gebruik van de radio Blz. 321 Gebruik van de CD-speler Blz. 327 Afspelen van discs met MP3- en WMAbestanden Blz. 336 Bedienen van een iPod Blz. 345 Bedienen van een USB-geheugen Blz. 356 Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem Blz. 365 Gebruik van de AUX-aansluiting Blz. 368 Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Gebruik van mobiele telefoons Mobiele telefoons kunnen storingen veroorzaken die hoorbaar zijn via de luidsprekers als het audiosysteem ingeschakeld is. WAARSCHUWING ■ Verklaring voor de CD-wisselaar Dit product is een klasse 1 laserproduct. ● Een laserstraal die buiten het apparaat terechtkomt, kan schade aanrichten. ● Open het apparaat niet en probeer het apparaat ook niet zelf te repareren. Laat reparaties uitvoeren door deskundig personeel.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Laat het audiosysteem niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als het hybridesysteem niet is ingeschakeld. ■ Om schade aan het audiosysteem te voorkomen Mors geen drank of andere vloeistof over het audiosysteem.
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Vastleggen van voorkeuzezenders ■ Handmatig bedienen STAP 1 Stem af op de gewenste zender door de knop draaien of op of van de toets te ver- te drukken. tot ) waaronder u de zender wilt Houd de toets (van opslaan ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. ■ Automatisch bedienen Houd de toets (type A) of (type B) ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. STAP 2 3 Er worden maximaal 6 zenders opgeslagen in de volgorde van ontvangstkwaliteit.
3-2. Gebruik van het audiosysteem RDS (Radio Data Systeem) Met deze functie kan uw radio zender- en programma-informatie (klassiek, nieuws, enz.) ontvangen als de zender waar naar geluisterd wordt, deze informatie meestuurt. ■ Luisteren naar radiozender van hetzelfde netwerk Druk op (type A) of (type B). Stand AF-ON, REG-OFF:Een radiozender van hetzelfde netwerk met de sterkste ontvangst wordt geselecteerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Verkeersinformatie Druk op de toets . Stand TP: Het systeem schakelt automatisch over naar een zender waarop verkeersinformatie wordt meegestuurd zodra deze informatie wordt ontvangen. Als de verkeersinformatie beëindigd is, wordt weer teruggeschakeld naar de zender waarop was afgestemd. Stand TA: Er kan alleen naar verkeersinformatie worden geluisterd als er een signaal wordt ontvangen. Het systeem schakelt naar de mute-stand als er geen signaal wordt ontvangen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ EON (Enhanced Other Network) systeem (voor de ontvangst van verkeersmeldin- gen) Als de RDS-zender (met EON-gegevens) waar u naar luistert geen verkeersinformatie meestuurt en het audiosysteem in stand TA (verkeersmelding) staat, schakelt het systeem automatisch over naar een zender van de EON AF-lijst zodra het uitzenden van de verkeersinformatie begint. ■ Als de 12V-accu is losgenomen Alle opgeslagen voorkeuzezenders zijn gewist.
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Laden van een CD ■ Laden van een CD Type A Plaats een CD. Type B STAP 1 Druk op . Op het display verschijnt de melding WAIT. STAP 2 Plaats de CD als het controlelampje bij de opening van amberkleurig naar groen verandert. De melding op het display verandert van WAIT in LOAD. ■ Laden van meerdere CD's (type B) STAP 1 Houd de toets 3 ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Interieur Op het display verschijnt de melding WAIT.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Uitwerpen van CD's ■ Uitwerpen van een CD Type A Druk op de toets en verwijder de CD. Type B STAP 1 Druk op of om de CD te selecteren die u uit het apparaat wilt nemen. Het nummer van de geselecteerde disc wordt weergegeven op het display. Druk op de toets en verwijder de CD. ■ Uitwerpen van alle CD's (type B) STAP 2 Houd de toets wijder de CD's.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren, versneld vooruitspoelen en terugspoelen van muziekstukken ■ Een muziekstuk selecteren Druk op of op van de toets om vooruit of terug te spoelen, tot het nummer van het gewenste muziekstuk wordt weergegeven. ■ Versneld vooruit- en terugspoelen van muziekstukken Houd om versneld vooruit of terug te spoelen of van de toets ingedrukt totdat een pieptoon hoorbaar is. Selecteren van een CD (type B) Druk om de gewenste CD te selecteren op of .
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen ■ Herhalen van een muziekstuk Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren. ■ Alle muziekstukken van een CD herhalen (type B) Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Druk nogmaals op om te annuleren. Wijzigen van weergave op het display Druk op .
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Als op het display de melding ERROR of WAIT wordt weergegeven ERROR: Dit geeft aan dat er een probleem is met de CD of met de speler. De CD kan vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst zijn. WAIT: Het afspelen wordt afgebroken vanwege de hoge temperatuur in de speler. (type A) of (type B). Wacht enige tijd en druk op de toets Neem contact op met uw Lexus-dealer of erkende reparateur als de CD nog steeds niet kan worden afgespeeld.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ CD's en adapters die niet kunnen worden gebruikt Gebruik de volgende CD's, 8 cm CD-adapters of DualDiscs niet. Hierdoor kan de CD-wisselaar beschadigd raken en/of kan het plaatsen/verwijderen bemoeilijkt worden.
3-2. Gebruik van het audiosysteem OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van CD-speler Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan leiden tot beschadiging van de CD's of van de speler zelf. ● Plaats geen andere voorwerpen dan CD's in de opening van de CD-speler. ● Probeer niet de CD-speler met olie te smeren. ● Stel CD's niet bloot aan direct zonlicht. ● Probeer niet de CD-speler uit elkaar te nemen. ● Plaats per keer niet meer dan één CD in de opening.
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Laden en uitwerpen van discs met MP3- en WMA-bestanden Blz. 329, 330 Selecteren van discs met MP3- en WMA-bestanden Blz. 331 Selecteren van een map ■ Selecteren van één map per keer Druk op of om de gewenste map te selecteren. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Versneld vooruit- en terugspoelen van bestanden Houd om versneld vooruit of terug te spoelen of v an de toets ingedrukt totdat een pieptoon hoorbaar is.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen en pauzeren van bestanden (type B) Druk op om een bestand af te spelen of te pauzeren. Afspelen in willekeurige volgorde ■ Bestanden in een bepaalde map in willekeurige volgorde afspelen Druk op de toets . Druk nogmaals op om te annuleren. ■ Alle bestanden op een disc in willekeurige volgorde afspelen Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Druk nogmaals op om te annuleren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Beschermingsfunctie CD-speler Blz. 332 ■ Display Blz. 332 ■ Als op het display de melding ERROR, WAIT of NO MUSIC wordt weergegeven ERROR: Dit geeft aan dat er een probleem is met de CD of met de speler. De CD kan vuil, beschadigd of verkeerd geplaatst zijn. WAIT: Dit geeft aan dat het afspelen wordt afgebroken vanwege de hoge temperatuur in de speler. Wacht enige tijd en druk op de toets (type A) of (type B).
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ MP3- en WMA-bestanden MP3 (MPEG Audio LAYER3) is een standaard audiocompressieformaat. Met deze MP3-techniek kunnen bestanden worden gecomprimeerd tot ongeveer 1/10 van hun oorspronkelijke grootte. WMA (Windows Media Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft. Audiobestanden die met deze techniek worden gecomprimeerd, zijn kleiner dan bestanden die met behulp van de MP3-techniek worden gecomprimeerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Compatibele media De media die kunnen worden gebruikt voor de weergave van MP3- en WMAbestanden zijn CD-R's en CD-RW's. CD-R's/CD-RW's die niet op de juiste manier zijn “afgesloten”, kunnen niet worden afgespeeld. Bij discs met krassen erop of waar vingerafdrukken op aanwezig zijn, kan het geluid overspringen of is afspelen in sommige gevallen helemaal niet mogelijk.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● ID3- en WMA-tags ID3-tags kunnen worden toegevoegd aan MP3-bestanden, waardoor het mogelijk wordt de naam van het nummer, de naam van de artiest, enz. op te nemen. Het systeem is compatibel met ID3 versie 1.0, 1.1, en versie 2.2, 2.3 ID3-tags. (Het aantal karakters is gebaseerd op ID3 versie 1.0 en 1.1.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen • Om een MP3-bestand met constante geluidskwaliteit af te spelen, adviseren wij de opnamen te maken met een vaste bit rate van ten minste 128 kbps en een samplingfrequentie van 44,1 kHz. • Sommige CD-R's of CD-RW's kunnen niet worden afgespeeld, afhankelijk van de eigenschappen van de disc.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bedienen van een iPod Door een iPod aan te sluiten, kunt u naar uw favoriete muziek luisteren via de luidsprekers van uw auto. ■ Aansluiten van een iPod STAP 1 Druk het deksel in en laat het vervolgens los. STAP 2 Open het klepje en sluit uw iPod aan met een iPod-kabel. 3 STAP 3 Druk op (type A) of Interieur Schakel de iPod in als dit nog niet het geval is. (type B).
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een afspeelfunctie STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Door aan de knop te draaien, wijzigt de afspeelfunctie in de volgorde: PLAYLISTSARTISTSALBUMSSONGS PODCASTSGENRESCOMPOSERS AUDIOBOOKS STAP 3 Druk op de toets teren.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Selecteren van een lijst STAP 1 Draai aan de knop om de eerste selectielijst weer te geven. STAP 2 Druk op STAP 3 Als op de knop wordt gedrukt, verschijnt de tweede selectielijst. Herhaal deze procedure om de gewenste muziekstuktitel te selecteren. om de gewenste optie te selecteren. Selecteer GO BACK of druk op (type A) of terug te keren naar de vorige selectielijst.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van muziekstukken Draai aan de knop of druk op of van om het gewenste muziekstuk te selecteren. Afspelen en pauzeren van muziekstukken Druk op (type A) of of te pauzeren. (type B) om een muziekstuk af te spelen Vooruit- en terugspoelen van muziekstukken Houd om vooruit of terug te spoelen of van dat u een pieptoon hoort.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Herhalen Druk op . Druk nogmaals op om te annuleren. Wijzigen van weergave op het display Druk op de toets . Iedere keer wanneer er op de toets gedrukt wordt, wijzigt de weergave op het display in de volgorde: verstreken tijd titel album titel muziekstuk naam artiest Regelen van de geluidskwaliteit en de balans 352 STAP 1 Druk op om het iPod-menu weer te geven. STAP 2 Druk op om de geluidsinstelling te wijzigen. (Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Over iPod ● Apple is niet verantwoordelijk voor de bediening van dit apparaat of voor het al dan niet voldoen aan de veiligheidseisen en wettelijke eisen. ● iPod is een handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de V.S. en in andere landen. ■ iPod-functies ● Wanneer een iPod is aangesloten en de iPod als audiobron wordt geselecteerd, begint de weergave van de iPod op het punt waar het afspelen het laatst is gestopt.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Compatibele modellen Uitvoering iPod iPod nano iPod touch iPod classic iPhone Generatie Software-versie* 5G Versie 1.2.0 of hoger 1G Versie 1.0.0 of hoger 2G Versie 1.1.3 of hoger 3G Versie 1.0.0 of hoger 4G Versie 1.0.2 of hoger 5G Versie 1.0.1 of hoger 1G Versie 1.1.0 of hoger 2G Versie 2.1.1 of hoger 3G Versie 3.1.3 of hoger 1G (80GB, 160GB) Versie 1.0.0 of hoger 2G (120GB) Versie 2.0.0 of hoger 2009 160GB Versie 2.0.
3-2. Gebruik van het audiosysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Het aansluiten en bedienen van uw iPod mag niet plaatsvinden tijdens het rijden. OPMERKING ■ Voorkomen van beschadiging van de iPod ● Laat uw iPod niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken. ● Oefen bij het aansluiten van uw iPod geen kracht uit op de speler, anders kunnen de iPod en de aansluiting beschadigd raken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Bedienen van een USB-geheugen Door een USB-geheugen aan te sluiten kunt u naar uw favoriete muziek luisteren via de luidsprekers van uw auto. ■ Aansluiten van een USB-geheugen STAP 1 Druk het deksel in en laat het vervolgens los. STAP 2 Open het afdekkapje en sluit een USB-geheugen aan. Als het USB-geheugen niet is ingeschakeld, schakel dit dan alsnog in. STAP 3 356 Druk op (type A) of (type B).
3-2.
3-2.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een map ■ Selecteren van een map per keer Druk op of om de gewenste map te selecteren. ■ Terugkeren naar de eerste map Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Selecteren van bestanden ■ Selecteren van een bestand Draai aan de knop of druk op of van om het 3 gewenste bestand te selecteren. Druk op onderbreken.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Afspelen in willekeurige volgorde ■ Bestanden in een bepaalde map in willekeurige volgorde afspelen Druk op de toets . Druk nogmaals op om te annuleren. ■ Alle bestanden op een USB-geheugen in willekeurige volgorde afspelen Houd de toets ingedrukt totdat u een piepsignaal hoort. Druk nogmaals op om te annuleren. Herhalen ■ Herhalen van een bestand Druk op de toets . Druk nogmaals op om te annuleren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Functies USB-geheugen De beschikbaarheid van sommige functies is afhankelijk van het aangesloten type USBgeheugen. Bij een eventueel probleem kan het helpen om het apparaat even los te koppelen en weer aan te sluiten. ■ Display Blz. 332 ■ Foutmeldingen ERROR: Dit geeft aan dat er een probleem is met het USB-geheugen of de aansluiting ervan. NO MUSIC: Dit geeft aan dat het USB-geheugen geen MP3-/WMA-bestanden bevat.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● MP3- en WMA-bestanden MP3 (MPEG Audio LAYER3) is een standaard audiocompressieformaat. Met deze MP3-techniek kunnen bestanden worden gecomprimeerd tot ongeveer 1/ 10 van hun oorspronkelijke grootte. WMA (Windows Media Audio) is een audiocompressieformaat van Microsoft. Audiobestanden die met deze techniek worden gecomprimeerd, zijn kleiner dan bestanden die met behulp van de MP3-techniek worden gecomprimeerd.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Bestandsnamen De enige soort bestanden die kunnen worden herkend als MP3/WMA en die kunnen worden afgespeeld, zijn bestanden met de extensie .mp3 of .wma. ● ID3- en WMA-tags ID3-tags kunnen worden toegevoegd aan MP3-bestanden, waardoor het mogelijk wordt de naam van het nummer, de naam van de artiest, enz. op te nemen. Het systeem is compatibel met ID3 versie 1.0, 1.1, en versie 2.2, 2.3, 2.4 ID3 tags. (Het aantal karakters is gebaseerd op ID3 versie 1.0 en 1.1.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ● Afspelen • Om een MP3-bestand met constante geluidskwaliteit af te spelen, adviseren wij de opnamen te maken met een vaste bit rate van ten minste 128 kbps en een samplingfrequentie van 44,1 kHz. • Er is een groot aanbod aan gratis software voor het maken van MP3- en WMAbestanden op de markt en afhankelijk van de kwaliteit van deze software kan een slechte geluidsweergave of storingen bij het begin van de weergave het resultaat zijn.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Optimaal gebruikmaken van het audiosysteem Weergeven van de huidige functie Wijzigen van de volgende instellingen: • Geluidskwaliteit en balans Blz. 366 De geluidskwaliteit en de balans kunnen worden ingesteld om het beste geluid te produceren. • Automatische geluidsregeling AAN/UIT Blz.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Regelen van de geluidskwaliteit en de balans ■ Wijzigen van geluidskwaliteitsinstellingen Druk op de toets . Wanneer de toets wordt ingedrukt, wijzigen de geluidsinstellingen in de onderstaande volgorde. BAS MID TRE FAD BAL ASL ■ Regelen van geluidskwaliteit Door aan te draaien kan het niveau worden geregeld.
3-2. Gebruik van het audiosysteem AAN of UIT zetten van de ASL-functie (Automatic Sound Levelizer) Door door rechtsom te draaien wordt de ASL-functie ingeschakeld, linksom te draaien wordt de ASL-functie uitgeschakeld. Het ASL regelt automatisch het volume en de hoge en lage tonen op basis van het geluidsniveau in de auto tijdens het rijden.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de AUX-aansluiting Met deze aansluiting kan een extern audioapparaat op het systeem worden aangesloten en kan naar dit apparaat worden geluisterd via de luidsprekers van de auto. STAP 1 Druk het deksel in en laat het vervolgens los. STAP 2 Open het afdekkapje en sluit uw externe audioapparaat aan. STAP 3 Druk op (type A) of (type B).
3-2. Gebruik van het audiosysteem Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden bediend met behulp van toetsen op het stuurwiel.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van de audiobron Druk op de toets als het audiosysteem AAN is. De audiobron wijzigt in onderstaande volgorde, elke keer als de toets wordt ingedrukt. Als er geen discs in de speler zijn geplaatst, wordt de speler overgeslagen.
3-2. Gebruik van het audiosysteem Selecteren van een muziekstuk of bestand STAP 1 STAP 2 Druk op om de CD-modus, Bluetooth®-audiomodus, iPodof USB-geheugenmodus te selecteren. Druk op of van de toets om het gewenste muziekstuk of bestand te selecteren. Selecteren van een album STAP 1 Druk op om Bluetooth ®-audio in te schakelen. 3 STAP 2 Houd het gedeelte of van ingedrukt totdat u een pieptoon Interieur hoort. Selecteren van een map STAP 1 Druk op om USB-geheugen te selecteren.
3-2. Gebruik van het audiosysteem ■ Uitschakelen van automatische selectie van een radiozender Druk opnieuw op . WAARSCHUWING ■ Beperk de kans op ongevallen Neem bij het bedienen van de toetsen op het stuurwiel de nodige voorzichtigheid in acht.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Bluetooth®-audiosysteem Met het Bluetooth®-audiosysteem kunt u via draadloze communicatie door de luidsprekers van de auto genieten van muziek op een draagbare digitale audiospeler (draagbare speler). Dit audiosysteem ondersteunt Bluetooth®, een draadloos datasysteem dat muziek op draagbare spelers kan afspelen zonder kabels. Als uw draagbare speler geen Bluetooth® ondersteunt, werkt het Bluetooth®-audiosysteem niet.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ■ Bij overdracht van de auto Initialiseer het systeem om te voorkomen dat anderen toegang hebben tot uw persoonlijke gegevens. (Blz. 422) ■ Informatie over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen ● Bluetooth®-specificaties: Versie 1,2 of hoger (aanbevolen: versie 2.0+EDR of hoger) ● Volgende profielen: • A2DP (Advanced Audio Distribution Profile) Versie 1.
3-3.
3-3.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Maak geen verbinding met een draagbare speler en bedien geen knoppen. OPMERKING ■ Om schade aan draagbare spelers te voorkomen Laat nooit een draagbare speler achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen waardoor de speler beschadigd kan raken.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ■ Audio-eenheid Type A Display Een melding, naam, nummer, enz. wordt weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Eerste gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Alvorens het Bluetooth®-audiosysteem te gebruiken moet een Bluetooth® compatibele draagbare speler in het systeem worden geregistreerd. Volg de onderstaande procedure om een draagbare speler te registreren (koppelen): STAP 1 Druk op MENU via STAP 2 (type A) of (type B) en selecteer BTA . Druk op de spraaktoets en selecteer “BTA Setup” (instellen BTA) via 3 .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem STAP 5 Selecteer “Confirm” (bevestigen) via een spraakcommando of . Er wordt een pincode weergegeven en genoemd, en er klinkt een gesproken aanwijzing voor het invoeren van de pincode in de draagbare speler. STAP 6 Toets de pincode in in de draagbare speler. Raadpleeg voor de bediening van de draagbare speler de handleiding die bij de speler is geleverd. Er klinkt een aanwijzing voor het voltooien van de registratie.
3-3.
3-3.
3-3.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Selecteren van een album Druk om het gewenste album te selecteren op of . Selecteren van muziekstukken Druk op of van om het gewenste muziekstuk te selecteren. Afspelen en pauzeren van muziekstukken Druk op (type A) of of te pauzeren. (type B) om een muziekstuk af te spelen Vooruitspoelen en terugspoelen van muziekstukken Houd om vooruit of terug te spoelen of van dat u een pieptoon hoort. Afspelen in willekeurige volgorde Druk op de toets .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Scannen van muziekstukken Druk op de toets . Druk nogmaals op om te annuleren. Wijzigen van weergave op het display Druk op de toets . Iedere keer wanneer er op de toets gedrukt wordt, wijzigt de weergave op het display in de volgorde: verstreken tijd titel album titel muziekstuk naam artiest Gebruik van de audiotoetsen op het stuurwiel 3 Blz.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Instellen van een Bluetooth® compatibele draagbare speler Door een draagbare audiospeler te registreren in het Bluetooth®-audiosysteem kan het systeem werken. De volgende functies kunnen worden gebruikt voor geregistreerde draagbare spelers: ■ Functies en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere functie toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op MENU via (type A) of (type B) en selecteer BTA of druk op de toets gesprek aannemen (Blz.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem ● Weergeven van een lijst van geregistreerde draagbare spelers “List Audios” (lijst audio) ● Wijzigen van de pincode “Set Passkey” (pincode instellen) ● Verwijderen van een geregistreerde draagbare speler “Delete Audio” (audio verwijderen) Registreren van een draagbare speler Selecteer “Pair Audio” (audio koppelen) met en voer de procedure 3 voor het registreren van een draagbare speler uit. (Blz.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Wijzigen van de geregistreerde naam van een draagbare speler STAP 1 Selecteer “Change Name” (naam wijzigen) met STAP 2 Selecteer de naam van de draagbare speler die gewijzigd moet worden met STAP 3 . Selecteer “Record Name” (naam opslaan) met en noem na het piepsignaal de nieuwe naam. De te registreren naam wordt hardop herhaald. STAP 4 390 . Selecteer “Confirm” (bevestigen) met .
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Weergeven van een lijst van geregistreerde draagbare spelers Selecteer “List Audios” (lijst audio) met . De lijst van geregistreerde draagbare spelers wordt hardop voorgelezen. Als de hele lijst is opgenoemd, schakelt het systeem over naar “BTA Setup” (instellen BTA). De pincode wijzigen STAP 1 Selecteer “Set Passkey” (toegangscode instellen) met . 3 STAP 2 Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met . Interieur Voer de cijfers een voor een in.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Verwijderen van een geregistreerde draagbare speler STAP 1 Selecteer “Delete Audio” (audio verwijderen) met STAP 2 Selecteer de te verwijderen speler met . . Als de te verwijderen draagbare speler is gekoppeld als Bluetooth®-telefoon kan de registratie van de mobiele telefoon tegelijkertijd worden verwijderd. STAP 3 Selecteer als “Del Phone?” (telefoon verwijderen) wordt weergegeven “Yes” (ja) of “No” (nee) met . (Bluetooth®-telefoon Blz.
3-3. Gebruik van het Bluetooth®-audiosysteem Instellen Bluetooth®-audiosysteem ■ Systeeminstellingen en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen (Blz. 404) en selecteer “Setup” (instellen) met . STAP 2 Selecteer “System Setup” (installatie systeem) met STAP 3 Selecteer een van de onderstaande mogelijkheden met . : 3 Interieur ● Instellen volume stembegeleiding “Guidance Vol” (stembegeleiding) (Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Handsfree-systeem voor een mobiele telefoon Het handsfree-systeem maakt het mogelijk uw mobiele telefoon te gebruiken zonder dat u deze vast hoeft te houden. Het systeem ondersteunt het Bluetooth®-protocol. Bluetooth® is een draadloos systeem waarmee de mobiele telefoon contact legt met het handsfreesysteem zodat er gesprekken kunnen worden gevoerd. Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de “Handleiding navigatiesysteem”.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Onderwerp Bladzijde Een gesprek tot stand brengen ■ Een gesprek tot stand brengen • Bellen via een opgeslagen naam • Bellen via snelkiesnummers • Opnieuw bellen • Terugbellen ■ Een gesprek ontvangen • Een oproep beantwoorden • Een oproep weigeren ■ Een gesprek doorsturen ■ Gebruik van de gespreksgeschiedenis • Kiezen • Gegevens opslaan in het telefoonboek • Verwijderen Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Onderwerp Gebruik van het telefoonboek ■ Een nieuw telefoonnummer toevoegen ■ De opgeslagen naam in het telefoonboek wijzigen ■ Overzicht weergeven van de opgeslagen gegevens ■ Snelkiesnummers instellen ■ Opgeslagen gegevens verwijderen ■ Snelkiesnummers verwijderen 396 Bladzijde Blz.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Condities waaronder het systeem niet werkt ● Als er een telefoon wordt gebruikt die Bluetooth® niet ondersteunt. ● Als de mobiele telefoon is uitgeschakeld. ● Als u buiten het bereik van het systeem komt. ● Als de mobiele telefoon niet is aangemeld. ● Als de batterij van de mobiele telefoon bijna leeg is.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Bij overdracht van de auto Initialiseer het systeem om te voorkomen dat anderen toegang hebben tot uw persoonlijke gegevens. (Blz. 422) ■ Informatie over Bluetooth® Bluetooth is een geregistreerd handelsmerk van Bluetooth SIG. Inc. ■ Compatibele modellen Compatibel met HFP (Hands Free Profile) Versie 1.5 en OPP (Object Push Profile) Versie 1.1. Als uw mobiele telefoon HFP niet ondersteunt, kunt u geen Bluetooth®telefoon registreren.
3-4.
3-4.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Gebruik de mobiele telefoon niet tijdens het rijden of gebruik de Bluetooth®-functie. OPMERKING ■ Voorkomen van schade aan de mobiele telefoon Laat uw mobiele telefoon niet achter in de auto. De temperatuur in de auto kan hoog oplopen, waardoor uw telefoon beschadigd kan raken.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Audio-eenheid Type A Display Er wordt een melding, naam, telefoonnummer, enz. weergegeven. Kleine letters en speciale karakters kunnen niet worden weergegeven.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Stuurwieltoetsen Volume Het volume van de stembegeleiding kan niet met deze toets worden ingesteld.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Wanneer u het handsfree-systeem voor de eerste keer gebruikt Voordat u het handsfree-systeem kunt gebruiken, moet u eerst een mobiele telefoon in het systeem registreren. Wanneer het systeem wordt gestart terwijl er geen mobiele telefoon is geregistreerd, wordt automatisch de telefoonregistratiemodus ingeschakeld.
3-4.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Automatisch afstellen van het volume Wanneer de rijsnelheid 80 km/h of hoger is, wordt het volume automatisch hoger. Wanneer de rijsnelheid onder de 70 km/h komt, keert het volume weer naar het eerder ingestelde niveau terug. ■ Handelingen die niet kunnen worden uitgevoerd tijdens het rijden ● Bediening van het systeem met ● Een mobiele telefoon in het systeem registreren ■ De pincode wijzigen Blz.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Bellen via een opgeslagen naam STAP 1 Druk op de spraaktoets en noem de opgeslagen naam. De gewenste naam of het nummer wordt weergegeven. STAP 2 Bel via een van de onderstaande methodes: a.Druk op de toets gesprek aannemen. b.Selecteer “Dial” (bellen) met . Als de uitgesproken naam in STAP 1 niet kan worden herkend, selecteer dan de gewenste naam met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een gesprek doorsturen Tijdens het tot stand brengen van een gesprek, wanneer een gesprek wordt ontvangen en tijdens een gesprek kan een oproep worden doorgestuurd tussen de mobiele telefoon en het systeem. Gebruik een van de onderstaande methodes: a. Gebruik de mobiele telefoon. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon voor de bediening. b. Druk op de toets gesprek aannemen*.
3-4.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Gespreksgeschiedenis In gespreksgeschiedenis kunnen zowel maximaal 5 gekozen nummers als 5 ontvangen oproepen worden opgeslagen. ■ Praten via de telefoon ● Praat niet op hetzelfde moment als de gesprekspartner. ● Houd het volume waarop de stem van uw gesprekspartner wordt weergegeven laag. Anders kan het systeem gaan rondzingen.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Instellen van een mobiele telefoon Wanneer een mobiele telefoon in het handsfree-systeem wordt geregistreerd, kan het systeem worden gebruikt. De volgende functies zijn beschikbaar voor geregistreerde mobiele telefoons: ■ Functies en bediening Volg onderstaande stappen om voor iedere functie toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Aanmelden van een mobiele telefoon Selecteer “Pair Phone” (telefoon koppelen) met en voer onder- staande procedure uit om een mobiele telefoon te registreren. (Blz. 405) Een mobiele telefoon selecteren voor gebruik STAP 1 Selecteer “Select Phone” (telefoon selecteren) via STAP 2 Selecteer een mobiele telefoon voor gebruik met . .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Overzicht weergeven van de geregistreerde mobiele telefoons Selecteer “List Phones” (telefoonlijst) met . Er wordt hardop een overzicht van de geregistreerde mobiele telefoons gegeven. Vervolgens keert het systeem terug naar “Phone Setup” (telefoon instellen). De pincode wijzigen STAP 1 Selecteer “Set Passkey” (instellen toegangscode) via STAP 2 Selecteer een 4 tot 8-cijferig getal met . . Voer de cijfers een voor een in.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een geregistreerde mobiele telefoon verwijderen STAP 1 Selecteer “Delete Phone” (telefoon wissen) via . STAP 2 Selecteer de mobiele telefoon die u wilt verwijderen met . Wanneer de te verwijderen telefoon met een Bluetooth®-audiospeler is gekoppeld, kan de registratie van de audiospeler tegelijkertijd worden verwijderd.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Instelling beveiliging en systeem Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. ■ Beveiligingsinstellingen en bediening STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) ■ Systeeminstellingen en bediening STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Setup” (instellen) met . STAP 2 Selecteer “System Setup” (installatie systeem) met STAP 3 Selecteer een van de onderstaande mogelijkheden met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) De pincode instellen of wijzigen ■ Een pincode instellen STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met STAP 2 Voer met . een pincode in. Voer de cijfers van de code een voor een in. ■ De pincode wijzigen STAP 1 Selecteer “Set PIN” (pincode instellen) met STAP 2 Voer met STAP 3 Voer een nieuwe pincode in via . de geregistreerde pincode in. . Voer de cijfers van de code een voor een in.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Het volume van de stembegeleiding instellen STAP 1 Selecteer “Guidance Vol” (stembegeleiding) met STAP 2 Wijzig het volume van de gesproken aanwijzingen. Verlagen van het volume: Draai Verhogen van het volume: Draai . naar links. naar rechts. Het adres en de naam van het Bluetooth®-toestel weergeven Selecteer “Device Name” (toestelnaam) via STAP 2 Draai Interieur STAP 1 3 .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Systeeminitialisatie STAP 1 Selecteer “Initialize” (initialiseren) en vervolgens “Confirm” (bevestigen) via STAP 2 . Selecteer nogmaals “Confirm” (bevestigen) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Gebruik van het telefoonboek Volg onderstaande stappen om voor iedere instelling toegang te krijgen tot het menu. STAP 1 Druk op de toets gesprek aannemen en selecteer “Phonebook” (telefoonboek) met STAP 2 .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een nieuw telefoonnummer toevoegen Voeg een nieuw telefoonnummer toe via onderstaande methoden: ● Telefoonboekgegevens uit de mobiele telefoon doorsturen ● Een telefoonnummer invoeren met ● Een telefoonnummer uit de gespreksgeschiedenis met gekozen nummers selecteren ■ Toevoegen STAP 1 Selecteer “Add Entry” (item toevoegen) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Een telefoonnummer invoeren met STAP 2-1 : Selecteer “Manual Input” (handmatig invoeren) via . STAP 2-2 Voer een telefoonnummer in via opnieuw op en druk . 3 Voer de cijfers van het telefoonnummer een voor een in. STAP 2-1 Interieur Een telefoonnummer uit de gespreksgeschiedenis met gekozen nummers selecteren: Selecteer “Call History” (gespreksgeschiedenis) via .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) STAP 3 Selecteer “Record Name” (naam opslaan) via en zeg na de pieptoon de gewenste naam. De naam die moet worden opgeslagen, wordt herhaald. STAP 4 Selecteer “Confirm” (bevestigen) met . STAP 5 Selecteer nogmaals “Confirm” (bevestigen) met . Wanneer in STAP 5 “Speed Dial” (snelkeuzenummer) wordt geselecteerd i.p.v. “Confirm” (bevestigen) wordt het net toegevoegde telefoonnummer als snelkeuze geregistreerd.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) De opgeslagen naam in het telefoonboek wijzigen STAP 1 Selecteer “Change Name” (naam wijzigen) met STAP 2 Selecteer de te wijzigen naam via STAP 3 Selecteer “Record Name” (naam opslaan) met . . en noem na het piepsignaal de nieuwe naam. De te registreren naam wordt hardop herhaald. 3 STAP 4 Selecteer “Confirm” (bevestigen) met . Interieur Overzicht weergeven van de opgeslagen gegevens Selecteer “List Names” (namenlijst) met .
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Snelkiesnummers instellen STAP 1 Selecteer “Speed Dial” (snelkiesnummer) met STAP 2 Selecteer de gewenste gegevens via STAP 3 Selecteer de gewenste snelkeuzetoets en sla de gegevens op als snelkeuzenummer met behulp van een van de volgende methoden: a. Druk op de gewenste snelkeuzetoets en selecteer “Confirm” (bevestigen) via . . . b. Houd de gewenste voorkeuzetoets ingedrukt.
3-4. Gebruik van het handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon) Snelkiesnummers verwijderen STAP 1 Selecteer “Del Spd Dial” (snelkiesnummer verwijderen) met . Druk na de pieptoon op de snelkeuzetoets waaronder het gewenste snelkeuzenummer is opgeslagen. De te verwijderen naam wordt genoemd. STAP 2 STAP 3 Selecteer “Confirm” (bevestigen) met . 3 ■ Beperking van het aantal cijfers Interieur Een telefoonnummer met meer dan 24 cijfers kan niet worden geregistreerd.
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Overzicht interieurverlichting Verlichting bekerhouder (als het contact in stand ACC of AAN staat) Leeslampjes/interieurverlichting voor (Blz. 431) Interieurverlichting achter (Blz.
3-5.
3-5. Gebruik van de interieurverlichting Interieurverlichting achter Interieurverlichting achter Schakelt de verlichting in Schakelt de stand DOOR in* *:Als de hoofdschakelaar van de leeslampjes/interieurverlichting in de stand UIT staat, gaat de verlichting achter niet branden, zelfs niet als er een portier wordt geopend terwijl de schakelaar interieurverlichting achter in de stand DOOR staat.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden 3 Interieur Opbergmogelijkheid in de middenconsole Fleshouders Extra opbergvakken Dashboardkastje Bekerhouders WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die niet in de opbergvakken moeten worden achtergelaten Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen achter in de opbergvakken.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Dashboardkastje Dashboardkastje Het dashboardkastje kan worden geopend door op de ontgrendelknop te drukken en worden vergrendeld en ontgrendeld met de mechanische sleutel. Openen Vergrendelen Ontgrendelen WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Sluit het dashboardkastje als dit niet wordt gebruikt.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Achterste deel middenconsole Opbergmogelijkheid in de middenconsole Til het deksel omhoog terwijl u de knop ingedrukt houdt om de vergrendeling te ontgrendelen. ■ Inzetbak in middenconsole 3 U kunt de inzetbak naar voren en achteren schuiven en verwijderen. Interieur WAARSCHUWING ■ Waarschuwing tijdens het rijden Sluit de opbergmogelijkheid in de middenconsole als deze niet wordt gebruikt.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Bekerhouders Bekerhouders ■ Scheiding bekerhouder De scheiding in de bekerhouder kan ook worden gebruikt om een bekertje of blikje in op te bergen. WAARSCHUWING ■ Voorwerpen die niet in de bekerhouder mogen worden geplaatst Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes. Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar buiten worden geslingerd en letsel veroorzaken. Dek indien mogelijk warme dranken af om verbranding te voorkomen.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Fleshouders Fleshouders ■ Bij gebruik van de fleshouder ● Bij het opbergen van een fles, dient de dop erop te worden gedraaid. ● De fles kan mogelijk niet worden opgeborgen als gevolg van de grootte of vorm. 3 Interieur OPMERKING ■ Voorwerpen die niet in de fleshouders mogen worden geplaatst Draai de dop op de fles voordat u deze in de fleshouder zet. Plaats geen flessen zonder dop of glazen of papieren bekers met vloeistof.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Extra opbergvakken Extra opbergvakken Type A Druk het deksel in. Dit opbergvak is handig voor het tijdelijk opbergen van zonnebrillen en vergelijkbare kleine voorwerpen.
3-6. Gebruik van de opbergmogelijkheden Extra opbergvakken Type D (indien aanwezig) WAARSCHUWING ■ Wees voorzichtig tijdens het rijden (type A) Sluit de extra opbergvakken als deze niet worden gebruikt. Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door een openstaand extra opbergvak of door items die erin zijn opgeborgen. ■ Voorwerpen die niet geschikt zijn om op te bergen (type A) Berg geen voorwerpen op die zwaarder zijn dan 200 g.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Zonnekleppen Beweeg bij fel licht door de voorruit de zonneklep naar beneden. Beweeg bij fel licht door de zijruit de zonneklep naar beneden, neem de zonneklep uit de haak en draai deze naar de zijruit.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Make-upspiegels Schuif het afdekklepje open. De verlichting gaat branden als het afdekklepje opzij geschoven wordt. OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu 3 Interieur Laat de make-upverlichting niet langer branden dan noodzakelijk is als het hybridesysteem is uitgeschakeld.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Klok Auto's met navigatiesysteem Raadpleeg de “Handleiding navigatiesysteem”. Auto's zonder navigatiesysteem Instellen van de uren Instellen van de minuten Afronden op het dichtstbijzijnde hele uur* *: bijv. 1:00 - 1:291:00 1:30 - 1:592:00 ■ De klok wordt weergegeven als Het contact in stand ACC of AAN staat.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Accessoireaansluiting Op de aansluiting kunnen accessoires worden aangesloten die minder dan 10 A verbruiken. STAP 1 Druk het deksel in en laat het vervolgens los. STAP 2 Open het kapje. 3 Interieur ■ De accessoireaansluiting kan worden gebruikt als Het contact in stand ACC of AAN staat.
3-7. Overige voorzieningen in interieur OPMERKING ■ Om schade aan de accessoireaansluiting te voorkomen Sluit de accessoireaansluiting af met het kapje als de aansluiting niet in gebruik is. Vreemde voorwerpen of vloeistoffen die in de accessoireaansluiting terechtkomen, kunnen kortsluiting veroorzaken. ■ Voorkomen van doorgebrande zekering Sluit geen accessoires aan die meer dan 10 A aan stroom verbruiken.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Stuurwielverwarming* De zijkanten van het stuurwiel worden door de stuurwielverwarming verwarmd. In-/uitschakelen van de verwarming Wanneer de verwarming wordt ingeschakeld, gaat een controlelampje branden. 3 Interieur ■ De stuurwielverwarming kan worden gebruikt wanneer: Het contact AAN staat. ■ Timer De stuurwielverwarming wordt na ongeveer 30 minuten automatisch uitgeschakeld.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig wanneer iemand uit onderstaande categorieën in contact komt met het stuurwiel wanneer de stuurwielverwarming is ingeschakeld: • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en mindervaliden • Personen met een gevoelige huid • Personen die oververmoeid zijn • Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Stoelverwarming* De knop komt naar buiten Inschakelen van de stoelverwarming Het controlelampje gaat branden. Instellen van de temperatuur van de stoel Draai de knop rechtsom om de temperatuur te verhogen. ■ De stoelverwarming kan worden gebruikt als 3 Interieur Het contact AAN staat. ■ Indien niet in gebruik Draai de knop helemaal naar links. Het controlelampje dooft. Druk de knop terug in de oorspronkelijke stand.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Verbranding ● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelverwarming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden: • Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en mindervaliden • Personen met een gevoelige huid • Personen die oververmoeid zijn • Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Vloermat Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze stevig op de juiste plaats op de vloerbedekking. STAP 1 Steek de klemhaken (clips) in de ringen in de vloermat. STAP 2 Draai het bovenste hendeltje van de klemhaken (clips) om de vloermatten te bevestigen. * Interieur *: Breng de merktekens 3 altijd in lijn.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden, wat kan leiden tot een (ernstig) ongeval.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Voorzieningen in de bagageruimte ■ Bagagehaken Klap de haak omhoog om hem te gebruiken. Met de haken in de bagageruimte kan bagage worden vastgezet. ■ Riem voor vastzetten verbandtrommel Zet de verbandtrommel vast.
3-7. Overige voorzieningen in interieur ■ Extra opbergvakken Midden Til de middelste afdekplaat op. Rechts Til de rechter afdekplaat op. Links (indien aanwezig) Til de linker afdekplaat op.
3-7. Overige voorzieningen in interieur ■ Bagageafdekking (indien aanwezig) Trek de bagageafdekking naar buiten en deze vast in de steunen. Verwijderen van de bagageafdekking 3 Interieur Laat de bagageafdekking oprollen, neem hem aan beide zijden uit de houder en verwijder hem.
3-7. Overige voorzieningen in interieur Opbergen van de bagageafdekking 454 STAP 1 Verwijder de afdekplaten aan de zijkant en open het middelste extra opbergvak. STAP 2 Plaats de afdekking zodanig dat het informatielabel naar boven is gericht. STAP 3 Klap het uiteinde van de afdekking terug, leg de afdekplaten aan de zijkant terug en sluit het middelste extra opbergvak.
3-7. Overige voorzieningen in interieur WAARSCHUWING ■ Als de bagagehaken niet in gebruik zijn Klap, om letsel te voorkomen, de bagagehaken in als ze niet worden gebruikt. ■ Afdekplaten Als de afdekplaten zijn verwijderd, plaats ze dan vóór het rijden terug op hun oorspronkelijke plaats. Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door de afdekplaten of door items die in het extra opbergvak zijn opgeborgen.
3-7.
Onderhoud en verzorging 4 4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur........................................ 458 Schoonmaken en beschermen van het interieur......................................... 463 4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften ....... 466 4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij het zelf uitvoeren van onderhoud en controles......... 469 Motorkap.......................................... 473 Plaatsen van een garagekrik ...
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het exterieur Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ● Spoel de auto van boven naar beneden af met schoon water en spoel vuil en stof uit de wielkasten en van de onderkant van de auto. ● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeemlap). ● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel grondig af met water. ● Veeg overtollig water weg.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Bij gebruik van een wasstraat Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, wordt het portier mogelijk herhaaldelijk vergrendeld en ontgrendeld. Zorg ervoor dat de sleutel zich op ten minste 2 m van de auto bevindt terwijl deze wordt gewassen. (Zorg ervoor dat de sleutel niet wordt gestolen.) ■ Lakstift (indien aanwezig) Uw dealer kan u een lakstift leveren om kleine plekjes en krassen in het lakwerk bij te werken.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Regenafstotende eigenschappen buitenspiegels Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om de regenafstotende werking van de spiegels te behouden. ● Reinig de spiegels met autoshampoo of ruitreiniger zonder siliconen of schurende bestanddelen, en spoel grondig na met water. ● Stel de spiegels gedurende 1 - 2 dagen bloot aan direct zonlicht. WAARSCHUWING ■ Tijdens het wassen van de auto Zorg dat er geen water in de motorruimte komt.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Om aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen (lichtmeta- len velgen, enz.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Voorzorgsmaatregelen bij het plaatsen en verwijderen van de antenne ● Controleer voordat u gaat rijden of de antenne geplaatst is. ● Zorg ervoor dat als de antenne wordt verwijderd, bijvoorbeeld voordat de auto door een wasstraat wordt gereden, de antenne op een geschikte plaats wordt opgeborgen zodat deze niet wegraakt. Plaats voor u wegrijdt de antenne weer in de oorspronkelijke positie.
4-1. Onderhoud en verzorging Schoonmaken en beschermen van het interieur Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te beschermen en in perfecte staat te houden: ■ Beschermen van het interieur Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken schoon met een in lauw water gedompelde doek. ■ Schoonmaken van lederen bekleding ● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. ● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek en een verdund reinigingsmiddel.
4-1. Onderhoud en verzorging ■ Onderhoud van lederen bekleding Om het leder in een goede conditie te houden, raadt Lexus u aan het twee keer per jaar schoon te maken. ■ Schoonmaken van de vloerbedekking Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijgbaar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim op de vloerbedekking aan te brengen. Wrijf met elkaar overlappende cirkels. Gebruik geen water. Veeg vuile oppervlakken schoon en laat ze drogen.
4-1. Onderhoud en verzorging OPMERKING ■ Reinigingsmiddelen ● De volgende reinigingsmiddelen kunnen verkleuring, strepen en beschadigingen in het interieur veroorzaken en het is daarom raadzaam deze niet te gebruiken: • Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine en terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en bleekmiddel • Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasbenzine en alcohol ● Gebruik geen autowas of lakcleaner.
4-2. Onderhoud Onderhoudsvoorschriften Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt. Lexus raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden: ■ Periodiek onderhoud Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onderhoudsschema. (Zie voor meer informatie betreffende het onderhoudsschema het onderhoudsboekje en het garantieboekje.
4-2. Onderhoud ■ Waar naartoe voor goed onderhoud? Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Lexus u aan om alle reparaties en onderhoudswerkzaamheden te laten uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur. Laat door de garantie gedekte reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een Lexus-dealer of erkende reparateur, die originele Lexus-onderdelen gebruikt.
4-2. Onderhoud ■ Wanneer moet uw auto worden gerepareerd? Wees attent op veranderingen in de prestaties en geluiden en op zichtbare tekenen die erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een paar belangrijke aanwijzingen zijn: ● De motor hapert, pingelt of slaat over ● Een merkbaar verlies aan trekkracht ● Vreemde motorgeluiden ● Gelekte vloeistof onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal) ● Verandering in het uitlaatgeluid.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Voorzorgsmaatregelen bij het zelf uitvoeren van onderhoud en controles Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven. Onderdelen Benodigdheden (Blz. 488) • Vet • Universele sleutel (voor de bouten van de accukabels) Koelvloeistofniveau motor/vermogensregeleenheid (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Onderdelen Benodigdheden Motoroliepeil (Blz. 479) • Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig • Doek of poetspapier • Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van motorolie) Zekeringen (Blz. 512) • Zekering met dezelfde stroomsterkte als de oorspronkelijke zekering (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING In de motorruimte bevinden zich onderdelen en vloeistoffen die plotseling kunnen bewegen, heet worden of onder elektrische spanning staan. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen. ■ Tijdens werkzaamheden onder de motorkap ● Controleer of het controlelampje van de startknop en het controlelampje READY beide uit zijn. ● Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de ventilator en de aandrijfriem.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Wanneer u het luchtfilter verwijdert Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige beschadiging van de motor door vuil in de inlaatlucht. Ook kan er dan door terugslag brand ontstaan in de motorruimte. ■ Als het vloeistofniveau te laag of te hoog is Het is normaal dat het remvloeistofniveau iets lager wordt door slijtage van de remblokken of door een hoog vloeistofniveau in de accumulator.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorkap Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur. STAP 1 Trek aan de ontgrendelingshendel. De motorkap zal iets omhoog springen. STAP 2 Trek de veiligheidshaak omhoog en open de motorkap. 4 De motorkap kan worden opengehouden door de steun in de opening van de kap te zetten.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Controle voor het rijden Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is. Anders kan de motorkap tijdens het rijden onverwachts opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan. ■ Na plaatsing van de steun in de opening Controleer of de steun goed in de opening zit als de motorkap openstaat. OPMERKING ■ Bij het sluiten van de motorkap Let erop de steun in het klemmetje te drukken alvorens de motorkap te sluiten.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaatsen van een garagekrik Krik de auto uitsluitend op met een garagekrik onder een van de aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het opkrikken van uw auto Voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen ter voorkoming van ernstig letsel: ● Krik de auto op met een garagekrik van het type dat in de afbeelding staat. ● Als u een garagekrik gebruikt, volg dan de instructies in de handleiding van de gara- gekrik. ● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorruimte 4 Zekeringenkast (Blz. 512) Radiateur (Blz. 486) Condensor (Blz. 486) Elektrische koelventilatoren Sproeierreservoir (Blz. 487) Onderhoud en verzorging Koelvloeistofreservoir (Blz. 483) Oliepeilstok (Blz. 479) Motorolievuldop (Blz. 479) Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid (Blz. 483) ■ 12V-accu Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Afdekkap motorruimte ■ Verwijderen afdekkap motorruimte ■ Plaatsen van de clips Het middelste deel omhoog drukken Plaatsen Vastdrukken OPMERKING ■ Na het plaatsen van een motorafdekkap Controleer of de afdekkap goed vastzit in zijn oorspronkelijke positie.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Motorolie Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme, afgezette motor. ■ Controle van motorolie STAP 1 Plaats de auto op een vlakke ondergrond. Wacht, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is gekomen en het hybridesysteem is uitgeschakeld, minstens 5 minuten om de olie de gelegenheid te geven naar het carter terug te stromen. STAP 2 Trek de peilstok uit de motor terwijl u een doek onder het uiteinde houdt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolie bijvullen Als het oliepeil onder het onderste merkteken of er net boven ligt, moet u olie bijvullen van het type zoals hierna is vermeld, of van hetzelfde type waarmee de motor eerder werd gevuld. Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg de benodigdheden voor het bijvullen klaar. Keuze motorolie Blz. 632 Oliehoeveelheid (Min. Max.) 1,5 L (1,6 qt., 1,3 lmp. qt.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Motorolieverbruik ● De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt af van de viscositeit van de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze waarop met de auto wordt gereden. ● Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig accelereren en decelereren zal een hoger olieverbruik optreden. ● Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer olie.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Om ernstige motorschade te voorkomen Controleer regelmatig het oliepeil. ■ Bij het olie verversen of bijvullen ● Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt. ● Vul nooit te veel olie bij; het oliepeil mag nooit boven het bovenste merkteken komen, aangezien de motor dan beschadigd kan raken. ● Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met de peilstok. ● Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Koelvloeistof Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen de streepjes FULL en LOW bevindt. Koelvloeistofreservoir Dop reservoir Merkteken FULL Merkteken LOW Als het niveau zich echter op of onder het streepje LOW bevindt, moet koelvloeistof worden bijgevuld tot aan het streepje FULL. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Selectie van koelvloeistof Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product. Toyota Super Long Life koelvloeistof is voorgemengd met 50% koelvloeistof en 50% gedestilleerd water. (Minimumtemperatuur: -35 C) Neem voor meer informatie over koelvloeistof contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Bijvullen van koelvloeistof Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water. Een goede mengverhouding van water en antivries zorgt voor een goede smering, corrosiebescherming en koeling. Lees altijd de informatie op het etiket van de antivries of koelvloeistof. ■ Als er koelvloeistof wordt gemorst bij het vullen Verwijder de koelvloeistof met veel water om te voorkomen dat het de lak of onderdelen aantast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Radiateur en condensor Controleer de radiateur en de condensor en verwijder eventueel vuil. Als een van bovenstaande onderdelen extreem vuil is of als u niet zeker bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. WAARSCHUWING ■ Als het hybridesysteem heet is Raak om brandwonden te voorkomen de radiateur en de condensor niet aan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Sproeierreservoir Als een sproeier niet werkt of een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay, is het sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul ruitensproeiervloeistof bij. WAARSCHUWING ■ Bijvullen van het sproeierreservoir Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als het hybridesysteem warm is of nog werkt. Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol en kan vlam vatten als het bijvoorbeeld op hete motoronderdelen wordt gemorst.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 12V-accu ■ Locatie De 12V-accu bevindt zich rechts in de bagageruimte. ■ Verwijderen van de afdekkap van de 12V-accu STAP 1 Open het middelste en rechter extra opbergvak. (Blz. 452) STAP 2 Verwijder het middelste extra opbergvak. (Blz. 577) 488 STAP 3 Verwijder het rechter extra opbergvak. STAP 4 Verwijder de afdekkap van de 12V-accu.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Exterieur Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen, scheuren en een loszittende bevestigingsbeugel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Plaatsen van de afdekkap van de 12V-accu 490 STAP 1 Plaats de 2 borglippen aan het uiteinde van de kap in de openingen. STAP 2 Haak de 2 borglippen aan de andere zijde van de kap vast. STAP 3 Haak de 2 borglippen aan de bovenzijde van de kap vast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu Tijdens het laden van de 12V-accu komt er licht ontvlambaar en explosief waterstofgas vrij. Houd u daarom voor het opladen aan de volgende voorzorgsmaatregelen: ● Als de 12V-accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opladen de massakabel worden losgenomen. ● Controleer of de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de 12V-accuklemmen is uitgeschakeld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Chemicaliën in de 12V-accu De 12V-accu bevat giftig en bijtend accuzuur en kan het ontstaan van het licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werkzaamheden bij of aan de 12Vaccu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om ernstig letsel te voorkomen: ● Veroorzaak geen vonken met gereedschap. ● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de 12V-accu.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Noodmaatregelen met betrekking tot elektrolyt ● Spoel de ogen minstens 15 minuten als er elektrolyt in komt en schakel direct medische hulp in. Blijf zo mogelijk water met een spons of doek op de ogen deppen, terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat. ● Als u elektrolyt op de huid krijgt, wast u de desbetreffende plaats zeer grondig. Als het pijn doet of brandt, roept u meteen medische hulp in.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Accukabels van de 12V-accu losnemen Neem de negatieve (-) accupool niet zoals aangegeven los van de carrosseriezijde. De losgenomen negatieve (-) accupool kan in contact komen met de positieve (+) accupool, waardoor kortsluiting kan ontstaan, met ernstig letsel als gevolg. OPMERKING ■ Laden van de 12V-accu Probeer de 12V-accu nooit op te laden als het hybridesysteem ingeschakeld is. Controleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Banden Vervang of wissel banden volgens het onderhoudsschema en het slijtagepatroon. ■ Controleren van de banden Nieuwe band Slijtage-indicator Versleten band De plaats van de slijtage-indicatoren wordt aangegeven met de tekst TWI of de indicatie op de wang van de band. Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook als het niet wordt gebruikt. ■ Wisselen van banden Wissel de wielen zoals aangegeven op de afbeelding.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Wanneer moeten banden worden vervangen Banden moeten worden vervangen als: ● De banden beschadigingen, zoals insnijdingen, scheuren, barsten tot op het karkas of bulten vertonen. ● Een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de grootte of plaats van de beschadiging. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als u er niet zeker van bent.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Bij het controleren of vervangen van de banden Neem, om de kans op ongevallen te beperken, de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan schade aan de aandrijflijn en gevaarlijke rijeigenschappen veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan. ● Gebruik geen banden van verschillende merken of bandenmaten, of met verschillende profielen door elkaar.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren OPMERKING ■ Rijden over onverharde wegen Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen met kuilen. Dergelijke omstandigheden hebben mogelijk een verlaging van de bandenspanning tot gevolg, waardoor de verende werking van de banden vermindert. Bovendien kunnen de banden zelf en de velgen en carrosserie beschadigd raken bij het rijden over onverharde wegen.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Bandenspanning Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De bandenspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd worden. Lexus beveelt u echter aan de bandenspanning eens per twee weken te controleren. (Blz. 639) .
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de banden Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Velgen Vervang de velg als deze beschadigingen, zoals verbuigingen of scheuren vertoont of erg gecorrodeerd is. Anders kan de band van de velg raken of kan de auto moeilijk beheersbaar worden. ■ Keuze van velg Let er bij het vervangen van een velg op, dat deze hetzelfde draagvermogen, dezelfde diameter, velgbreedte en inset* heeft. De juiste vervangende velgen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Vervangen van velgen ● Gebruik alleen de in deze handleiding aanbevolen maat velgen en banden. Een andere maat kan leiden tot gevaarlijke stuureigenschappen en resulteren in een slechtere controle over de auto. ● Gebruik nooit een binnenband bij een poreuze velg die ontworpen is voor een tubeless band. Als u dat wel doet, kan dat leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Interieurfilter Het interieurfilter moet regelmatig worden gereinigd of vervangen om de optimale werking van de airconditioning te behouden. ■ Verwijderen STAP 1 Zet het contact UIT. STAP 2 Open het dashboardkastje. Trek het schot omhoog en verwijder het. STAP 3 Verwijder het afdekplaatje van het dashboardkastje.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 STAP 5 Verwijder de afdekkap van het filter. Verwijder het filter door dit te schuiven. Vervang het door een nieuw exemplaar. Plaats het filter met de aanduidingUP naar boven gericht.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Reinigen Als het filter verontreinigd is, mag het vanaf de onderzijde worden schoongeblazen met perslucht. Houd 5 cm afstand tussen het blaaspistool en het filter, en blaas gedurende ongeveer 2 minuten met 500 kPa (5,0 kg/cm2 of bar, 72 psi). Indien perslucht niet beschikbaar is, laat het filter dan reinigen door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Controle-interval Controleer, reinig en vervang het interieurfilter volgens het onderhoudsschema. Als de auto veel wordt gebruikt in gebieden met veel stof of druk stadsverkeer, moet het interieurfilter vaker worden vervangen. (Zie voor meer informatie betreffende het onderhoudsschema het onderhoudsboekje en het garantieboekje.) ■ Als er te weinig lucht uit de uitstroomopeningen stroomt Het filter kan verstopt zitten.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Batterij elektronische sleutel Vervang de batterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt. ■ De volgende zaken zijn benodigd: ● Sleufkopschroevendraaier ● Kleine kruiskopschroevendraaier ● Lithiumbatterij CR1632 ■ Vervangen van de batterij Type A STAP 1 Neem de mechanische sleutel uit de houder. 4 STAP 2 Verwijder de afdekplaat.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 3 Verwijder de schroefjes en het afdekkapje van de batterij. STAP 4 Verwijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij met de pluspool (+) boven.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type B STAP 1 Neem de mechanische sleutel uit de houder. STAP 2 Verwijder de afdekplaat. Doe een doek om het uiteinde van de schroevendraaier om schade aan de sleutel te voorkomen. 4 Verwijder de lege batterij. Onderhoud en verzorging STAP 3 Plaats een nieuwe batterij met de positieve aansluiting (+) naar boven.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Gebruik een CR1632 lithiumbatterij ● Batterijen zijn verkrijgbaar bij een Lexus-dealer of erkende reparateur, elektronica- zaken en fotospeciaalzaken. ● Vervang de batterij alleen door het door de fabrikant aanbevolen type. ● Gooi batterijen niet weg, maar lever ze in als KCA. ■ Wanneer de batterij in de sleutelkaart moet worden vervangen (indien aanwezig) De batterij voor de sleutelkaart is alleen bij de Lexus-dealer verkrijgbaar.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Lege batterijen en andere onderdelen Houd deze voorwerpen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen deze kleine voorwerpen inslikken en daardoor stikken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel. ■ Verklaring voor het Smart entry-systeem met startknop en het startknopsysteem DE BATTERIJ KAN EXPLODEREN ALS DEZE DOOR EEN ONJUIST TYPE WORDT VERVANGEN. GOOI BATTERIJEN NIET WEG, MAAR LEVER ZE IN ALS KCA.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Controleren en vervangen van zekeringen Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende zekering en vervang deze indien nodig. STAP 1 STAP 2 Zet het contact UIT. Open het deksel van de zekeringenkast. Motorruimte Druk de borglip in en trek het deksel omhoog. Linkerzijde dashboard Verwijder het deksel.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren STAP 4 Verwijder de zekering. Alleen zekeringen van het type A kunnen worden verwijderd met de zekeringtrekker. STAP 5 Controleer of de zekering is doorgebrand. Type A Goede zekering Defecte zekering Vervang de defecte zekering door een nieuw exemplaar met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Type C Goede zekering Defecte zekering Vervang de defecte zekering door een nieuw exemplaar met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast. Type D Goede zekering Defecte zekering Vervang de doorgebrande zekering door een nieuwe zekering met de juiste stroomsterkte. Deze staat vermeld op het deksel van de zekeringenkast.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Plaats en stroomsterkte van zekeringen Motorruimte Zekering Ampère Circuit DC/DC 125 A Inverter en converter 2 HTR 50 A Airconditioning 3 RDI 30 A Elektrische koelventilatoren 4 CDS 30 A Elektrische koelventilatoren 5 RAD NO.1 15 A Audiosysteem, navigatiesysteem 6 S-HORN 10 A Navigatiesysteem 7 ENG W/P 30 A Koelsysteem 8 ABS MAIN NO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren 516 Zekering Ampère Circuit 11 AMP NO.2 30 A Audiosysteem 12 ETCS 10 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem 13 IGCT 30 A PCU, IGCT NO.2, IGCT NO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit 27 DRL 7,5 A Dagrijverlichting 28 DOOR NO.2 25 A Centrale vergrendeling 29 P/I 1 60 A IG2, EFI MAIN, BATT FAN 30 EPS 60 A Elektrische stuurbekrachtiging 31 PCU 10 A Hybridesysteem 32 IGCT NO.2 10 A Hybridesysteem, regelsysteem stand P, Power Management-systeem 33 IGCT NO.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering 518 Ampère Circuit 38 EFI NO. 2 10 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, uitlaatsysteem, uitschakelsysteem brandstofpomp, elektrische koelventilatoren 39 M-HTR 10 A Buitenspiegelverwarming 40 SPARE 30 A Reservezekering 41 SPARE 10 A Reservezekering 42 SPARE 7,5 A Reservezekering 43 EFI MAIN 20 A (Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem, koelsysteem, EFI NO.
4-3.
4-3.
4-3.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Zekering Ampère Circuit 29 RAD NO.2 7,5 A Audiosysteem, Lexus Parking Assist Monitor, navigatiesysteem, dakconsole 30 PWR OUTLET 15 A Accessoireaansluiting 31 ECU-ACC 10 A Airconditioning, schakelaars buitenspiegels 32 PWR OUTLET2 15 A Niet gebruikt ■ Na het vervangen van een zekering ● Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan het zijn dat de gloeilamp moet worden vervangen. (Blz.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren WAARSCHUWING ■ Voorkomen van storingen en het ontstaan van brand Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in schade, brand en ernstig letsel. ● Monteer nooit een zekering voor een hogere stroomsterkte dan aangegeven, of een stukje metaal. ● Gebruik altijd een originele Lexus-zekering of een gelijkwaardige zekering. Vervang de zekering nooit door een stukje draad of metaal, ook niet tijdelijk.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Gloeilampen U kunt de onderstaande lampen desgewenst zelf vervangen. Sommige lampen zijn eenvoudiger te vervangen dan andere lampen. Als u moeite hebt met het verwijderen van een lamp, neem dan contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor meer informatie over het vervangen van de overige lampen. ■ Zorg voor een nieuwe lamp Controleer het vermogen van de defecte lamp. (Blz.
4-3.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Vervangen van lampen ■ Dimlicht (halogeenkoplamp) STAP 1 Alleen rechterzijde: Verwijder de clips en maak de slang van het koelvloeistofreservoir los. Til vervolgens de luchtfilterbuis op. 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. STAP 3 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Grootlicht (halogeenkoplamp) 528 STAP 1 Alleen rechterzijde: Verplaats de vulpijp van het reservoir van de ruitensproeiers. STAP 2 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. STAP 3 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Grootlicht (LED-koplampen) STAP 1 Alleen rechterzijde: Verwijder de clips en maak de slang van het koelvloeistofreservoir los. Til vervolgens de luchtfilterbuis op. (Blz. 527) STAP 2 Draai het deksel linksom en verwijder het. STAP 3 Draai de lampvoet linksom. 4 Onderhoud en verzorging STAP 4 Neem de stekker los, terwijl de borglip omhoog wordt getrokken.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Mistlampen voor (indien aanwezig) STAP 1 Verwijder 2 schroeven, de bout en de clip en trek de onderplaat omlaag. Trek de onderplaat langzaam omlaag en voorkom daarbij dat vaste onderdelen losraken. 530 STAP 2 Neem de stekker los, terwijl de borglip wordt ingedrukt. STAP 3 Draai de lampvoet linksom.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzers voor (halogeenkoplampen) STAP 1 Alleen rechterzijde: Verwijder de clips en maak de slang van het koelvloeistofreservoir los. Til vervolgens de luchtfilterbuis op. (Blz. 527) STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzers voor (LED-koplampen) Links 532 STAP 1 Verwijder het deksel van de vermogensregeleenheid. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren Rechts STAP 1 Verplaats de vulpijp van het reservoir van de ruitensproeiers. (Blz. 528) STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Richtingaanwijzers achter STAP 1 Open de achterklep en verwijder de kappen en bouten, en verwijder de lamp door deze naar achteren te trekken. Gebruik een met een doek omwikkelde sleufkopschroevendraaier. 534 STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Achteruitrijlicht/mistachterlicht STAP 1 Open de achterklep en verwijder de afdekkap. Gebruik een met een doek omwikkelde sleufkopschroevendraaier. STAP 2 Draai de lampvoet linksom. 4 STAP 3 Verwijder de lamp. Onderhoud en verzorging In de afbeelding is te zien hoe het achteruitrijlicht van een auto met rechtse besturing moet worden verwijderd.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Kentekenplaatverlichting STAP 1 Open de achterklep en verwijder de afdekkap. Gebruik een met een doek omwikkelde sleufkopschroevendraaier. 536 STAP 2 Draai de lampvoet linksom. STAP 3 Verwijder de lamp.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ Overige lampen Laat de onderstaande lampen vervangen door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
4-3. Zelf onderhoud en controles uitvoeren ■ LED-lampen De dimlichten (LED), de parkeerlichten voor, de dagrijverlichting, de richtingaanwijzers opzij, de rem-/achterlichten en het derde remlicht bestaan uit een serie LED's. Als er LED's doorgebrand zijn, laat de auto dan door een Lexus-dealer of erkende reparateur repareren. ■ Condensvorming in de koplampen Neem in de volgende gevallen contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur voor meer informatie.
Bij problemen 5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten................... 540 Als uw auto moet worden gesleept........................................... 541 Als u denkt dat er iets mis is...... 547 5 5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt................................................ 548 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt.......................................
5-1. Belangrijke informatie Alarmknipperlichten Gebruik de alarmknipperlichten als de auto defect is of betrokken is bij een ongeval. Druk op de schakelaar om de richtingaanwijzers in te schakelen. Druk nogmaals op de schakelaar om ze weer uit te schakelen. OPMERKING ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu Laat de alarmknipperlichten niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als het hybridesysteem niet ingeschakeld is.
5-1. Belangrijke informatie Als uw auto moet worden gesleept Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen door een Lexus-dealer of erkende reparateur of professioneel bergingsbedrijf en daarbij gebruik te maken van een takelwagen met dolly of een autoambulance. Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften in acht. Voor het slepen Het volgende kan duiden op een probleem in de hybridetransmissie.
5-1. Belangrijke informatie Slepen in een noodgeval In geval van nood kunt u een sleepkabel of -ketting aan een sleepoog vastmaken. Uw auto mag op deze manier alleen op een verharde weg en met lage snelheid (max. 30 km/ h) over een korte afstand worden gesleept. Er moet een bestuurder in de auto zitten om te sturen en te remmen. Ook dienen de wielen, de assen, de aandrijflijn, de stuurinrichting en de remmen in een goede conditie te zijn.
5-1. Belangrijke informatie Plaatsen sleepogen STAP 1 Verwijder het afdekkapje van het sleepoog met een sleufkopschroevendraaier. Plaats om de carrosserie te beschermen een doek tussen de schroevendraaier en de carrosserie, zoals aangegeven in de afbeelding. STAP 2 Plaats het sleepoog in de opening en draai het zo ver mogelijk met de hand vast. STAP 3 Draai het sleepoog stevig vast met behulp van de wielmoersleutel.
5-1. Belangrijke informatie Slepen met een takelwagen Sleep de auto niet met een takelwagen om schade aan de carrosserie te voorkomen. Slepen met een bril Aan de voorzijde Deactiveer de parkeerrem. Aan de achterzijde Gebruik een dolly onder de voorwielen.
5-1. Belangrijke informatie Vervoeren op een autoambulance Als uw Lexus wordt getransporteerd op een autoambulance, zet de auto dan vast zoals aangegeven in afbeelding. Als uw auto met touwen of kettingen wordt vastgezet, moeten de aangegeven bevestigingshoeken 45 zijn. Trek de touwen of kettingen niet te strak aan omdat hierdoor schade aan de auto kan ontstaan. ■ Voor het slepen 5 STAP 1 Zet het contact AAN. Zet het contact niet in stand ACC. Bij problemen STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N.
5-1. Belangrijke informatie WAARSCHUWING ■ Waarschuwing ● Wees extra voorzichtig als de auto wordt gesleept. Voorkom plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er extreme krachten op het sleepoog en de sleepkabel of -ketting worden uitgeoefend. Let tijdens het slepen altijd op de omgeving en de medeweggebruikers. ● Zet het contact niet UIT. Dit kan leiden tot een ongeval doordat de voorwielen geblokkeerd zijn door de parkeerblokkering.
5-1. Belangrijke informatie Als u denkt dat er iets mis is Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel mogelijk contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Zichtbare symptomen ● Lekkage onder de auto. (Na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter normaal.) ● Banden die er te zacht uitzien of die ongelijkmatig versleten zijn ● Waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur knippert of gaat branden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt Voer op rustige wijze onderstaande handelingen uit als een van de waarschuwingslampjes gaat branden of knipperen. Als een van de lampjes gaat branden of knipperen en daarna weer uit gaat, is er niet noodzakelijkerwijs een defect in het systeem aanwezig. Laat uw auto controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur als het probleem zich blijft voordoen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Breng de auto direct tot stilstand. De volgende waarschuwing geeft aan dat er schade aan de auto kan ontstaan die kan leiden tot een ongeval. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto direct controleren door uw Lexus-dealer of erkende reparateur. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto direct controleren door uw Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingslampje (Knippert) Waarschuwingslampje/details Waarschuwingslampje Pre-Crash Safety-systeem (indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Pre-Crash Safety-systeem Het waarschuwingslampje werkt als volgt, zelfs wanneer er geen storing zit in het systeem: • Het lampje gaat snel knipperen wanneer het systeem in werking is. (Blz. 284) • Het lampje gaat branden wanneer het Pre-Crash Brake-systeem wordt uitgeschakeld.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingslampjes uitgaan. Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details Correctieprocedure Waarschuwingslampje open portier/achterklep Controleer of alle por(waarschuwingszoemer)*1 tieren en de achterklep Geeft aan dat een van de portieren gesloten zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen *1: Waarschuwingszoemer open portier/achterklep: Blz. 559 *2: Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel bestuurder en voorpassagier: De waarschuwingszoemer voor de veiligheidsgordel herinnert de bestuurder en de voorpassagier eraan de veiligheidsgordel om te doen. De zoemer klinkt gedurende 30 seconden als de rijsnelheid 20 km/h is. Als de veiligheidsgordel daarna nog niet is vastgemaakt, laat de zoemer gedurende 90 seconden een ander geluid horen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als het motorcontrolelampje gaat branden tijdens het rijden Het motorcontrolelampje zal gaan branden als de brandstoftank helemaal leeg is. Vul de brandstoftank onmiddellijk als deze leeg is. Het motorcontrolelampje gaat na een paar ritten weer uit. Laat het systeem nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur als het motorcontrolelampje niet dooft.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als er een waarschuwingsmelding verschijnt Blijf kalm en voer onderstaande handelingen uit als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-informatiedisplay: Centraal waarschuwingslampje Het centrale waarschuwingslampje gaat ook branden of knipperen om aan te geven dat er op dat moment een melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Breng de auto direct tot stilstand. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multiinformatiedisplay. De volgende waarschuwing geeft aan dat er schade aan de auto kan ontstaan die kan leiden tot een ongeval. Breng de auto onmiddellijk tot stilstand op een veilige plaats en laat uw auto direct controleren door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat uw auto onmiddellijk controleren. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multiinformatiedisplay. Het niet laten onderzoeken van de oorzaak van de volgende waarschuwingen kan leiden tot een abnormale werking van het systeem en mogelijk een ongeval veroorzaken. Laat uw auto controleren door uw Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert) Details Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Pre-Crash Safety-systeem (Indien aanwezig) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Lexus Parking Assist-sensor De defecte sensor knippert.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Een zoemer klinkt en er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multiinformatiedisplay. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Geeft aan dat de motorkap niet geheel gesloten is Correctieprocedure Sluit de motorkap. Geeft aan dat de achterklep niet geheel gesloten is Als de rijsnelheid 5 km/h Sluit de achterklep. is, klinkt er een zoemer om aan te geven dat de achterklep niet goed gesloten is. (Knippert) Geeft aan dat het schuifdak niet geheel gesloten Sluit het schuifdak.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de parkeerrem nog is geactiveerd Deactiveer de parkeerrem. terwijl de rijsnelheid 5 km/h is (Knippert) (Knippert) Geeft aan dat het contact UIT of in stand ACC is gezet en het bestuurSchakel de verlichting uit. dersportier geopend wordt terwijl de verlichting is ingeschakeld. Geeft aan dat de Lexus Parking Assist-sensor vuil Reinig de sensor.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat de sensor van de adaptieve cruise Reinig de sensor. control vuil is of bedekt is met ijs (Indien aanwezig) Geeft aan dat de adaptieve cruise control de afstand tot de voorligger niet kan bepalen Als de ruitenwissers aan zijn, zet ze dan uit of in de intervalstand of in de stand langzaam.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Stoppen en controleren. (Blz. 617) Geeft aan dat de tractiebatterij bijna leeg is (Knippert) Zet de selectiehendel in stand P als de auto gedurende langere tijd stilstaat. De batterij kan niet worden opgeladen als de selectiehendel in stand N staat.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert) Details Correctieprocedure Geeft aan dat het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de selectiehendel in stand N staat. Laat het gaspedaal los en zet de selectiehendel in stand D of R. Geeft aan dat de EVmodus niet beschikbaar is*2 De reden dat de EVmodus niet beschikbaar is Gebruik de EV-modus (motor draait stationair, ladingstoestand batterij is wanneer deze beschikbaar is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Waarschuwingsmelding (Knippert 3 keer) Details Correctieprocedure Geeft aan dat de EVmodus automatisch uitgeschakeld is*2 De reden dat de EVmodus niet beschikbaar is (ladingstoestand batterij is Rijd een tijdje met de auto. laag, rijsnelheid is hoger dan de snelheid waarbij de EV-modus werkt, gaspedaal is te ver ingetrapt) kan worden weergegeven.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Volg de correctieprocedures. Er verschijnt een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt. Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Geeft aan dat het ruitenVul ruitensproeiervloeistof sproeiervloeistofniveau bij.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Laat het defect onmiddellijk verhelpen. Controleer, nadat de noodzakelijke handelingen uitgevoerd zijn om het probleem te verhelpen, of de waarschuwingsmelding verdwijnt en het waarschuwingslampje uitgaat. Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding (Knippert) Details Correctieprocedure De elektronische sleutel wordt niet waargenomen als geprobeerd wordt het hybridesysteem te starten.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure De elektronische sleutel bevindt zich buiten de auto en er wordt een ander Neem de elektroportier dan het nische sleutel mee bestuurdersporde auto in. tier geopend en gesloten terwijl het contact niet UIT staat.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Zet het contact UIT en vergrendel de portieren opnieuw. (Afwisselend weergegeven) Er wordt geprobeerd de auto te verlaten met de elektronische sleutel en de portieren te vergrendelen zonder dat het contact eerst UIT is gezet. Er werd geprobeerd het hybridesysteem zonder de elektronische sleutel te starten of de elektronische sleutel werkte niet normaal.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Continu Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding (Knippert) Continu Continu (Afwisselend weergegeven) (Knippert) 570 Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier werd geopend terwijl de selectiehendel in Zet de selectieeen andere stand hendel in stand P. dan P stond zonder dat het contact UIT werd gezet.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding Continu (Knippert) Correctieprocedure • Er werd geprobeerd de portieren te vergrendelen met het Smart entry-systeem met startknop terwijl de elektronische sleutel zich nog in de auto bevond.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding (Knippert) Een keer (Knippert) 572 Details Correctieprocedure • Wanneer de portieren worden ontgrendeld met de mechanische sleutel en de startknop wordt ingedrukt, wordt de elektronische sleutel niet door de auto waargenomen. • Zelfs nadat de startknop twee keer achter elkaar is ingedrukt, kan de auto de elektronische sleutel niet waarnemen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding Details Correctieprocedure Verhoog de volgende keer dat u het hybridesysDe auto power offteem start het toefunctie heeft het rental iets en laat vermogen uitgedat zo gedurende schakeld. ongeveer 5 minuten om de 12Vaccu op te laden. De batterij van de elektronische sleutel is onvoldoende geladen. Vervang de batterij van de elektronische sleutel. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Zoemer interieur Een keer Zoemer exterieur Waarschuwingsmelding (Knippert) 574 Details Correctieprocedure Het bestuurdersportier werd geopend en gesloten terwijl het contact UIT stond en vervolgens tweemaal in stand ACC werd gezet zonder dat het hybridesysteem werd gestart. Druk op de startknop terwijl het rempedaal ingetrapt wordt. Tijdens het starten van het hybridesysteem terwijl de elektronische sleutel niet goed werkte (Blz.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's met een reservewiel) Verwijder het wiel met de lekke band en monteer het reservewiel. ■ Voor het opkrikken van de auto ● Breng de auto tot stilstand op een stevige, vlakke ondergrond. ● Activeer de parkeerrem. ● Zet de selectiehendel in stand P. ● Schakel het hybridesysteem uit. ● Schakel de alarmknipperlichten in.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van de krik STAP 1 Verwijder de middelste afdekplaat. STAP 2 Verwijder het opbergvak. STAP 3 Haal de krik eruit.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Verwijderen van het reservewiel 578 STAP 1 Verwijder de middelste afdekplaat en het middelste extra opbergvak. (Zie “Verwijderen van de krik” voor meer informatie.) STAP 2 Draai de bevestiging van het reservewiel los.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vervangen van wiel met een lekke band Leg blokken voor de wielen. STAP 1 Lekke band Voor Achter STAP 2 Positie wielblok Links Achter het rechter achterwiel Rechts Achter het linker achterwiel Links Voor het rechter voorwiel Rechts Voor het linker voorwiel Auto's met 15 inch velgen: verwijder de wieldop met de sleutel. 5 STAP 3 Bij problemen Plaats, om de wieldop te beschermen, een doek tussen de sleutel en de wieldop.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Draai deel A van de krik met de hand aan totdat de uitsparing in de kop van de krik in contact komt met het krikpunt. De aanduidingen van de kriksteunpunten bevinden zich onder de dorpel. Deze geven de kriksteunpunten aan. STAP 5 Draai de krik vervolgens verder omhoog totdat het wiel vrij van de grond is. STAP 6 Verwijder alle wielmoeren en het wiel. Leg het wiel met de buitenzijde omhoog op de grond, om krassen op de velg te voorkomen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Plaatsen van het reservewiel Verwijder eventueel aanwezige verontreinigingen van het contactvlak van de velg. STAP 1 Als er verontreinigingen op het contactvlak aanwezig zijn, kunnen tijdens het rijden de wielmoeren los lopen, waardoor het wiel los kan raken. STAP 2 Taps gedeelte Velg STAP 3 Plaats het reservewiel en draai de wielmoeren met de hand allemaal ongeveer even ver op de wielbout.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Draai iedere moer twee of drie keer aan in de volgorde die in de afbeelding is aangeven. Aanhaalmoment: 103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf) STAP 5 582 Berg het wiel met de lekke band, de krik en het gereedschap op.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Opbergen van een lekke band STAP 1 Auto's met 16 of 17 inch velgen: Verwijder de naafdop door deze vanaf de achterzijde uit de velg te drukken alvorens de velg met de lekke band op te bergen. STAP 2 Leg de lekke band op de afdekplaat, voer de sjorband door de bagagehaak rechts onder en vervolgens door het gat in het midden van de velg. STAP 3 Voer de sjorband door de bagagehaak links onder.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Het compacte reservewiel ● Op de band van het compacte reservewiel staat aan de zijkant de aanduiding TEM- PORARY USE ONLY. Gebruik het compacte reservewiel alleen tijdelijk in noodgevallen. ● Controleer de bandenspanning van het compacte reservewiel. (Blz. 639) ■ Als uw auto een lekke voorband krijgt op een weg die bedekt is met sneeuw of ijs Vervang een van de achterwielen van de auto door het compacte reservewiel.
5-2.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij gebruik van het compacte reservewiel ● Houd er rekening mee dat het compacte reservewiel speciaal ontworpen is voor gebruik onder uw auto. Gebruik uw reservewiel daarom niet onder een andere auto. ● Monteer niet gelijktijdig meer dan één reservewiel onder uw auto. ● Vervang het reservewiel zo snel mogelijk door een wiel met een standaardband.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Snelheidsbeperking bij gebruik van het compacte reservewiel Rijd niet harder dan 80 km/h als er een compact reservewiel onder de auto is gemonteerd. Het compacte reservewiel is niet ontworpen voor gebruik bij hoge snelheden. Het niet opvolgen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot een ongeval en ernstig letsel. ■ Gebruiken van de krik Onjuist gebruik van de krik kan ernstig letsel veroorzaken als de auto van de krik af valt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Vervangen van wiel met een lekke band ● Raak de velgen of het gedeelte rond de remmen niet aan onmiddellijk nadat met de auto is gereden. Nadat met de auto is gereden, zijn de velgen of het gedeelte rond de remmen zeer heet. Wanneer deze delen met handen, voeten of andere lichaamsdelen worden aangeraakt tijdens het verwisselen van een wiel, kan dit leiden tot brandwonden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Na gebruik van gereedschap en krik Controleer voor het rijden of het gereedschap en de krik weer goed zijn opgeborgen en bevestigd. Dit om te voorkomen dat een van deze voorwerpen bij een aanrijding of bij hard remmen letsel veroorzaakt. ■ Bij het opbergen van de lekke band ● Zet de rugleuningen achter weer in de oorspronkelijke stand. ● Maak de band vast met een speciale bevestigingsriem.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto een lekke band heeft (auto's zonder een reservewiel) Uw auto is uitgerust met een bandenreparatieset. Een lekke band die wordt veroorzaakt door een spijker of een schroef in het loopvlak van de band kan tijdelijk worden gerepareerd met behulp van een bandenreparatieset. ■ Voor het repareren van de auto ● Breng de auto tot stilstand op een veilige plek en op een stevige, vlakke ondergrond. ● Activeer de parkeerrem.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Onderdelen bandenreparatieset Fles Bandenspanningsmeter Compressor- Slang schakelaar Stickers Insteeksleutel Voedingsaansluiting Dopje slang Toegang tot de bandenreparatieset 5 STAP 1 Verwijder de middelste afdekplaat.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 2 Verwijder het opbergvak. middelste extra STAP 3 Haal de bandenreparatieset eruit. Verwijderen van de krik STAP 1 Verwijder de middelste afdekplaat en het middelste extra opbergvak. (Zie “Toegang tot de bandenreparatieset” voor meer informatie.) STAP 2 Verwijder de haak, maak de krik los en haal de krik eruit. Losdraaien Vastdraaien Opbergen van de krik: leg de krik in de houder en draai hem goed vast. Gebruik van de krik: Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Vóór het uitvoeren van de noodreparatie Controleer in hoeverre de band is beschadigd. Banden kunnen alleen gerepareerd worden met de bandenreparatieset als het lek wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die door het loopvlak van de band steekt. • Trek de spijker of schroef niet uit de band. Wanneer u het voorwerp verwijdert, kan het lek groter worden waardoor u het niet meer kunt repareren met de reparatieset.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Noodreparatiemethode STAP 1 Trek de insteeksleutel uit de reparatieset. STAP 2 Zet de set op de grond met de onderzijde naar boven. Verwijder de sticker en duw de insteeksleutel in de set totdat u een klik hoort. STAP 3 Draai de set om zodat deze rechtop staat en controleer of de compressorschakelaar in de stand OFF staat. Gebruik de set met de bovenzijde naar boven. STAP 4 594 Sluit de voedingsaansluiting aan op de accessoireaansluiting.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 5 Verwijder het ventieldopje van het ventiel van de lekke band. STAP 6 Verwijder het dopje van de slang. STAP 7 Sluit de slang aan op het ventiel. Draai het einde van de slang zo ver mogelijk rechtsom vast. 5 Bij problemen STAP 8 Controleer de voorgeschreven bandenspanning. De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld. (Blz. 639) STAP 9 Schakel het hybridesysteem in. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 10 Zet de schakelaar van de compressor in stand ON om de bandenreparatievloeistof te injecteren en de band op te pompen. Gebruik de set met de bovenzijde naar boven. STAP 1 1 Breng de band op de voorgeschreven spanning. De vloeistof wordt geïnjecteerd en de spanning wordt verhoogd tot 300 kPa (3,0 kg/cm2 of bar, 44 psi) of 400 kPa (4,0 kg/cm 2 of bar, 58 psi), en neemt dan geleidelijk af.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen • Als de naald van de bandenspanningsmeter in het rode gebied komt (450 kPa [4,5 kg/cm2 of bar, 65 psi] of hoger), is er mogelijk iets mis met de band of de reparatieset zelf. Stop onmiddellijk met de procedure. • Als de voorgeschreven bandenspanning 10 minuten nadat u bent begonnen met het op spanning brengen (compressorschakelaar in stand ON) nog niet is bereikt, is de band zodanig beschadigd dat reparatie niet meer mogelijk is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 14 Breng de auto na ongeveer 5 km tot stilstand op een veilige plaats met een stevige, vlakke ondergrond en sluit de compressor weer aan. STAP 15 Zet de compressorschakelaar in stand ON en na enkele seconden wachten weer in stand OFF. Controleer de bandenspanning. Als de bandenspanning lager is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi), kan het lek niet worden gerepareerd. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 16 Zet de compressorschakelaar in stand ON en breng de band op de voorgeschreven spanning. Rijd ongeveer 5 km en voer dan STAP 14 uit. STAP 17 Berg de reparatieset op en breng de 2 stickers aan zoals aangegeven. Voorkom plotseling remmen, rijd voorzichtig in scherpe bochten en rijd met een snelheid van maximaal 80 km/h naar de dichtstbijzijnde Lexus-dealer, bandenspecialist of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Bandenreparatieset ● Het afdichtingsmiddel is beperkt houdbaar. De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles. De vloeistof moeten worden vervangen voor deze datum is verstreken. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als vervanging noodzakelijk is. ● De reparatievloeistof uit de bandenreparatieset kan slechts eenmaal worden gebruikt voor het repareren van één band.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als de band op een te hoge spanning is gebracht STAP 1 Neem de slang los van het ventiel. STAP 2 Plaats het dopje op het uiteinde van de slang en duw het uitsteeksel van dit dopje in het ventiel om wat lucht te laten ontsnappen. STAP 3 Neem de slang los van het ventiel, neem het dopje van de slang en sluit de slang weer aan. STAP 4 Zet de compressor aan, wacht enkele seconden en zet de compressor weer uit.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Bij het repareren van de lekke band ● Zet de auto stil op een veilige, vlakke plaats. ● Sluit het ventiel en de slang goed aan terwijl het wiel nog op de auto gemonteerd is. ● Als de slang niet goed wordt aangesloten op het ventiel kan er lucht weglekken of reparatievloeistof naar buiten spuiten. ● Als de slang tijdens het op spanning brengen van de band van het ventiel losschiet, kan de slang door de luchtdruk wegschieten.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Rijd niet door als de auto een lekke band heeft Blijf niet doorrijden als de auto een lekke band heeft. Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden, kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer mogelijk is. ■ Bij het uitvoeren van een noodreparatie ● Voer de reparatie uit zonder de spijker of schroef die in het loopvlak van de band steekt te verwijderen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als het hybridesysteem niet gestart kan worden Het niet starten van het hybridesysteem kan verschillende oorzaken hebben. Raadpleeg het volgende overzicht en onderneem de bijpassende acties: ■ Het hybridesysteem kan niet worden gestart, ook al is de startprocedure correct uitgevoerd. (Blz. 188) Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● De elektronische sleutel werkt mogelijk niet goed.* (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ De interieurverlichting en de koplampen gaan niet aan of de claxon maakt geen geluid. Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken: ● Een of beide klemmen van de 12V-accu zit(ten) los. ● De 12V-accu kan te ver ontladen zijn. (Blz. 488) Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als het probleem niet verholpen kan worden of als de reparatieprocedure niet bekend is.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als u uw sleutels verliest Een Lexus-dealer of erkende reparateur kan een nieuwe sleutel maken met behulp van de andere originele sleutel en het sleutelnummer op uw plaatje met sleutelnummer.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de elektronische sleutel niet goed werkt Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto onderbroken wordt (Blz. 74) of als de elektronische sleutel niet kan worden gebruikt omdat de batterij leeg is, kunnen het Smart entry-systeem met startknop, het startknopsysteem en de afstandsbediening niet worden gebruikt.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Veranderen van de standen van het contact of starten van het hybridesysteem STAP 1 STAP 2 Trap het rempedaal in. Raak de startknop met de zijde van de elektronische sleutel met daarop het Lexus-embleem aan. Als een van de portieren geopend of gesloten wordt terwijl de sleutel tegen de startknop wordt gehouden, klinkt er een alarm dat aangeeft dat het startsysteem de elektronische sleutel niet kan waarnemen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Uitschakelen van het hybridesysteem Trek de parkeerrem aan, zet de selectiehendel in stand P en druk op de startknop zoals u normaal doet bij het uitschakelen van het hybridesysteem. ■ Vervangen van de sleutelbatterij Omdat deze procedure een noodmaatregel is, wordt geadviseerd de batterij van de elektronische sleutel zo snel mogelijk te laten vervangen als deze ontladen is. (Blz.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de 12V-accu ontladen is Als de 12V-accu ontladen is, kan het hybridesysteem met behulp van de onderstaande procedures worden gestart. U kunt contact opnemen met een Lexus-dealer of erkende reparateur. Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de onderstaande hulpstartprocedure. 610 STAP 1 Open de motorkap en de afdekkap van de zekeringenkast.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 3 Sluit de startkabels als volgt aan: Sluit de positieve startkabel aan op de speciale hulpstartaansluiting van uw auto. Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de positieve accupool (+) van de tweede auto. Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-) van de tweede auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets en laat de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het verhoogde toerental draaien om de accu van uw auto op te laden. STAP 5 Open en sluit een van de portieren terwijl het contact UIT staat. STAP 6 Laat de tweede auto op het iets verhoogde toerental draaien, zet het contact AAN en start zo het hybridesysteem van uw auto. STAP 7 Controleer of het controlelampje READY gaat branden.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Starten van het hybridesysteem als de 12V-accu leeg is Het hybridesysteem kan niet worden gestart door de auto aan te duwen of aan te slepen. ■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu ● Zet de koplampen en het audiosysteem uit als het hybridesysteem is uitgeschakeld. ● Schakel niet-noodzakelijke elektrische verbruikers uit als er gedurende langere tijd met lage snelheden gereden wordt, bijvoorbeeld in een file.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorkomen van brand of explosie Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat het licht ontvlambare gas dat uit de 12V-accu kan komen, per ongeluk tot ontbranding komt: ● Zorg ervoor dat de startkabel aangesloten wordt op de juiste accupool en niet per ongeluk in aanraking komt met een ander onderdeel dan de bedoelde accupool.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Voorzorgsmaatregelen 12V-accu De 12V-accu bevat giftig en corrosief elektrolyt en de onderdelen van de accu bevatten lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het omgaan met de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Draag bij het werken met de 12V-accu altijd een veiligheidsbril en zorg ervoor dat de vloeistof uit de accu niet in contact komt met de huid, kleding of de carrosserie van de auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Omgaan met startkabels Let erop dat de startkabels bij het aansluiten niet in aanraking komen met de koelventilatoren of de aandrijfriemen. ■ Om beschadiging van de auto te voorkomen De hulpstartaansluiting moet worden gebruikt als de 12V-accu in een noodgeval moet worden geladen door een andere auto. Deze aansluiting mag niet worden gebruikt voor een hulpstart bij een andere auto.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de motor oververhit raakt Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt: ● Het waarschuwingslampje van de hoge koelvloeistoftemperatuur gaat branden of knipperen: De motor kan oververhit zijn. ● De melding HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) verschijnt op het multi-informatiedisplay: De vermogensregeleenheid kan oververhit zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 4 Controleer nadat het hybridesysteem voldoende is afgekoeld het koelvloeistofniveau van de motor en controleer het koelsysteem op sporen van lekkage. Als de afdekkap van de motor moet worden verwijderd: Blz. 478 STAP 5 Vul indien nodig koelvloeistof bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof bij de hand hebt. (Blz. 635) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen ■ Als de melding HYBRID SYSTEM OVERHEAT (hybridesysteem oververhit) op het multi-informatiedisplay verschijnt STAP 1 Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en schakel de airconditioning uit. STAP 2 Laat het hybridesysteem ingeschakeld en open de motorkap voorzichtig. STAP 3 Controleer of de koelventilatoren draaien.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen STAP 5 Vul indien nodig koelvloeistof voor de vermogensregeleenheid bij. In noodgevallen mag ook water gebruikt worden als u geen koelvloeistof voor de vermogensregeleenheid bij de hand hebt. (Blz. 635) Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Lexus-dealer of erkende reparateur. ■ Oververhitting Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt: ● Het vermogen van het hybridesysteem neemt af. ● Er komt stoom onder de motorkap uit.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Om een ongeval of letsel te voorkomen bij controles in de motorruimte van uw auto ● Als er stoom onder de motorkap vandaan komt, open de motorkap dan niet voordat de stoom is verdwenen. De motorruimte kan zeer heet zijn, wat ernstig letsel als brandwonden kan veroorzaken. ● Controleer of het controlelampje van de startknop en het controlelampje READY beide uit zijn.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als de auto vastzit Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz.: STAP 1 STAP 2 STAP 3 STAP 4 STAP 5 Activeer de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P en schakel het hybridesysteem uit. Verwijder de modder, sneeuw, enz. rond het doorslippende wiel. Plaats een stuk hout, stenen of andere materialen die ervoor kunnen zorgen dat de banden weer grip krijgen.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen OPMERKING ■ Om beschadiging van de hybridetransmissie en andere componenten te voorkomen ● Voorkom dat de wielen gaan doorslippen en zorg dat het gaspedaal niet meer wordt ingetrapt dan nodig is. ● Als de auto na het uitvoeren van deze procedures nog steeds vastzit, moet hij door een ander voertuig worden losgetrokken.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht Breng de auto alleen in noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de normale manier stilgezet kan worden, als volgt tot stilstand: STAP 1 Trap het rempedaal met beide voeten stevig in. Rem niet pompend, omdat er dan meer kracht nodig is om de auto af te remmen. STAP 2 Zet de selectiehendel in stand N.
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen WAARSCHUWING ■ Als het hybridesysteem tijdens het rijden moet worden uitgeschakeld De rem- en stuurbekrachtiging zullen niet meer werken, waardoor het intrappen van het rempedaal en het verdraaien van het stuurwiel zwaarder gaan. Minder zo veel mogelijk vaart voordat u het hybridesysteem uitschakelt.
5-2.
Specificaties 6 6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) ................................................ 628 Informatie over brandstof ......... 643 6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen ..............
6-1. Specificaties Onderhoudsgegevens (brandstof, motoroliepeil, enz.) Afmetingen en gewichten Totale lengte 4.320 mm (170,1 in.) Totale breedte 1.765 mm (69,5 in.) Totale hoogte*1 1.440 mm (56,7 in.)*2 1.430 mm (56,3 in.)*3 Wielbasis 2.600 mm (102,4 in.) Voor Spoorbreedte: Achter Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVW) Maximale asbelasting 1.525 mm (60,0 in.)*2 1.535 mm (60,4 in.)*3 1.520 mm (59,8 in.)*2 1.530 mm (60,2 in.)*3 1.845 kg (4.068 lb.)*2 1.790 kg (3.946 lb.)*3 Voor 1.060 kg (2.
6-1. Specificaties Identificatie van de auto ■ Voertuigidentificatienummer Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatienummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer van uw Lexus. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de auto. Dit nummer is links boven op het dashboard ingeslagen. Dit nummer staat ook op het typeplaatje. Dit nummer is ook aangebracht onder de rechter voorstoel.
6-1. Specificaties ■ Motornummer Het motornummer is op de aangegeven plaats ingeslagen in het motorblok. ■ Chargenummer Alleen voor Nederland: Elke door Louwman & Parqui ingevoerde Lexus-automobiel krijgt een chargenummer. Dit nummer staat op de sticker die aan de binnenzijde van de klep van het dashboardkastje is geplakt. Vermeld bij eventuele correspondentie of het inwinnen van telefonische informatie, altijd het chargenummer van uw auto.
6-1. Specificaties Brandstof Brandstofsoort EU: Uitsluitend loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm EN228. Behalve EU: Uitsluitend loodvrije benzine Octaangetal (RON) 95 of hoger Inhoud brandstoftank (referentie) 45 liter (11,9 gal., 9,9 lmp.gal.
6-1. Specificaties Batterijpakket (tractiebatterij) Type Nikkelmetaalhydridebatterij Spanning 7,2 V/module Inhoud 6,5 Ah (3 h) Aantal 28 modules Totale spanning 201,6 V Smering Inhoud carter (verversen indicatie*) Met filter Zonder filter 4,2 liter (4,4 qt., 3,7 lmp.qt.) 3,9 liter (4,1 qt., 3,4 lmp.qt.) *: De aangegeven hoeveelheid motorolie is een referentiehoeveelheid voor het verversen.
6-1. Specificaties Oliesoort: 0W-20, 5W-20, 5W-30 en 10W-30: API SL “Energy-Conserving”, SM “Energy-Conserving” of ILSAC multigrade motorolie 15W-40 en 20W-50: API SL of SM multigrade motorolie Aanbevolen viscositeit (SAE): Aanbevolen Te verwachten temperatuurbereik tot de volgende verversing. Uw Lexus is af fabriek gevuld met motorolie met een viscositeit van SAE 0W-20. Dit is de beste keuze voor uw auto en zorgt voor een laag brandstofverbruik en goede starteigenschappen bij koud weer.
6-1. Specificaties Viscositeit (als voorbeeld wordt hier 0W-20 gebruikt): • Het gedeelte 0W in 0W-20 geeft aan dat de olie ervoor zorgt dat de motor goed start bij koud weer. Olie met een lage waarde voor de W zorgt dat de motor goed start bij koud weer. • Het gedeelte 20 in 0W-20 geeft de viscositeit van de olie weer als de olie een hoge temperatuur heeft. Olie met een hogere viscositeit (hogere waarde) is mogelijk beter geschikt wanneer met hoge snelheden of met veel belading wordt gereden.
6-1. Specificaties Koelsysteem Benzinemotor Met uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem 6,9 liter (7,3 qt., 6,1 Imp.qt.) Zonder uitlaatgaswarmterecirculatiesysteem 6,5 liter (6,9 qt., 5,7 Imp.qt.) Vermogensregeleenheid 2,1 liter (2,2 qt., 1,8 Imp.qt.) Inhoud Soort koelvloeistof Gebruik een van de volgende middelen: • “Toyota Super Long Life Coolant” • Of een gelijkwaardig product. Gebruik geen water als koelvloeistof.
6-1. Specificaties Ontsteking Bougies Merk DENSO SC20HR11 Elektrodenafstand 1,1 mm (0,043 in.) OPMERKING ■ Bougies met iridium elektroden Gebruik alleen bougies met iridium elektroden. Stel de elektrodenafstand niet af. Elektrisch systeem 12V-accu Klemspanning bij 20C (68F): Laadstroom 636 12,6 12,8 V Volledig geladen 12,2 12,4 V Half geladen 11,8 12,0 V Geheel ontladen (Spanning wordt 20 minuten nadat het hybridesysteem en alle lichten zijn uitgeschakeld gecontroleerd.
6-1. Specificaties Transmissie Hoeveelheid* 3,4 liter (3,6 qt., 3,0 Imp.qt.) Soort vloeistof Originele Toyota-automatische-transmissievloeistof ATF WS *: De aangegeven hoeveelheid is een globale hoeveelheid. Neem contact op met een Lexus-dealer of erkende reparateur als verversen noodzakelijk is.
6-1. Specificaties Remmen Afstand van pedaal tot vloer*1 Met een aluminium pedaal Min. 79 mm (3,11 in.) Zonder een aluminium pedaal Min. 77 mm (3,03 cm.) Vrije slag pedaal 1,0 6,0 mm (0,04 0,24 in.) Vrije slag parkeerrempedaal *2 8 11 klikken Soort vloeistof SAE J1703 of FMVSS Nr. 116 DOT 3 *1: Minimale afstand van pedaal tot vloer bij een pedaalkracht van 196 N (20,0 kg, *2: 44,1 lbf) als het hybridesysteem ingeschakeld is.
6-1.
6-1.
6-1. Specificaties OPMERKING ■ ECO bandenspanning Voor een laag brandstofverbruik wordt ECO bandenspanning aanbevolen. De bandenspanning is van invloed op het comfort, de weggeluiden en het stuurgedrag.
6-1.
6-1. Specificaties Informatie over brandstof EU-landen: Gebruik uitsluitend loodvrije benzine die voldoet aan de Europese norm EN228. Gebruik euro-loodvrije brandstof met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger, voor optimale prestaties van uw auto. Behalve EU-landen: Gebruik alleen loodvrije benzine. Gebruik euro-loodvrije brandstof met een octaangetal van 95 RON (Research Octane Number) of hoger, voor optimale prestaties van uw auto.
6-1. Specificaties OPMERKING ■ Opmerking over de brandstofkwaliteit ● Gebruik alleen de juiste brandstof. Door het gebruik van onjuiste brandstoffen kan motorschade ontstaan. ● Gebruik geen loodhoudende benzine. Loodhoudende benzine zal de werking van de driewegkatalysator blijvend aantasten, waardoor het emissieregelsysteem niet goed kan functioneren. ● Benzinemotor (EU-landen): Gebruik geen bio-ethanolbrandstof die wordt verkocht onder de naam E50 of E85, of brandstof met een hoog ethanolgehalte.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen Uw auto is voorzien van verschillende elektronische functies die naargelang uw persoonlijke voorkeur kunnen worden ingesteld. Deze voorkeursinstellingen kunnen met speciaal gereedschap worden ingesteld door uw Lexus-dealer. U kunt ook zelf een aantal instellingen wijzigen met behulp van de toets DISP en het navigatiescherm.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen STAP 2 Druk op de toets DISP, selecteer METER of VEHICLE en houd de toets DISP ingedrukt. STAP 3 Druk op de toets DISP, selecteer het onderwerp en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt. STAP 4 Druk op de toets DISP, selecteer de gewenste instelling en houd vervolgens de toets DISP ingedrukt. Druk op de toets DISP, selecteer EXIT en houd de toets DISP ingedrukt om naar het vorige scherm te gaan of om het instelscherm te verlaten.
6-2.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Portiervergrendeling (Blz. 77, 607) 648 Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling SPEED SENSITIVE AUTO.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Portiervergrendeling (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Smart entrysysteem met startknop*4 en afstandsbediening (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Smart entrysysteem met startknop*4 en afstandsbediening (Blz. 51, 72) Functie Standaardinstelling AUTO.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling SELECT DOORS TO UNLOCK (De portieren die met het BestuurdersporSmart entry-sys- Alle portieren tier teem met startSmart entry- knop worden systeem met ontgrendeld, startknop*4 kunnen worden (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling Afstandsbediening Aan Uit – – O REMOTE 2-PRESS UNLOCK Afstandsbe- (Alle portieren diening kunnen worden (Blz. 72) ontgrendeld door één keer op op de elektronische sleutel te drukken) Uit (Alle portieren in één keer ontgrendelen) Aan (Stap 1: bestuurdersportier ontgrendelen, stap 2: alle portieren ontgrendelen) – O O Werkt wanneer de portieren Alarm worden ontgren(Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling LIGHT SENSOR SENSITIVITY (De gevoeligheid van de lichtsensor wordt ingesteld) Standaard -2 - 2 – O O Aan Uit – O O Automatische verlichting DAYTIME (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Verlichting (Blz. 430) Functie Standaardinstelling INTERIOR LIGHTS OFF TIME ADJUSTMENT (De tijd die ver15 seconden strijkt voordat de interieurverlichting automatisch dooft, kan worden ingesteld) EXT.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Verlichting (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Verlichting (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie TACHO METER (Weergave van de toerenteller en de hybridesysteemindicator) Instrumentenpaneel (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling EV INDICATOR (Controlelampje EV aan/ uit) AUTO OFF – O O – O O – O O Frans Instrumentenpaneel (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Automatische airconditioning (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling AUTO A/C MODE (Inschakelen/uitschakelen automatische werking aircoAutomaticompressor sche aircon- wanneer de ditioning stand AUTO is (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Elektrisch bedienbare ruiten (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Lexus Parking Assistsensor*1, 4 (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen Onderwerp Functie Standaardinstelling Persoonlijke voorkeursinstelling Waarschuwingssysteem veiligheidsgordel (Blz. 552) Aan de rijsnelheid gekoppelde waarschuwingszoemer voor veiligheidsgordels Aan Uit – – O Waarschuwingszoemer achteruit (Blz.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen ■ Persoonlijke voorkeursinstellingen ● Wanneer de SPEED SENSITIVE AUTO LOCK en SHIFT-LINKED AUTOMATIC LOCK beide zijn ingeschakeld, werkt het portierslot als volgt. • Als de selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet, worden alle portieren vergrendeld. • Als de auto wordt gestart terwijl alle portieren zijn vergrendeld, werkt SPEED SENSITIVE AUTO LOCK niet.
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen WAARSCHUWING ■ Waarschuwingen tijdens het instellen Zorg dat de auto geparkeerd staat op een plaats met voldoende ventilatie, aangezien het hybridesysteem tijdens het instellen moet draaien. In een afgesloten ruimte, zoals een garage, kunnen uitlaatgassen, waaronder koolmonoxide, zich verzamelen en de auto binnendringen. Dit kan koolmonoxidevergiftiging veroorzaken en mogelijk de dood tot gevolg hebben.
Trefwoordenlijst Lijst met afkortingen............................ 668 Alfabetische index................................ 670 Wat moet u doen als............................. 682 Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de “Handleiding navigatiesysteem” voor meer informatie over de onderstaande uitrusting.
Lijst met afkortingen Lijst met afkortingen/acroniemen AFKORTINGEN 668 BETEKENIS A/C Airconditioning ABS Antiblokkeersysteem ASL Automatic Sound Levelizer (automatische geluidsregeling) CRS Child Restraint System (baby- of kinderzitje) DAB Digital Audio Broadcasting (digitale radiouitzendingen) DISP Display ECO Economisch/ecologisch ECU Electronic Control Unit (elektronische module) EFI Electronic Fuel Injection (elektronisch geregelde brandstofinspuiting) ELR Emergency Locking Retra
Lijst met afkortingen AFKORTINGEN BETEKENIS TA Traffic Announcement (verkeersmelding) TRC Traction Control (antidoorslipregeling) TWI Treadwear Indicator (slijtage-indicator banden) VIN Vehicle Identification Number (voertuigidentificatienummer) VSC Vehicle Stability Control (voertuigstabiliteitsregeling) 669
Alfabetische index Alfabetische index A ABS ............................................................ 277 Accessoireaansluiting ........................443 Accu Als de 12V-accu ontladen is.......................................... 610 Controle................................................ 488 Rijden in de winter, voorbereidingen en controles ......................................296 Achterklep Achterklep..................................................81 Afstandsbediening ...........................
Alfabetische index Audio-/videosysteem* Audio-ingang .........................................368 Audiosysteem Antenne ..................................................326 Audio-ingang ..................................... 368 Audioschakelaars op het stuurwiel......................................369 AUX-aansluiting............................... 368 CD-wisselaar....................................... 327 Draagbare audioapparatuur ...... 368 MP3-/WMA-disc ............................336 Optimaal gebruik .
Alfabetische index Bluetooth®* ...........................................373 Bougies .....................................................636 Brake Assist ............................................ 277 Brandstof Brandstofmeter.................................. 208 Hoeveelheid...........................................631 Informatie...............................................643 Soort.........................................................643 Tanken....................................................
Alfabetische index H Haken Bagage......................................................451 Handsfree-systeem (voor een mobiele telefoon)* .....394 Hill Start Assist Control .....................282 Hoofdsteunen Verstellen..................................................93 Hybridesysteem Hoogspanningsonderdelen..............31 Hybridesysteemindicator ..................211 Scherm energiestroom en -verbruik ........................................ 37 Startknop.................................................
Alfabetische index L Leeslampjes Schakelaar...............................................431 Vermogen.............................................642 Lexus Parking Assist-sensor* .......... 261 M Make-upspiegels................................... 441 Make-upverlichting Make-upverlichting ............................441 Vermogen.............................................642 Meters ...................................................... 208 Mistlampen Lampen vervangen ..........................
Alfabetische index P Parkeerlichten voor Schakelaar............................................. 224 Parkeerrem.............................................206 PCS ............................................................284 Pech, wat te doen bij Als de 12V-accu ontladen is......... 610 Als de motor oververhit raakt.......617 Als er een waarschuwingslampje gaat branden................................... 548 Als er een waarschuwingsmelding verschijnt............................................
Alfabetische index Richtingaanwijzers achter Lampen vervangen ..........................525 Vermogen.............................................642 Richtingaanwijzers voor Lampen vervangen ..........................525 Schakelaar.............................................205 Vermogen.............................................642 Rijden Correcte houding .............................. 138 Inrijden....................................................... 177 Procedures .....................................
Alfabetische index Sleutels Afstandsbediening ................................72 Als u uw sleutels verliest................ 606 Elektronische sleutel ...........................45 Elektronische sleutel werkt niet goed......................................................607 Mechanische sleutel............................ 46 Sleutelnummer.......................................45 Sleutels .......................................................45 Startknop.................................................
Alfabetische index V 678 Vastzitten Als uw auto vast komt te zitten ................................................ 622 Vehicle Stability Control ................... 277 Veiligheidsgordel voorpassagier, controlelampje ...................................552 Veiligheidsgordels Baby- en kinderzitjes plaatsen ................................................ 165 Blokkeerautomaat (ELR)..................99 Gordelspanners.................................... 97 Pre-Crash-veiligheidsgordels ....
Alfabetische index Verlichting Alarmknipperlicht, schakelaar......................................... 540 Instapverlichting buitenzijde ........430 Interieurverlichting ..............................431 Lampen vervangen ..........................525 Leeslampjes............................................431 Lichtschakelaar................................... 224 Make-upverlichting ............................441 Mistlampen, schakelaar.................. 229 Richtingaanwijzerschakelaar.......
Alfabetische index Waarschuwingsmeldingen Achterklep............................................ 560 Adaptieve cruise control.....................................558, 562 Cruise control .................................... 558 Elektrische aandrijving (EV)........564 Geopend portier .............................. 559 Hybridesysteem .................................563 Hybridesysteem oververhit..........563 Koplampen ...........................................557 Lexus Parking Assist-sensor......
Alfabetische index 681
Wat moet u doen als... Wat moet u doen als... Blz. 576, 590 Als de auto een lekke band heeft Blz. 604 Als het hybridesysteem niet ingeschakeld kan worden Blz. 123 Startblokkering Blz. 610 Als de 12V-accu van de auto ontladen is Blz. 617 Als de motor oververhit raakt U uw sleutels verliest Blz. 606 Als u uw sleutels verliest De 12V-accu ontladen is Blz. 610 Als de 12V-accu van de auto ontladen is De portieren niet vergrendeld kunnen worden Blz. 77 Portieren Blz.
Wat moet u doen als... ■Waarschuwingslampjes * Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 548 (rood) Waarschuwingslampje PCS Waarschuwingslampje laadsysteem Controlelampje Traction Control Waarschuwingslampje lage oliedruk Blz. 549 Blz. 551 Blz. 551 Blz. 549 Waarschuwingslampje remsysteem Blz. 551 (geel) Waarschuwingslampje hoge koelvloeistof Blz. 549 temperatuur Waarschuwingslampje automatische verticale Blz. 551 koplampverstelling Motorcontrolelampje Blz.
INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION Veiligheidshaak Tankdopklep Blz. 473 Blz. 119 Ontgrendelingshendel Ontgrendeling tankdopklep Bandenspanning Blz. 473 Blz. 119 Blz. 639 Inhoud brandstoftank (referentie) Brandstofsoort Bandenspanning bij koude banden Hoeveelheid motorolie (verversen —indicatie) Motorolie 684 45 l (11,9 gal., 9,9 Imp.gal.) Loodvrije benzine Blz. 631 Blz. 639 liter (qt., Imp. qt.
08-2011 01651-42011-US2