Operation Manual

246
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de
gewenste snelheid wordt weergegeven.
Verhogen van de snelheid
Verlagen van de snelheid
Kleine wijziging: Beweeg de hen-
del kort in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel
in de gewenste richting gedrukt.
Bij de afstandsregeling wordt de ingestelde snelheid als volgt verhoogd of
verlaagd:
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “km/h
Fijnafstelling: Ongeveer 5 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: Ongeveer 5 km/h, voor iedere 0,75 seconden dat de
hendel vastgehouden wordt
Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Fijnafstelling: Ongeveer 8 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: Ongeveer 8 km/h, voor iedere 0,75 seconden dat de
hendel vastgehouden wordt
Bij de constante-snelheidsregeling (Blz. 252), wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel bediend wordt
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of ver-
laagd totdat de hendel wordt losgelaten